29422 |
pottenbakker -scheldbenaming |
leemkluit:
lēmklyt (L164p Gennep),
leemkneder:
lēmknējǝr (L192p Bergen, ...
L163p Ottersum),
leemmok:
lēmmø̜k (L163p Ottersum),
lemendritser:
lēmǝndretsǝr (L163p Ottersum),
pottendritser:
pǫtǝndretsǝr (L163p Ottersum)
|
[N 49, 60c]
II-8
|
29423 |
pottenbakkerij |
pothuis:
pǫthu.s (L270p Tegelen),
pǫthys (L163p Ottersum),
potjesbakkerij:
pø̜tjǝs˱bɛkǝri (L270p Tegelen),
potjesfabriek:
pø̜tjǝsfabrik (L163p Ottersum),
pottenbakkerij:
pǫtǝbakǝrej (L163p Ottersum),
pǫtǝbɛkǝrej (L163p Ottersum),
pǫtǝbɛkǝrij (L329p Roermond)
|
Werkplaats van de pottenbakker. In L 270 was de woonruimte gewoonlijk in het voorhuis van het pottenbakkershuis; daarachter bevond zich het zgn. pothuis (pǫthu.s) met daarin de oven (ǭvǝ) of potoven (pǫt˱ǭvǝ). [N 49, 134; monogr.]
II-8
|
29542 |
pottenbakkershout |
boomstronken:
bomstrø̄̄ŋk (L163p Ottersum),
bossen hout:
bøs hǫlt (L164p Gennep),
dikke takken:
dekǝ tɛk (L163p Ottersum),
klossen:
klø̜s (L163p Ottersum),
schansen:
sxānsǝ (L163p Ottersum),
šansǝ (L270p Tegelen),
takkenbossen:
takǝbøs (L163p Ottersum
[(enkelvoud: takǝbos)]
)
|
Het hout, meestal in de vorm van takkenbossen, dat gebruikt wordt om de pottenbakkersoven te stoken. Zie ook het lemma ɛtakkenbossenɛ in de paragraaf over de veldoven. In L 163 gebruikte men verschillende soorten hout om te stoken: eike-, berke-, peppelen-, denne- en beukehout. Daarnaast werden ook spoorbielzen en telefoonpalen opgestookt. Ook in L 164 werden spoorbielzen verwerkt, maar ook dennehout.' [N 49, 62; monogr.]
II-8
|
29522 |
pottenbakkersoven |
bakoven:
bak˱ǭvǝ (L163p Ottersum),
oven:
ó̜vǝ (L164p Gennep),
ó̜vǝn (L163p Ottersum),
ǭvǝ (L270p Tegelen
[(meervoud: ø̜vǝs)]
),
potjesoven:
pø̜tjǝs˱ǭvǝ (L270p Tegelen),
potoven:
pot˱ǭvǝ (L270p Tegelen),
pottenoven:
pǫtǝnó̜vǝn (L163p Ottersum),
vlamoven:
vlamǭvǝ (L163p Ottersum)
|
Oven voor het bakken van aardewerk. Men onderscheidt doorgaans twee oventypen: de staande en de liggende oven. Belangrijk daarbij is de ligging van de elkaar opvolgende ovenruimtes: stookplaats, bakruimte en schoorsteen. Bevinden deze zich op een slechts licht stijgende vlakte achter elkaar, dan spreekt men van een liggende, zijn ze boven elkaar geplaatst, van een staande oven. In het onderzoeksgebied van het WLD werden meestal liggende ovens gebruikt. Aan één van de smalle zijden van deze oven bevindt zich de stookplaats met rooster. De hier ontwikkelde vlammen passeren eerst een in de oven aangebrachte muur waarin gaten zijn opengelaten, gaan dan door de inzet en aan de andere zijde verlaten de rookgassen de oven en komen in de schoorsteen. De bakruimte is niet door een muur met gaten van de schoorsteen gescheiden; wel kan de opening achter de schouw met behulp van een schuif worden afgesloten. In L 164 wordt een liggende oven gebruikt voor het bakken van bloempotten. Het betreft hier een langwerpige oven met tongewelf, zonder rooster en vuurgangen onder de bakruimte, met een losstaande schoorsteen die door middel van een rookkanaal via een rookkamer met de bakruimte verbonden is. Tussen de bakruimte en de rookkamer die bij dit type in verbinding staat met het rookkanaal, staat een brandmuur met gaten. De schoorsteen hoeft niet recht achter de bakruimte te staan, maar kan zich ook voor het voorste stookgat bevinden; het rookkanaal buigt dan af langs de hele lengte van de oven met het bijkomend voordeel dat de vloer verwarmd wordt waardoor de gedraaide of geperste bloempotten kunnen drogen. Er zijn bij dit type drie stookgaten met rooster: één midden v√≥√≥r en twee kleinere vooraan opzij: door gaten in de muur komt het vuur uit de stookgaten in de bakruimte. Zie ook afb. 11. [N 49, 71a; monogr.]
II-8
|
29426 |
pottenbakkersziekte |
het pottenbakkertje:
ǝt pǫtǝbɛkǝrkǝ (L270p Tegelen),
pottenmannetjeskrankte:
pǫtǝmɛnǝkǝskrɛŋk˱dǝ (Q095p Maastricht)
|
Silicoseziekte, veroorzaakt door stof dat de longen aantast. De ziekte was vroeger vaak de oorzaak van de vroegtijdige dood van veel pottenbakkers en arbeiders in de aardewerkindustrie. [monogr.]
II-8
|
29425 |
pottenkoopman |
aardmannetje:
(mv)
ęrtmɛnkǝs (L291p Helden
[(woonden vaak in holen of hutten: Zij trokken van dorp tot dorp en verkochten of repareerden ook metalen vaatwerk)]
),
barenschurger:
bārǝšørǝgǝr (Q101p Valkenburg),
duppenschurger:
døpǝšørjǝr (Q121p Kerkrade),
døpǝšørǝgǝr (Q101p Valkenburg),
pottenkremer:
pǫtǝkriǝmǝr (L318b Tungelroy),
pottenkruier:
pǫtǝkrøjǝr (L318d Altweert
[(id)]
, ...
L318e Altweerterheide
[(id)]
,
L287p Boeket
[(bedelaar: iemand die met een kruiwagen met potten langs de deur ging om te verkopen: Oorspronkelijk een Duitser die oliekruiken en ander aardewerk verkocht)]
,
L289h Boshoven
[(id)]
,
L288c Eind
[(id)]
,
L289a Hushoven
[(id)]
,
L318a Keent
[(id)]
,
L288b Laar
[(id)]
,
L289b Leuken
[(id)]
,
L288p Nederweert
[(id)]
,
L288a Ospel
[(id)]
,
L289p Weert
[(id)]
),
pottenschurger:
pǫtǝšø̜rǝgǝr (L318b Tungelroy),
uilenkremer:
ȳ.lǝkrē.mǝr (Q020p Sittard)
|
Pottenkruier; koopman in aardewerk die met zijn handelswaar op een kruiwagen het land rondtrok. [monogr.]
II-8
|
21524 |
potter? |
bijeenpotter:
⁄t is ne bijeenpotter (L354p Wijchmaal),
oppotter:
oppotter (Q203p Gulpen, ...
Q203b Ingber,
Q034p Merkelbeek),
potter:
potter (Q202p Eys, ...
L352p Hechtel,
Q039p Hoensbroek,
Q096b Itteren,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
L387p Posterholt,
L331p Swalmen,
L331p Swalmen,
L271p Venlo),
potər (P055p Kermt),
pötter (L330p Herten (bij Roermond)),
⁄t ēͅs ənə poͅttər (Q088p Lanaken),
⁄t is ne potter (L354p Wijchmaal)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] || een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] || gierigaard [ZND 35 (1941)] || Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)] || op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22298 |
poule |
poule (fr.):
poel (Q020p Sittard, ...
K361p Zolder),
pul (Q078p Wellen),
De - jeet bis tswai jäole.
poel (Q121p Kerkrade),
Een - van 10, 20 fr.
pul (Q188p Kanne)
|
Inzet bij duivenwedstrijd. || Inzet duivenwedvluchten, Fr. poule. || Poule, inzet bij duivenwedvluchten. || Poule: inzet (duivensport). || Poule: Inzet bij het duivenspel.
III-3-2
|
22299 |
poule add. |
poulen (<fr.):
poele (L381p Echt/Gebroek, ...
Q020p Sittard),
poelle (Q121p Kerkrade),
NB poelemé.nt: (duivent.) inzetlijst; Fr. poulement.
poele (K361p Zolder)
|
Geld inzetten voor wedvluchten met duiven. || Geld zetten op duiven bij een wedvlucht. || Inzetten doen voor een prijs per aantal duiven. || Poolen (bij duivenwedvluchten).
III-3-2
|
26429 |
poulie |
giet:
gīt (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
houten poulie:
hǭǝtǝ pulī (P187p Berlingen),
poulie:
pu.li (Q188p Kanne, ...
Q088p Lanaken,
Q240p Lauw,
Q095p Maastricht,
Q180p Mal,
Q241p Rutten,
Q181p Sluizen,
Q162p Tongeren),
pulī (P120p Alken, ...
P187p Berlingen,
Q160p Bommershoven,
Q159p Broekom,
Q160a Haren,
P188p Hoepertingen,
Q077p Hoeselt,
P177a Ordingen,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
Q078p Wellen),
pǝlī (Q164p Heks),
pǫli (L372a Aldeneik, ...
L417p As,
L372p Maaseik,
L368p Neeroeteren,
L416p Opglabbeek,
L362p Opitter,
L415p Opoeteren),
rad:
rǫǝt (P195p Gutschoven),
rad bet een kant:
rǫǝt bę nǝ kant (P176p Sint-Truiden),
rad van de tire-sac:
rǫǝt ˲van dǝ tīrsak (Q241p Rutten),
riemschijf:
rē.mšɛjf (Q095p Maastricht),
ritsel:
ritsel (Q039p Hoensbroek),
wiel:
wīl (Q160p Bommershoven)
|
De onderste poulie van het luiwerk van een watermolen die in verbinding staat met het groot kamrad. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluiwerk, zakkentrekkerɛ. De opgaven poulie (P 119, P 120, P 177a, P 187, P 188, Q 77, Q 78, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 164), houten poulie (P 187), wiel (Q 160), giet (P 119), rad bet een kant (P 176) en rad (P 195) zijn ook van toepassing op de bovenste poulie van het luiwerk in een watermolen. Zie ook afb. 76. Het woordtype ritsel (Q 39) duidt mogelijkerwijs een kam- of tandwiel aan.' [Jan 229; Coe 205; Grof 233; A 42A, 46]
II-3
|