e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pompmachinist pompenkerel: pompǝkę̄ǝl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Eisden]), pompenknecht: pompǝkneǝt (Kelmis), pompenmachinist: po.mpǝma.šines (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), pompenmachinist (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Eisden]), pompǝmašenest (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]), pompǝmašines (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), pompǝmašinest (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Willem-Sophia]  [Domaniale]), pompǝnmašines (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Julia]), pø̜mpǝmašines (Chevremont  [(Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), pompenman: pompǝman (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Eisden]), pōmpǝman (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Domaniale]), pomper: pømpǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Waterschei]), pompeur: pompēr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), pompist: pǫmpest (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale]), pompmachinist: pompmachinist (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]  , ... [Maurits]  [Emma]  [Domaniale, Wilhelmina]), pompmašines (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), pompmašǝnes (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]  [Emma]  [Maurits]) De arbeider die de pompen bedient. [N 95, 136; monogr.] || De arbeider die in de pompenkamer de pompen bediende. [monogr.] II-4, II-5
pompoen krbis (du.): kürbies (Bleijerheide, ... ), paradeappel: para’de-appel (Bleijerheide, ... ), poepappel: poèpappel (Venlo), pompelmoes: pa.mpelmouës (Hasselt), pronkappel: broe.nkappel (Hasselt), broenkappel (Wellen), bronkappel (Hasselt, ... ), brònkappel (Genk), brónkappel (Genk, ... ), pronk(en)appel (Zonhoven), proonkáppel (Castenray, ... ), proŋqapəl (Meeswijk), prónkappel (Roermond, ... ), "Lillo" in de nabijheid van Houthalen In Janssen onder het lemma "Pronkappel  broenkappel (Houthalen), In Janssen onder het lemma "Pronkappel  broenkappel (Heusden, ... ), bronkappel (Eigenbilzen, ... ), broonkappel (Membruggen, ... ), brounkappel (Heks), proenkappel (Achel, ... ), pronkappel (Peer), mnl. bronken is een nevenvorm van pronken pralen  brò.nkappel (Zonhoven), prò.nkappel (Zonhoven), mooi geblonken appel, waarmee men "brònke" kon.  brònkappel (As, ... ), naar Pâque In Janssen onder het lemma "Pronkappel  bronkappel (Tongeren), ook: kauwoerde [Cucurbita maxima]  brónkappël (Tongeren) [ZND m] [ZND m]pompelmoes || pompoen || pronkappel || pronkappel, kauwoerde || pronkappel, pompoen || sierkalebas || sierpompoen I-7
pompon mopje: mɛpkǝ (Genk), pluim: plym (Milsbeek), pløm (Heerlerheide), pomponnetje: pumpunǝkǝ (Bilzen) Kleine, bolvormige wollen of zijden versiering op het voorblad van schoenen. [N 60, 35] II-10
pompon [wld ii.10, p. 28] pluim: Pompons.  plŭŭmmə (Milsbeek) Andere versieringen? (strikken, pompons etc.)? [N 60 (1973)] III-1-3
pompon van een muts bommel: bemmel (Sittard), floche (fr.): flauws (Oost-Maarland), floas (Maastricht), floes (Amstenrade, ... ), floeës (Heerlen), flois (Kanne), floiš (Beringen), flos (Lommel), flosch (Zolder), flosche (Rummen (WBD)), flosj (Bree, ... ), flosj [floͅš} (Neerharen), floš (Borgloon, ... ), flous (Maastricht, ... ), flous, flòjs (Maastricht), flows (Eijsden), floûs (Gronsveld), flōēs (Bocholtz, ... ), flōēës (Hoensbroek), flŏs (Meijel), flo͂ͅš (Lanklaar), floͅs (Achel, ... ), floͅsj (Borlo), floͅš (Beverlo, ... ), floͅus (Rotem), flu (Tongeren), fluš (Eisden, ... ), flūs (Teuven), flūš (Mechelen-aan-de-Maas), flysh (Lummen), flósj (Zonhoven), fløs (Kwaadmechelen), fləs (Beringen), fləš (Beverlo), fəluš (Boorsem), [fluis, z. flous.]  flous (Maastricht), b.v. een flosj aan zenen hood.  flosj (Uikhoven), B.v. op den hoed. Syn. spoes.  floͅš (Meeswijk), Flosj.  floͅš (Leopoldsburg), Fr. floche, flots de rubans.  floes (Valkenburg), Fr. floche.  flos (Achel, ... ), flosj (Bree), Kwast door draad aan muts hangend.  flōēs (Klimmen), Wel hetz. als flous.  floes (Maastricht), Zie ook pluum.  floes (Heerlen), flochetje (<fr.): floschke (Mal), floͅš(kə) (Bocholt), floͅškə (Spalbeek), b.v. flùsjke op-e schoen (mv.).  flùsjke (Beverlo), b.v. ne roeje rok mèt ónderlangs zwarte -s; tege de - op de sjako zagte de boerejónges "t flouske".  flouske (Maastricht), kwaspel: kwaspəl (Romershoven), kwast: kwas (Caberg, ... ), kwas(t) (Weert), kwastje: kweskes (Maasbree), kwispel: kwepzəl (Opheers), kwespəl (Velm), kweͅ`psəl (Vliermaal), kweͅspəl (Borlo), Kwispel, kwast.  kwēəpsəl (Borgloon), mop: mop (Hout-Blerick), mopje: mupkes (Genk), pluim: plum (Heerlerheide), poes: poe:z (Horst), poehs (Meijel), poes (Baarlo, ... ), poess (Neeritter), pous (Aldeneik, ... ), poës (Boekend), pōē:s (Panningen), pōēs (Egchel, ... ), pōēës (Hoensbroek), pŏĕs (Boeket/Heisterstraat), puus (Maaseik, ... ), pūs (Hamont, ... ), póes (Tegelen), póws (Stokkem), [´ : sleeptoon]  póes (Tegelen), b.v. een pats met een roi-j poes bovenop.  poes (Uikhoven), B.v. En poes óp de muts.  pōēs (Meerlo, ... ), b.v. möts möt ein pûs aan.  pûs (Bree), Pluim aan muts genaaid.  pōēs (Klimmen), Sub poes, 4), b.v. Aan dae sjaal zitte fein puus.  poes (Herten (bij Roermond)), WNT poes (III), II.3.b: voor zaken die evenals een poes (kat) harig zijn.  poes (Achel, ... ), WNT: poes (II), II, 3.b  pūəs (Rotem), poesje: puske (Hechtel), puuske (Herten (bij Roermond), ... ), pøyskə (Rotem), poezel: poezel (Herten (bij Roermond)), pompon (fr.): pompon (Maastricht), pompong (Maastricht), pőͅpőͅ (Tongeren), pőͅpőͅŋ (Mal), po͂po͂ (Gingelom), poͅmpōͅ (Hasselt), pómpón (Venlo), b.v. ne roeje rok mèt ónderlangs zwarte -s; tege de - op de sjako zagte de boerejónges "t flouske".  pómpóng (Maastricht), Fr. pompon.  po͂po͂ (Hasselt), pomponnetje (<fr.): poempoenneke (Bilzen), pōͅpōͅkə (Tongeren), pong: pòng (Wijk), spoes: spus (Meeswijk) *floche: kwispel aan vroegere soldatenmuts || [4.] pluim || [floes*]: wollige bol || [flous*]: dikke pluis, wollige bol || aan een koord bengelend kwastje || Andere versieringen? (strikken, pompons etc.)? [N 60 (1973)] || floche (fr.): kwastje || floche, filoche: bundeltje franjes dienende tot sieraad || flosje (b.v. vroeger aan soldatenmuts) || franje || kleine franje (b.v. aan sjaal) || kwast || kwast aan een muts || kwast, pluim || kwast, pluim op een hoed || kwastje, pluim, pompon || muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || pluim gemaakt van wollen of katoenen garen || pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)] || pluim, b.v. van het riet || poes: pompon || pompon || pompon: bolvormige kwast op muts || pompon: pompon || pompon: wollige bol als versiersel || rietpluim. Pompons op matrozen- of ijsmuts, soms ook op vilten pantoffels. || strik, kwast, bosje lint als versiersel || vlos: kwastje als versiering || wollen bolletje op muts III-1-3
pompslot hart: hart (Helden), patentslot: pate̜ntslot (Helden), pompenemmer: pū.mpǝnīmǝr (Hasselt), slot: slot (Helden), slōt (Stokkem), slotbeker: šlǭt˱bē̜kǝr (Roermond  [(kegelvormig pompslot)]  ), slotschijf: šlǭtš ̇īf (Roermond  [(schijfvormig pompslot)]  ) Kegelvormig of schijfvormig lichaam, voorzien van een klep, dat in het slotstuk van de pomp is aangebracht. Het verhindert dat opgepompt water terug kan stromen naar de ondergrond. Zie ook afb. 242. De invuller uit L 291 verstond onder het hart het slot met de klep samen. De klep hield het water in de pomp. Het slot bestond uit een ijzeren beugel gevuld met vlas en schapenvet. Dit type slot werd later vervangen door het patentslot. [N 64, 133g; N 66, 49g] II-11
pompslotklep, pompklep aanvoerklep: ānvø̄rklɛp (Schimmert), klep: klɛp (Lanaken  [(leer met lood)]  , ... ), klepstop: klɛpštǫp (Roermond), pompklep: pompklɛp (Houthalen), terugslagklep: trykšlāxklɛp (Roermond), voetklep: vōtklɛp (Nieuwenhagen, ... ), zuigklep: zȳxklɛp (Bleijerheide), zuikerklep: zȳkǝrklɛp (Stokkem  [(= pomphuisklep)]  ) De klep in het pompslot van een zuigpomp. Zie ook afb. 236a en de toelichting bij het lemma ɛpompslotɛ.' [N 64, 133g; N 66, 49g] II-11
pompsteen aanrecht: ānrɛx (Roermond), gootsteen: gø̄tštęjn (Schimmert), pompbak: pomp˱bak (Houthalen), pump˱bak (Niel-Bij-Sint-Truiden), pompenbak: pompǝbak (Nieuwenhagen, ... ), pompensteen: pompǝstē (Bleijerheide), pompǝstęjn (Maastricht), pompǝštęj.n (Herten  [(van natuursteen - aan de onderkant ervan was een gat waarlangs het water via het stortgat - dt stors>gat - door de buitenmuur naar buiten kon lopen)]  , ... ), pompsteen: pompstęjn (Maastricht) De stenen bak onder de pompuitloop. Het woord pomp(en)steen werd in Q 20 en Q 95 oorspronkelijk gebruikt in de hierboven omschreven betekenis. Later werd het de algemene benaming voor een gootsteen. Ook verschillende Limburgse dialectwoordenboeken kennen de woorden pomp(en)steen en pomp(en)bak in deze laatste betekenis. [N 64, 133r; N 66, 49r; monogr.] II-11
pompuitloop tuit: t ̇ø̜jt (Roermond), tuitel: tø̄tǝl (Houthalen, ... ), tø̜jtǝl (Stokkem), uitloop: uitloop (Helden), ūslōf (Bleijerheide), ūtlōp (Nieuwenhagen, ... ) De metalen tuit aan het pomphuis waardoor het water naar buiten stroomt. Zie ook afb. 236a. In L 423 was de pompuitloop van roodkoper vervaardigd. Aan het uiteinde ervan zat een geelkoperen sierbandje. Dit werd het tuitelbandje (t^jtdlbentsd) genoemd. [N 64, 133m; N 66, 49m] II-11
pompzuiger zuiger: zygǝr (Eupen), zyjǝr (Bleijerheide  [(van hout)]  ), zȳgǝr (Nieuwenhagen, ... ), zø̜jgǝr (Helden, ... ), zuiker: zȳkǝr (Stokkem) De platte ronde schijf aan het uiteinde van de zuigerstang. Bij de pompzuiger van een zuigpomp is in de zuiger een klep aangebracht. Zuigers van perspompen zijn massief. Zie ook afb. 236a. In L 423 was de pompzuiger van de perspomp van hout vervaardigd. Een stukje leer dat met nageltjes rond de zuiger was vastgezet, vormde de afdichting tussen pompzuiger en pomphuis. In het midden van de zuiger was de zuigerklep aangebracht. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 296 s.v. zuiker: "deel der pomp dat opzuigt. Geh. Beverloo en rond. [N 64, 133i; N 66, 49i; monogr.] II-11