e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ploegvoor akkervoor: akǝr[voor] (Heer, ... ), ákǝr[voor] (Waltwilder), bouwvoor: bǫ ̞u̯[voor] (Panningen), bǫu̯[voor] (America, ... ), open voor: ōpǝ [voor] (Buchten, ... ), uǝpǝ [voor] (Rijckholt), ploegvoor: plox˲[voor] (Bocholtz), plu x˲[voor] (Kwaadmechelen), plux˲[voor] (Berverlo, ... ), plōx˲[voor] (Berg, ... ), voor: v ̇ōǝr (Zonhoven), v ̇ūǝr (Eupen), vo ̝ǫr (Bilzen), vo ̝ɛr (Gelinden), voar (Opheers, ... ), vou̯r (Halen, ... ), vou̯ęr (Membruggen), vou̯ǝr (Beverst, ... ), voęr (Hoeselt), voǝr (Hopmaal, ... ), voɛr (Sluizen), vu ̞ǝr (Broekom, ... ), vuar (Diepenbeek, ... ), vuor (Grote-Spouwen, ... ), vuø̜r (Millen, ... ), vuęr (Kerniel, ... ), vuǝr (Bommershoven, ... ), vuǫr (Berg, ... ), vuɛr (Gors-Opleeuw, ... ), vū.r (Waubach), vu̯ãr (Bilzen), vu̯oǝr (Val-Meer), vu̯ęr (Martenslinde), vu̯ǫr (Hoeselt, ... ), vu̯ǭr (Lauw), vø̄(ǝ)r (Hasselt, ... ), vō ̝ar (Beegden), vō ̝ęr (Jesseren), vō ̝ǝr (Baelen, ... ), vō ̞r (Aubel, ... ), vō.r (Boukoul, ... ), vō.rǝ (Ophoven), vōar (Achel, ... ), vōr (Achel, ... ), vōrǝ (Posterholt), vōǝ.r (Elen), vōǝr (As, ... ), vőu̯r (Wijer), vőu̯ǝr (Alken, ... ), vő̄r (Boekhout, ... ), vő̄ǝr (Berbroek, ... ), vő̜u̯r (Aalst, ... ), vő̜u̯ǝr (Kozen, ... ), vū ̞ǝ.r (Maaseik), vūr (Berkelaar, ... ), vūrǝ (Stevensweert), vūǝr (Aijen, ... ), vǫu̯r (Bevingen, ... ), vǫu̯ǝr (Mechelen-Bovelingen, ... ), vǫǝr (Kwaadmechelen), vǭ ̝r (Beek, ... ), vǭ ̝ǝr (Eisden, ... ), vǭ.r (Heythuysen, ... ), vǭr (Amby, ... ), vǭu̯r (Waasmont), vǭu̯ǝr (Tessenderlo), vǭǝr (Achel, ... ), voord: vōrt (Achel, ... ), vōrdǝ(n) (Boeket  [(meervoud)]  , ... ), vūǝrt (Weert), vǭ ̝dǝ (Meeuwen  [(meervoud)]  ), vǭ ̝rt (Grote-Brogel, ... ) Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.] I-1
ploegwieltje hond: hoŋk (Bocholtz), loopwiel: lūǝpwil (Merselo), ploegraadje: [ploeg]rę̄tjǝ (Heythuysen), [ploeg]rę̄tšǝ (Gingelom), ploegrad: [ploeg]rā.t (Neeritter, ... ), [ploeg]rōǝ.t (Gutschoven), [ploeg]rǭ.t (Oost-Maarland), ploegradje: plōxrɛtjǝ (Haelen), ploegrel: [ploeg]rɛl (Lanklaar, ... ), [ploeg]˱rɛl (Niel-bij-As), ploegrol: [ploeg]rǫl (Bokrijk, ... ), ploegrolletje: plōxrø̜lkǝ (Berg), plūxręlǝkǝ (Beverst), ploegrullen: [ploeg]rø̜lǝ (Berg, ... ), [ploeg]ręlǝ (Grote-Spouwen, ... ), [ploeg]rɛlǝ (Mopertingen, ... ), [ploeg]˱rø̜ ̝lǝ (Eisden, ... ), ploegsrol: plōxsrǫl (Guttecoven, ... ), ploegwieltje: plōxwilkǝ (Tegelen), raadje: rãtjǝ (Meijel), riǝtšǝ (Borgloon, ... ), riɛtšǝ (Berlingen, ... ), røę̄tšǝ (Diets-Heur, ... ), rø̜i̯kǝ (Hamont), rētšǝ (Brustem, ... ), rę̄tjǝ (Kessenich, ... ), rę̄tjǝn (Elen), rę̄tšǝ (Beverst, ... ), rő̜tjǝ (Heers), rő̜tšǝ (Boekhout), rǫǝtjǝ (Rummen), rǭi̯kǝ (Lummen), rǭtšǝ (Stokrooie  [(niet gebruikelijk)]  ), rǭǝtšǝ (Bommershoven, ... ), rad: rã.t (Grote-Brogel), rãǝ.t (Wijchmaal), rā.t (Heugem, ... ), rát (Kerkhoven), rǫǝt (Montenaken), rǭǝ.t (Hoepertingen, ... ), rǭǝt (Aalst, ... ), radertje: rø̜rǝkǝ (Koersel), rǫrkǝ (Heusden), rǭrkǝ (Helchteren), rǭrkǝn (Hechtel), radje: rɛ ̝tjǝ (Kronenberg, ... ), rɛtjǝ (Ottersum), rel: rɛl (Bocholt, ... ), relletje: rɛlkǝ (Beek, ... ), rɛlǝkǝ (Tongeren, ... ), rol: r ̇ǫl (Simpelveld), rǫl (As, ... ), rol van de ploeg: rǫl van dǝ plōx (Smeermaas), rolletje: r ̇ø̜lkǝ (s-Gravenvoeren  [(het wieltje van het rullen)]  , ... ), r ̇ø̜lšǝ (Sint-Martens-Voeren  [(het wieltje van het rullen)]  , ... ), rølǝkǝ (Berg), rø̜lkǝ (Born, ... ), rø̜lǝkǝ (Kleine-Spouwen, ... ), rǫlǝkǝ (Vorsen), rɛlkǝ (Val-Meer), rɛlǝkǝ (Rosmeer, ... ), rolslof: rǫlslof (Kwaadmechelen), rǫlšluf (Baexem, ... ), rolvoet: rǫlvut (Berverlo), rǫlvuu̯t (Lommel), rǫlvū(ǝ)t (Hamont), rul: rø̜l (Klimmen), ręl (Gellik), rɛl (Hees), rullen: r ̇ø̜lǝ (Cadier, ... ), rølǝ (Lanklaar, ... ), rø̜ljǝ (Stokkem), rø̜lǝ (Beek, ... ), ręlǝ (Genk, ... ), rɛlǝ (Hees, ... ), slobraadje: šluprę̄tšǝ (Brunssum), slofradje: slofrɛtjǝ (Velden), slofrol: slofrǫl (Tungelroy), steunwieltje: stø̄nwilkǝ (Horst), voet: [voet] (Eksel), voetje: [voetje] (Vliermaal, ... ), voetrolletje: vutrǫlǝʔǝ (Tessenderlo), voorraadje: vø̄rrę̄tjǝ (Swalmen), voorrolletje: vø̄rrø̜lkǝ (Sint Pieter), voorwieltje: vø̄rwilkǝ (Leopoldsburg), welletje: wɛlǝkǝ (Sluizen), wielslof: wilšlūf (Haelen), wieltje: wilkǝ (Berverlo, ... ), wilǝkǝ (Ottersum), wilǝʔǝn (Lommel) Het wieltje dat (in plaats van een slof) deel uit maakt van de voorsteun van een voetploeg. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 32c + 33d; N 11A, 93c; A 26, 4b add.; L 4, 4b add.; monogr.] I-1
ploegzool bank: ba.nk (Panningen), baŋk (Hunsel, ... ), bãŋk (Leunen, ... ), bodem in de grond: bōi̯ǝm in dǝ grōnt (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), da-aarde: dǫu̯ērt (Valkenburg, ... ), dǫu̯ęǝt (Eys), dǫu̯ę̄ǝt (Heerlen), daad/dood (?): duǝt (Lummen), dǫǝt (Meldert), dǭet (Beringen), daadgrond: dǭǝt˲gront (Beringen), de helle: dǝ hɛlǝ (Munstergeleen), deelaarde: deelaarde (Millen), dę̄i̯leat (Tongeren), deg: dɛx (Tessenderlo, ... ), doodlaag: duǝtlōx (Linkhout), drijfzand: drīf˲zaŋk (Tegelen), ertslaag (?): ę̄slǭx (Einighausen), flei: flɛi̯ (Baarlo, ... ), fleibank: flɛi̯baŋk (Tegelen), flins: flens (Weert), gel-leem: žɛ ̝lliǝm (Halen), groene drift: grynǝ drift (Beringen), groene kleilaag: grø̄nǝ klɛi̯lǭx (Mechelen), harde bittere: hɛtǝ bø̜tǝrǝ (Zelem), harde laag: harde laag (Rotem), hardǝ Iǭx (Meijel), hātǝ lōx (Herk-de-Stad), hęrdǝ lō ̞ǝx (Zolder), hɛrdǝ Iǭx (Boekend, ... ), harde leemgrond: hęrǝ liǝmgrǫnt (Leopoldsburg), hellaag: hęllǭx (Kiewit), helle laag: hɛl lōx (Einighausen), hɛl lōǝx (Bocholtz, ... ), helle leem: hɛlǝ lęi̯m (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), ijzeraarde: īzdǝrę̄rt (Haelen), īzǝrē ̞ǝrt (Egchel), īǝzǝrē ̞ǝrt (Hoensbroek), īzǝrę̄rt (Nunhem), ijzerbank: īzǝrbaŋk (Klimmen, ... ), īzǝrbãŋk (Milsbeek, ... ), ijzererts: ęi̯zǝręts (Rummen), ijzergrond: īzǝrgront (Geulle), ɛ ̝i̯zǝrgrǫnt (Velm), ijzerkwei: īzǝrkwɛi̯ (Swalmen), ijzerlaag: īzǝrlǭu̯x (Maasmechelen), īzǝrlǭx (Geistingen, ... ), īǝzǝrlǭǝx (Rekem), ęi̯ǝzǝrlōx (Spalbeek), ę̄i̯zǝrlōx (Herk-de-Stad), ijzermaal: ę̄zǝrmó̜l (Romershoven), īzǝrmǭǝl (Neerharen), ijzersteen: ę̄zǝrstin (Lummen), ę̄zǝrstiǝn (Beringen), ijzersteenlaag: ę̄zǝrstīnlǭx (Kiewit), keibaan: kęi̯bãn (Tungelroy  [(hard)]  ), keilaag: kęi̯lǭx (Aldeneik, ... ), keldergrond: kaldǝrgrǫnt (Tongeren), kiezelbank: kēzǝlbaŋk (Rotem), klei: klɛi̯ (Bree, ... ), kǝlāi (Boorsem), kleigrond: klęi̯gront (Hoensbroek), klę̄i̯gro ̝nt (Mechelen), kleilaag: klø̜i̯lǭu̯x (Maasmechelen), klɛ ̝i̯lo ̞ax (Hoensbroek), klɛ ̝i̯lǭx (Einighausen, ... ), kleistol: klęi̯štǫl (Schinveld), klevenaarde: klę̄mǝnērt (Hoensbroek), klę̄vǝndǝr (Noorbeek, ... ), klę̄vǝnę̄rt (Noorbeek, ... ), klip: klep (Bree, ... ), kløp (Helchteren), klęp (Neerpelt), koffiebank: kǫfibãŋk (Leunen), koffielaag: kofilǭu̯x (Maasmechelen), kofilǭx (Boekend), kǫfilǭx (Berverlo, ... ), korst: kø̜st (Linkhout, ... ), kōǝs (Mechelen, ... ), kūǝš (Oirsbeek), kǫrs (Zolder), kǫrst (Beringen, ... ), kǫs (Beverst, ... ), kwade grond: kwade grond (Tessenderlo), kweert: kwē ̞rt (Swalmen), laag: lǭx (Ospel), laag leem: lōx līm (Linkhout), lōǝx līǝm (Brustem), laag rode zand: lōx rűǝ zant (Bree), leem: lēm (Hoensbroek), lę̄ ̝m (Cadier, ... ), lę̄m (Opheers), leembank: lęi̯mbaŋk (Tegelen), leemklip: lęi̯mklep (Bree), leemlaag: liǝmlǭx (Sint-Truiden), līmlōǝx (Gingelom), lēi̯ǝmlāx (Lommel), lęi̯mlǭx (Blerick, ... ), līǝmlǭx (Beringen), ę̄mlǭx (Sint-Martens-Voeren), nere: nēǝrǝ (Mal), oer: ūr (Hout-Blerick, ... ), oeraarde: ūrę̄ǝt (Waubach), oerbank: u ̞ǝrbãŋk (Donk), uǝrbaŋk (Halen), ōarbaŋk (Neeritter), ūrbaŋk (Klimmen, ... ), oerlaag: ōrlǭx (Ospel), ūrlǭx (Boekend, ... ), ondergrond: ondǝrgrõnt (Merselo), oŋǝrgro.ŋk(t) (Kronenberg), oŋǝrgront (Weert), ōndǝrgrōnt (Rothem), ondergrondlaag: ondǝrgro.ntlǭx (Lottum), onderlaag: oŋǝrlo ̞ax (Hoensbroek), oŋǝrlǭ.x (Sittard), oŋǝrlǭx (Egchel), onderste voor: ǫndǝrstǝ vōr (Berverlo), pan: pan (Obbicht, ... ), paplaag: paplǭǝx (Rekem), ploegzool: plōx˲z ̇ǭǝl (Simpelveld), plūx˲zǭl (Aijen), potaarde: pǫti̯at (Herk-de-Stad, ... ), pǫti̯ãt (Diepenbeek, ... ), pǫti̯ãǝ(ǝ)t (Borgloon, ... ), pǫti̯ēt (Riksingen), pǫt˱i̯at (Vliermaal), pǫt˱ęi̯ǝt (Rummen), potaardeplak: pǫti̯ãtplak (Borgloon), protlaag: prǫtlǭx (Hechtel), rijnzand: rę̄nzant (Opheers), rode grond: rui̯ǝ grōnt (Eisden), rode klip: rui̯ klep (Neerpelt), roestlaag: ro ̞slu̯ōf (Riksingen), roslūǝx (Vliermaal), ruslǭx (Baarlo), schilfer: šęlfǝr (Beverst), schurft: sxørǝf (Kermt), sxø̜.rǝft (Zolder), sxø̜rǝft (Berverlo, ... ), šø̜rǝf (Diepenbeek), schurftlaag: sxø̜rǝftlǭx (Lommel), sleeplaag: sliǝplǭx (Hechtel), slijklaag: šlīklǭx (Mechelen), sloper: šlūǝpǝr (Brunssum), spei: špāi̯ (Herten), špɛi̯ (Boukoul, ... ), speilaag: špai̯ lǭx (Montfort), špɛi̯lǭx (Haelen, ... ), speklaag: špɛklǭx (Haelen), suikerij: sokǝręi̯ (Tungelroy), suikerijbank: sokǝrēi̯ba.ŋk (Panningen), suikerijgrond: sokǝręi̯grontj (Haelen), sukrɛi̯groŋk (Egchel), sǫkǝręi̯gront (Weert), suikerijlaag: sokǝręi̯lǭx (Ell), sykǝrei̯lǭx (Middelaar), taaie grond: tɛi̯ǝ grōnt (Gronsveld), turflaag: tø̜rǝflǭx (Beringen), valse aarde: valsǝ ę̄rt (Helden), valse grond: valsǝ groŋk (Helden), vette onderlaag: vętǝ ondǝrlǭx (Ulestraten), vuile grond: vālǝ gront (Gingelom), watersteen: wátǝrstiǝn (Sint-Truiden), zandbank: zand˲baŋk (Klimmen), zandflei: zaŋkflɛi̯ (Tegelen), zandlaag: zantlǭx (Blerick, ... ), zandoer: zant˱ōr (Weert), zant˱ūr (Genk), zavel: zāvǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler  [(zachte laag)]  ), zolder: zolǝr (Romershoven), zoldergrond: zǫlǝrgrǫnt (Zolder), zool: zǭ.l (Sittard), zǭl (Haelen, ... ), zware grond: žuǝrǝ grōnt (Rijckholt), zware kweert: žwǭr kwę̄rt (Herten), zwarte korst: zwɛtǝ kø̜st (Linkhout) De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, hebben alle betrekking op de grond of de grondlaag onder de bouwvoor. De onder A. vermelde benamingen zijn vooral van toepassing op de korst of harde laag, die bij regelmatig ploegen onder in of juist onder de voor gevormd wordt door de druk en de strijkende werking van het ploeghoofd; van tijd tot tijd moet deze laag met de ondergronder gebroken worden. Onder B. vindt men benamingen voor een harde laag onder de bouwvoor, die het water slecht doorlaat. Deze termen betreffen soms een uitgestrekte laag, in andere gevallen een bank of een laag van beperkte omvang. Vaak ook wijzen ze meer op een grondsoort dan op een laag onder de bouwvoor. De veelheid van termen (zoals die voor bijzondere kleisoorten, klevende en kneedbare aarde, modderige grond e.d.) hangt nauw samen met plaatselijke en regionale verschillen in bodemgesteldheid. Tenslotte wordt onder C. een opsomming gegeven van benamingen voor een bijzondere laag in de ondergrond, een roestbruine ijzerhoudende laag (van een bepaalde grondsoort) die hard of zacht kan zijn. [N 11A, 129g; N 27, 12a + b; N 27, 13a add.; monogr.; div.] I-1
plooi frons: frǫws (Maastricht), plooi: plaj (Kortessem), plaw (Schimmert), ploa (Valkenburg), ploj (Beverst, ... ), plooi (Eigenbilzen), ploāj (Grevenbicht / Papenhoven), ploǝ (Lutterade), pluj (Beringen, ... ), plujǝ (Kwaadmechelen), pluwej (Waasmont), pluwj (Jeuk, ... ), pluwǝj (Tessenderlo), pluǝ (Helden), pluǝj (Altweert, ... ), plwaj (Thorn), plyj (Bree), plȳj (Meeuwen, ... ), pløj (Hamont, ... ), plø̜j (Diepenbeek, ... ), plø̜jǝ (Neerpelt), plōj (Achel, ... ), plōw (Doenrade), plōwǝj (Tessenderlo), plōę (Alken), plōǝ (Muizen), plū (Diepenbeek), plūj (Achel, ... ), plūǝj (As, ... ), plǫj (Bilzen, ... ), plǫw (Bleijerheide, ... ), (mv)  plūwǝ (Loksbergen), plǫjǝ (Hoepertingen), plǭjǝ (Dilsen), vouw: vaw (Bree, ... ), (Diepenbeek, ... ) Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.] II-7
plooi-ijzer buigijzer: bȳxīzǝr (Ottersum), bø̜jx˱īzǝr (Stokkem, ... ), buigstek: bø̜jxstęk (Stokkem), krokijzer: krøk˱īzǝr (Stokkem), ring: reŋk (Loksbergen), uitsteker: ātstēkǝr (Sint-Truiden  [(voor dikke en dunne wissen)]  ) Het ijzeren gereedschap waarmee men dikke wissen kan buigen. In Maastricht (Q 95) werd dit werk met een mes (mɛts) gedaan; in Stramproy (L 318) met een kniep (knīǝp) en in Tessenderlo (K 353) met een priem (prīm).' [N 40, 57] II-12
plooidal bassin: baseŋ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), diepte: dēptǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Eisden]), kom: komp (Lanklaar  [(Eisden)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), kǫm (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), k˙ǫm (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]), moelde: molt (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Eisden]  [Domaniale]), mult (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale, Wilhelmina]), soufflage: soufflage (Lanklaar  [(Eisden)]  , ... [Waterschei, Eisden]  [Winterslag, Waterschei]), zak: zak (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Eisden]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma]  [Julia]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), zakking: zakking (Eisden  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Plooiing van de koollaag waarbij de samenhang niet is verbroken; in dit geval loopt de plooiing naar beneden. Zie ook het lemma Plooirug. [N 95, 842; monogr.] II-5
plooien in plooien leggen: en pluǝjǝ leqǝ (Maasmechelen), litsen: litsen (Lummen, ... ), plooien: ploajǝ (Valkenburg), ploājǝ (Grevenbicht / Papenhoven), ploǝ (Lutterade), plujǝ (Maastricht), pluǝjǝ (Reuver), plȳjǝ (Opglabbeek), plø̜jǝn (Diepenbeek), plōjǝ (Eigenbilzen, ... ), plōjǝn (Wellen), plōwjǝ (Doenrade), plūjǝ (Bocholt, ... ), plūjǝn (Neerpelt), plūwǝ (Loksbergen), plūǝjǝ (Venlo), plǫjǝ (Bilzen, ... ), plǫjǝn (Helchteren), plǫwǝ (Heerlen, ... ), plooien leggen: plojǝ lęqǝ (Boorsem), pluwjǝ lęgǝn (Jeuk), pluǝjǝ lęgǝ (Eisden), pluǝjǝ lęqǝ (Maasmechelen), plūjǝn lęgǝn (Achel), plǫjǝ løgǝ (Hoepertingen), plǫjǝ lęgǝ (Meijel), plooien maken: plaw mākǝ (Schimmert), plooien maken (Neerpelt), plǫwǝ māxǝ (Bleijerheide), plooistukken: plujstø̜kǝ (Weert), pluǝjštø̜kǝ (Maxet), vouwen: vē̜ǝ (Herderen) [N 62, 12b; N 62, 12a; L A2, 379; MW; monogr.]De vier delen in de vorm van een halve maan, die de omtrek van het aswiel vormen. Tussen de plooien bevinden zich de kruisarmen. Zie ook afb. 49. [N O, 11f] II-3, II-7
plooien -znw plezierplooien: plǝzę̄rpluǝjǝ (Maasbree), plooien: plooien (Lommel), plǫjǝ (Bilzen), vouwen: vǫwǝ (Montzen) Plooien die men soms in het overleer maakt. [N 60, 72] II-10
plooien maken knip zetten: knep zętǝ (Sevenum), plooien: plǫjǝ (Meijel) Plooien in de stof maken. [N 61, 23a] II-7
plooien van de voorstrook knip: knep (Sevenum), koperen plooien: køpǝrǝ plǫjǝ (Meijel), rietjesplooien: ritjǝsplǫjǝ (Meijel) Sierplooitjes in de voorkant van de muts. Vroeger gebruikte men hiervoor in het veld gesneden rietjes. Later werden die rietjes koperen staafjes. [N 61, 24a] II-7