e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
plooiijzer buigbalk: bø̜jx˱balǝk (Reuver), buigplaat: bø̜jxplāt (Spekholzerheide), buigstaaf: bø̜jxstāf (Neeritter), grif: gref (Loksbergen), hevelstaaf: hēvǝlštāf (Spekholzerheide), plooiijzer: plowīzǝr (Simpelveld), plujīzǝr (Stokkem), plōjīzǝr (Well), plǫjīzǝr (Heijen, ... ), plǭjīzǝr (Oostrum), plooistang: plujstaŋ (Bevingen), stek: stɛk (Jeuk), zetijzer: zęt˱īzǝr (Middelaar, ... ) Een in doorsnede vierkant, ijzeren balkje waarlangs plaatmateriaal in een rechte lijn gebogen wordt. Zie ook het lemma "zetbank, plooibank". [N 33, 257] II-11
plooiplankje plooibredje: plǫwbrɛtšǝ (Bleijerheide), plooiplankje: pluǝjplɛŋkskǝ (Maasbree), plūjplɛŋkskǝ (Dilsen) Het geribbelde koperen plaatje, op een plankje bevestigd, waarmee men plooien maakt. [N 60, 73a] II-10
plooiraam mutseraam: møtsǝrām (Meijel), raampje: rɛmkǝ (Sevenum) Het houten of ijzeren raampje of plankje voor het maken van plooien, waarover twee linten waren gespannen waarachter men beurtelings een staafje legde. Zie afb. 87. [N 61, 28a] II-7
plooiraamlinten linten: lentǝ (Meijel), (enk)  leŋkt (Sevenum), snoerenlinten: snȳrǝlentǝ (Meijel) De linten in het plooiraam. [N 61, 28b] II-7
plooiraamstaafjes rietjes: ritjǝs (Meijel), staafjes: stɛfkǝs (Sevenum) De staafjes van allerlei materiaal (riet, buntgras, hout, ijzer, koper) en van verschillende diktes die onder en boven de tule of de kant kwamen. De informante van L 266 vermeldt dat naast buntgras ook halve spaken van een fietswiel hiervoor werden gebruikt. De informante van L 265 zegt dat men in Meijel voor de kleine muts rietjes (van riet) bezigde en koperen staafjes of ø̄rietjesø̄ voor de lange muts. [N 61, 28c] II-7
plooirok geplisseerde (<fr.) rok: gəpləseiərdə roͅk (Lommel), plissrok (<fr.): plissee rok (Eisden), plisseerok (Bocholt, ... ), plissé rok (Valkenburg), plissérok (Lutterade), plusseerròk (Ottersum), [Zie tekening van de informant]  plissee(rok) (Meijel), Met plooien, geplisseerd.  plissérok (Neerpelt), Met plooitjes.  plisē-rok (Noorbeek), Ss. sub plissé.  plise.ruk (Kanne), plissrokje (<fr.): plissee rökske (Diepenbeek), plooienrok: ploaajərok (Opglabbeek), ploejerok (Achel, ... ), ploeëje rok (Eisden), ploeëjerok (Tungelroy), ploijje rök (Boorsem), plooje rok (Herderen), ploojerok (Sittard), plujə rok (Hoepertingen), plòjje rok (Bilzen), plöejerok (Reuver), i.e. met plooien.  plŏĕwəròk (Tessenderlo), Met platte plooien, liggende plooien, springplooien enz.  ploêjerok (Mechelen-aan-de-Maas), Plooien.  ploewə[rok} (Loksbergen), plooirok: plaurok (Schimmert), ploa rok (Valkenburg), ploarok (Lutterade), plooirok (Eigenbilzen, ... ), ploowrok (Doenrade), plòjròk (Ottersum), [Zie tekening van de informant]  plŏjrok (Meijel), Met plooien.  pluirok (Diepenbeek), Plooien.  ploejrok (Kesseleik), Rondom plooien.  plouwerok (Bleijerheide), Wordt in gelijke plooien verdeeld.  plooirok (Oostham), vouwenrok: vauwerok (Kerkrade), {zigeunerrok}: Met kleine plooien, niet gelijkmatig verdeeld.  sigeunərrok (Opglabbeek) #NAME? || geplisseerde rok || geplooide rok || plooirok || Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
plooirug bult: bølt (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), poekel: pukǝl (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Maurits]), pof: pof (Eisden  [(Eisden)]   [Emma]), puf (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), pokkel: pokǝl (Stein  [(Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]), sprong: šprø.ŋk (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), šprøŋk (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]  , ... [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), zaal: zaal (Lutterade  [(Maurits)]   [Eisden]), zāl (Lanklaar  [(Eisden)]   [Julia]), z˙āl (Chevremont  [(Julia)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), zadel: sadǝl (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Maurits]), zadǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Domaniale]), zādǝl (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), zājǝl (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Willem-Sophia]), zonk: zoŋk (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]) Doordat de koollagen hun oorspronkelijke horizontale ligging hebben verloren, krijgen ze een bepaalde helling. Plooiingen van de laag waarbij de samenhang niet is verbroken, worden zadel en kom genoemd (MBK I pag. 20). Verloopt de plooiing naar boven, dan spreekt men van een zadel of plooirug. [N 95, 841; monogr.] II-5
plooitang buigtang: bø̜jxtaŋ (Neeritter), falztang: falstsaŋ (Kerkrade), hoekklemtang: hōkklɛmtaŋ (Nieuwenhagen, ... ), omzettang: omzɛts-tsaŋ (Bleijerheide), plaattang: plāttaŋ (Reuver), plooitang: plujtaŋ (Bevingen  [(kleine en grote)]  , ... ), pluwǝtaŋ (Loksbergen), plōjtaŋ (Heerlen  [(kleine en grote)]  , ... ), plūjtaŋ (Weert), plūǝjtaŋ (Neeritter), plūǝtaŋ (Klimmen  [(kleine en grote)]  ), plǫjtaŋ (Bilzen  [(kleine en grote)]  , ... ), plooitangetje: plūǝjtɛŋskǝ (Neeritter), plooitjestang: plǫjkǝstāŋ (Meijel), prestang: prɛstaŋ (Bevingen), rechter klemtang: rɛxtǝr klɛmtaŋ (Nieuwenhagen, ... ), spie-/spijtang: špitaŋ (Klimmen), vouwtang: vǫwtsaŋ (Spekholzerheide  [(kleine en grote)]  ), zettang: zettaŋ (Montfort), zęttaŋ (Neeritter) Een kleine, dunne tang (met schuifje) om plooitjes te maken. Zie afb. 86. [N 61, 26a] || Tang met twee dwars op de tangbenen staande, brede, platte bekken waarmee metalen platen in een rechte lijn gebogen kunnen worden. Zie ook afb. 172a-b. De tang wordt vooral voor klein buigwerk gebruikt, bijvoorbeeld als men op karwei is. Vuylsteke (pag. 113) kent het woord plooitang ook voor een dubbele ijzeren staaf waartussen men metalen plaat kan buigen. Vgl. hiervoor ook afb. 172c-e. [N 33, 167; N 33, 170; N 64, 9] II-11, II-7
pluche pluche: pluche (Eijsden, ... ), plyš (Kerkrade), plyšǝ (Valkenburg), pløš (Noorbeek) Zware, fluweelachtige, oorspronkelijk wollen, thans meestal katoenen of kunstzijden stof met lange pool (Van Dale, pag. 2200). [N 62, 98; N 62, 78; N 62, 90; N 59, 201; monogr.] II-7
plug plug: pløx (Bleijerheide), stop: što̜p (Bleijerheide, ... ) Kleine schroefbout met vierkante kop die wordt gebruikt voor het afsluiten van een buis. De plug wordt, in tegenstelling tot de kap, niet op, maar in het uiteinde van de buis vastgeschroefd. Zie ook afb. 270 en het lemma ɛkapɛ.' [N 64, 118e] II-11