e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
preuts benepen: beneepe (Sevenum), bleu: bleu (Kapel-in-t-Zand), blūūë (Nieuwenhagen), droog: dreuch (Kapel-in-t-Zand), fijn: fien (Maastricht, ... ), fĭĕn (Gennep), flauw: flauw (Weert), heilige boon: ⁄n heilige bŏĕn (Sevenum), huichelachtig: huichelechtig (Susteren), kwezel, een -: kwezel (Hoensbroek, ... ), kwezəl (Reuver), kwiesel (Wijlre), kwiezel (Vaals), ps. invuller heeft niet duidelijk vermeld of dit het antwoord is van vraag 20 of 21!  kwezel (Meeuwen), kwezelachtig: kwezel-echtig (Herten (bij Roermond)), kwezelechtig (Bree, ... ), kwēzelèchtig (As), kwi.əzəleͅ.xtex (Eys), kwiëzelechtig (Klimmen), kwîêzəl-echtəch (Epen), kwezelig: kwiëzelig (Kunrade), kwīēzəlich (Amstenrade), kwîêzəlich (Heerlen), onnozel: onneuzel (Schimmert), overdreven: oeeverdrieeve (Weert), perlits: cf. Maastricht Wb. p. 316, s.v. "perlits"= nuffig meisje; cf. RhWb (VI) kol. 619 s.v. "Pernitsch"= "stolzes, freches Weib"; pernitschel-achtig = adj. stolz, frech.  perlits (Maastricht), perlitsetig: Maastricht Wb.  perlitsetig (Maastricht), perlitz (d.)  perlitsetig (Maastricht), perneuts: pèrneuts (Maastricht), perneutsetig: perneutsetig (Maastricht), = nuffig meisje zie Maastricht Wb. p. 316  perneutsetig (Maastricht), comb. van preuts en en neuke zie Maastricht Wb. p. 316  perneutsetig (Maastricht), preut, een -: ⁄n preut (Lutterade), preuts: praöts (Nunhem), pretsj (Sittard), preuts (Beesel, ... ), preutsch (Amby, ... ), preutsj (Doenrade, ... ), preuëtsj (Ten-Esschen/Weustenrade), prēūts (Heel, ... ), prēūtsj (Guttecoven), pruts (Blitterswijck, ... ), pruuts (Maasbree, ... ), präötsj (Geleen), prèùtsj (Susteren), pröts (Hoeselt), prötsj (Kerkrade, ... ), pröötsj (Sittard), (ue = lange \\).  pruetsj (Gulpen), Werd vooral overal over gezwege of omschreve; bv. "die mot enne klène kriege"(ôngetrouwd!!).  preuts (Oirlo), schijnheilig: sjijnheilig (Meijel), stijf: sjtief (Kapel-in-t-Zand), trut, een -: trut (Tungelroy), verlegen: verlaege (Venray) kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] || preuts || preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)] III-2-2
prevelen beden: bèèën (Diepenbeek), bet de lip lezen: be de leip leeze (Sint-Truiden), bet de lippen lezen: be de leippe leeze (Sint-Truiden), fezelen: feezele (Weert), fezelen (Neerpelt), fiezelen (Eksel), fluisteren: fleestere (Eigenbilzen), haast beden: haos = zachtjes  hø͂ͅs baeje (Baarlo), knauwelen: knawwele (Klimmen), lezen: ge moet leize (Sint-Genesius-Rode (WBD)), ge moet leze (Sint-Genesius-Rode (WBD)), mommelen: mummele (Siebengewald), mompelen: moempele (Opglabbeek), mompele (Baarlo, ... ), moompelen (Maastricht), mómpele (Maastricht), murmelen: mormələ (Montzen), murmele (Waubach), murmèle (Kunrade), mòrmele (Geleen), piezewitten: pizjewitte (Geulle), prevelen: preavele (Lutterade), preevele (Epen, ... ), preevelle (Boorsem), prevele (Baarlo, ... ), prevelen (Baarlo, ... ), prevələ (Schinnen), preëvele (Gulpen), prēvələ (Meijel), privvele (Waubach), prièëvele (Klimmen), priëvele (Klimmen), prīēëvele (Nieuwenhagen), prévele (Maastricht), sjoemelen: sjoemelen (Hechtel), wauwelen: wàwwele (Maastricht), wiespelen: wiespele (Kerkrade), wiezelen: wiesjele (Hoensbroek, ... ) Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)] || Prevelen. [N 96B (1989)] III-3-3
priem been: bēn (Opglabbeek), bennenpin: bɛnǝpen (Ottersum), boortje: bø̜̜̄̄rkǝ (Maastricht), els: ē̜ls (Herten), ęls (Venlo), ɛls (Geulle, ... ), else: e.lsǝ (Zolder), ø.lsǝ (Zolder), kleefmes: klēfmɛts (Uikhoven), kniep: knip (Meijel), paaltje: pølkǝ (Genk), pęlkǝ (Bilzen), pik: pek (Echt, ... ), pin: pen (Helden, ... ), pēn (s-Gravenvoeren), pinnetje: penkǝ (Eisden, ... ), poinçon: pwɛ̄sõ̜ (Bilzen), priem: friǝm (Bleijerheide, ... ), prim (Diepenbeek, ... ), prēm (Blerick, ... ), pręjm (Sittard), prīm (Bilzen, ... ), prīǝm (Tessenderlo), priempje: pri-jmkǝ (As), prēmkǝ (Venlo), prīmkǝ (Bilzen), punt: pynt (Tongeren), rijgpinnetje: rīxpenǝkǝ (Meijel), ruffelpriem: røfǝlprēm (Lutterade), spits: spets (Bilzen), spitspunt: spetspønt (Venlo), špetspønt (Tegelen), špetspøntj (Heel, ... ), steekpriem: štē̜kprīm (Posterholt), steekpunt: steekpunt (Dilsen), stē̜kpynt (Tongeren), stikkentrekker: stikǝntrękǝr (Diepenbeek), trochelijzer: trǭxǝlizǝr (Ransdaal), troggelpinnetje: trǭgǝlpenǝkǝ (Eijsden), verpinder: vǝrpendǝr (Tessenderlo), vits: fets (Stokkem), vogelenpik: vōgǝlǝpek (Zolder), zuil: zyl (Montzen), zȳl (Herten, ... ), žyl (Weert), zuiltje: zøjlkǝ (Dilsen) Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.] || Priem voor het maken van gaatjes in artikelen die volgens het gietprocedé zijn vervaardigd. [monogr.] || Puntig werktuig dat bij het vlechten gebruikt wordt om openingen in het vlechtwerk te maken, zodat de opstaande wissen makkelijker in de bodem ingestoken kunnen worden. Zie ook afb. 273. [N 40, 49; monogr.] || Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.] II-12, II-7, II-8
priem? (wbd) <omschr.> de koop toeslaan: ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  de koop toeslāōn (Jabeek), <omschr.> geld ingezet hebben: (igezat = ingezet).  hae hat geld igezat (Heerlen), bijkoop: ps. omgespeld volgens Frings.  bikoͅp (Rosmeer), drinkgeld: drinkgeld (Mechelen), handgeld: handgeld (Hoensbroek), ps. omgespeld volgens Frings.  hantgeͅltš (Bree), hāntgeͅjlt (Diepenbeek), hogen: ps. omgespeld volgens Frings.  høi̯əgən (Lommel), hooggeld: heug geldj (Weert), ⁄t heuggaelt (Milsbeek, ... ), hoogselgeld: heugselgeldj (Leuken), hoogste bied: ps. omgespeld volgens Frings.  høxstə bej (Borgloon), hoogste bieder: hoogste beejer (Echt/Gebroek), hoogste bod: ps. omgespeld volgens Frings.  huxstə boͅt (Wellen), hoogste gebod: ps. omgespeld volgens Frings.  hət huəxstə gəboͅt (Oud-Waterschei), inzet: de(n) inzat (Puth), ps. omgespeld volgens Frings.  enzeͅt (Halen), kooppenning: kooppenning (Middelaar), koopsom: ps. omgespeld volgens Frings.  kōu̯psoͅm (Wellen), kōͅu̯psom (Waterloos), lokgeld: lokgeldj (Sittard), opbrengst: ps. omgespeld volgens Frings.  oͅpbreŋst (Kermt), opzet: opzet (Weert), plokgeld: plokgeld = premie voor degeen die bij een veiling na het afslaan het bod het laatste verhoogd heeft, strijkgeld  plokgaeld (Oirlo), priem: ps. omgespeld volgens Frings.  prem (Zelem), prim (Lummen), procent: ps. omgespeld volgens Frings.  pərseͅnt (Velm), strijkgeld: strijkgeld = (bij openbare verkopingen en soms bij verpachtingen) bedrag in geld dat als premie uitgeloofd wordt voor hem die bij het opbieden het hoogste bod doet, of vóór de afslag het hoogste bod dat gedaan is no verhoogt, plok  striekgaeld (Oirlo), toeslag: toesjlaag (Hoensbroek), toewijzen: ps. omgespeld volgens Frings.  ət es tugəwijzə (Waterloos), trekgeld: trekgeld (Grathem, ... ), trekgeldj (Neer, ... ), trekgelt (Waubach), trikgeld (Mechelen), trèkgeldj (Sittard), ⁄t trekgeldj (Roermond, ... ), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  trekgeld (Ulestraten), ps. omgespeld volgens Frings.  trēkgeͅld (Lanklaar), treͅkgeͅld (Mechelen-aan-de-Maas), treͅkgeͅlt (Hasselt), treͅkxēͅlt (Zichen-Zussen-Bolder), trəkgeͅlš (Bocholt), ət trēͅkxeͅlt (Hasselt), ⁄trek⁄xēͅlt (Boekt/Heikant), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿) - of gewoon letterlijk overnemen als een hoge komma?  trɛkgeͅlʔt (Rotem), voorschot: ps. omgespeld volgens Frings.  ə və(j)əršoͅt (Teuven) bedrag dat uitbetaald wordt aan degene die bij de eerste verkoping, i.v.m. de openbare verkoping van huizen e.d. [vgl. vraag 15a] het hoogste bod heeft gedaan [trekgeld?] [N 21 (1963)] || de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)] III-3-1
priemen haken: hǫakǝ (Rijckholt), ijzeren pinnen: īzǝrǝ penǝ (Kaulille), ijzertjes: ęjzǝrkǝs (Genk), koordpennen: kǭrtpęnǝ (Rothem), koordpinnen: kōrtp ̇en (Jabeek), koordpriemen: (enk)  kwǫtprim (Hoeselt), metspriemen: mɛtsprimǝ (Kuringen, ... ), mɛtspriǝmǝ (Alken), mɛtsprīmǝ (Diepenbeek, ... ), (enk)  mɛtsprīm (Stokrooie), muursnoerpennen: m ̇ūršnōrpɛnǝ (Kerkrade), nagelen: nēgǝl (Ell, ... ), nē̜gǝl (Sittard), nɛ̄gǝl (Stein), (enk)  nāgǝl (Blerick), nagels: nāgǝls (Heythuysen), nīǝgǝls (Weert), pegelen: pīlǝ (Beverst), pennen: pęnǝ (Limmel, ... ), pɛnǝ (Boorsem), pennen van het muursnoer: pɛnǝ van ǝt mūršnoar (Waubach), pinnen: p ̇en (Herten, ... ), pen (Schinveld), penǝ (Bevingen, ... ), priemen: prem (Heugem, ... ), prim (Bree, ... ), primǝ (Eys, ... ), primǝň (Lommel), prēm (Kerkrade, ... ), prēmǝ (Beek, ... ), prīmǝ (Sint-Truiden, ... ), prɛjmǝ (Lummen), %%de volgende opgaven zijn enkelvoud%%  prīm (Berverlo, ... ), priems: prims (Meeuwen), rollers: rǫlǝrs (Sittard), snoerpinnen: šnūrp ̇en (Vaals), steekijzers: štē̜k˱īzǝrs (Tegelen), steekpennen: stīkpɛnǝ (Mesch), steekpinnen: štęǝkp ̇en (Heerlen), stekker: stɛkǝr (Montfort), touwpinnen: tǫwpenǝ (Maastricht), voegpennen: vuxpɛnǝ (Mesch) De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.] II-9
priester geestelijke: de geestelijke (Eigenbilzen), enne geiselik (Klimmen), enne geistelik (Stokkem), gaestelijke (Terlinden), gees-se-li-ge (Vijlen), geeselik (Schinveld), geesliche (Bocholtz), geesligge (Simpelveld), geesteligge (Schaesberg), geestelijke (Eys, ... ), geestëlëkë (Hoeselt), geiselek (Reuver, ... ), geiselig (Heek), geiselige (Klimmen), geiselijk (Grubbenvorst, ... ), geiselik (Beegden, ... ), geisselik (Baarlo, ... ), geistelek (Weert), geisteleke (Posterholt), geistelijk (Schinnen), geistelijke (Venlo), geistelik (Baarlo, ... ), geistelike (Geistingen, ... ), geistelikke (Bocholt, ... ), geisteluk (Velden), gesselik (Banholt), geͅsələ?ən (Lommel), giestələkə (Loksbergen), gijeͅsələ?ən (Lommel), gisseleg (Epen), gisselijk (Hoensbroek), gistekèke (Eksel), gistelik (Meijel), gistelèk (Neerpelt), gèselik (Blitterswijck), gèsselik (Merselo, ... ), gèstelich (Simpelveld), gèstelikke (Achel), gèèstelike (Eigenbilzen), gééstelikke (Nieuwenhagen), gêsselik (Well), gêstelike (Siebengewald), inne geestelig (Nieuwenhagen), unne geiselek (Meerssen), ənə gesləX (Montzen), gewoonlijk - [in tegenstelling tot preester (navorming)]  geesselik (Brunssum), meest altijd gebruikt [naast preester]  geesliche (Heerlen), Opm. eerste e netals Fr. woord eette.  gesselige (Epen), oud  gèsseleke (Gennep), heer: de heer (Tongeren), hieër (Sevenum), priester: `ne preester (Klimmen), enne preester (Klimmen, ... ), nne preester (Valkenburg), nne prister (Gulpen), preeschter (Eijsden), preester (Amby, ... ), preestər (Swalmen), preest⁄r (Asenray/Maalbroek), preister (Bingelrade, ... ), priester (Arcen, ... ), prister (Hoensbroek, ... ), pristër (Hoeselt), pristər (Lommel, ... ), prièster (Rimburg), prīēster (Afferden), prīster (Nederweert, ... ), prĭster (Gulpen), navorming  preester (Brunssum), Opm. is jonge/huidige benaming  preester (Buggenum), weinig gebruikt  preester (Heerlen) De predikant, prediker, degene die de preek houdt. [N 96B (1989)] || Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)] || Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)] || priester [SGV (1914)] III-3-3
priester die alleen de mis leest brevierbeder: eine breveerbejer (Klimmen), die alleen de mis doet: dae deit de mès allein (Klimmen), emeritus (lat.): emeritus (Echt/Gebroek, ... ), geestelijke: geestelijke (Waubach), losse priester: inne losse preester (Hoensbroek), priester: de preester (Schimmert), rustend pastoor: röstend pestoeër (Oirlo) Een priester die alleen de mis leest zonder bediening [prestak-wezemus]. [N 96D (1989)] III-3-3
priester gewijd worden geestelijke gewijd worden: geistelijk gewiêd waere (Baarlo), gisselig gewiejd weeëde (Epen), gewijd worden: geweid joane (Heers), geweid wöäde (Waubach), geweijd weëde (Nieuwenhagen), gewi-jd weëre (Mechelen-aan-de-Maas), gewi-jd wörre (Tienray), gewied (Baarlo), gewied waere (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), gewied wurre (Meerssen), gewied wère (Nuth/Aalbeek, ... ), gewied wèère (Neerbeek), gewiedj waere (Ell, ... ), gewiedj wère (Haler), gewiejd waere (Baarlo, ... ), gewijd weurde (Maastricht), gewijd worden (Lommel), gewijd wère (Eksel), gewijd wèren (Neerpelt), gewīēd weere (Schimmert), gewĭjt wééëde (Nieuwenhagen), gewééd worre (Siebengewald), gezi-jd wèère (Eisden), gəwīt wɛədə (Montzen), gəwéét wəddə (Loksbergen), pastoor gewijd worden: pestoer gewijd wière (Houthalen), pestoor gewd wiènne (Tongeren), pəstoor gəwajd wjénnə (Tongeren), priester gewijd worden: preester geweijd were (Stokkem), preester gewied (Geleen), preester gewied weare (Lutterade), preester gewied wiēēre (Schinnen), preester gewied wäre (Koningsbosch), preester gewied wère (Ophoven), preester gewied wèèren (Geistingen), preester gewiedj waere (Echt/Gebroek), preester gewiedsj weire (Bocholt), preester gewiejd waere (Klimmen, ... ), preester gewiejd weeëde (Hoensbroek), preester gewiet where (Klimmen), preester gewiêdj waere (Heel), priester geweid jonnen (Hoensbroek), priester gewied (Venlo), priester gewied waere (Reuver), priester gewied waire (Melick), priester gewiejd waere (Posterholt, ... ), priester gewieëd waere (Sevenum), priester gewijd (Achel, ... ), priester gewijd waere (Tegelen), priester gewijd weaden (Eys), priester gewijd weure (Maastricht), priester gewijd worden (Bree), priester gewijd wörre (Oirlo), priester gewèèd wèède (Sint-Truiden), priestergewijd wjadde (Eigenbilzen), priestër gëwijd jonnë (Hoeselt), prister gewied wedde (Gulpen), pristər gəweͅjt wēͅrə (Meijel), priester worden: priester wjönne (Eigenbilzen), tot priester gewijd worden: tot preester gewiejd waere (Klimmen), tot prister geweiëd wère (Sint-Huibrechts-Lille), tot priesterwijding (zn.): toet preester wiejing (Heel) Priester gewijd worden. [N 96D (1989)] III-3-3
priesterfeest feest: fiest (Houthalen), fieês (Reuver), priesterfeest: e preesterfiès (Valkenburg), e priesterfees (Eigenbilzen), ei preesterfeis (Klimmen), n preesterfiës (Klimmen), preesterfeas (Lutterade), preesterfeist (Ophoven), preesterfeës (Geleen), preesterfieest (Weert), preesterfieist (Haler), preesterfies (Stokkem), preesterfiest (Bocholt, ... ), preesterfieès (Schinnen), preesterfieës (Hoensbroek, ... ), preesterfieëst (Ell, ... ), preesterfièès (Schinnen), preesterfiêst (Geistingen), preesterfiës (Echt/Gebroek, ... ), preesterfiëst (Thorn), preesterfäst (Koningsbosch), priesterfees (Maastricht, ... ), priesterfeest (Maastricht, ... ), priesterfes (Waubach), priesterfest (Eys, ... ), priesterfiejs (Neerbeek), priesterfies (Baarlo, ... ), priesterfieuest (Heel), priesterfieës (Baarlo, ... ), priesterfieëst (Tienray), priesterfist (Hoensbroek, ... ), priesterfiës (Maasbree), priesterfiëst (Oirlo), priesterfès (Epen, ... ), priesterfèst (Achel), priesterfèèst (Siebengewald), pristerfes (Gulpen), pristərfeͅst (Meijel), t preesterfeès (Schimmert), t preesterfieës (Klimmen), primiz (du.): premiets (Bocholtz, ... ), primizfeier (du.): priemietsfeier (Waubach), wijfeest: wie-fjaes (Grevenbicht/Papenhoven) Een priesterfeest. [N 96D (1989)] III-3-3
priesterkoor groot koor: groot koor (Vlodrop), hoogaltaar: hoagaltaor (Thorn), hoeëgaltaor (Thorn), hoogkoor: hoeegkoeer (Weert), hoeëgkoeër (Nieuwenhagen), hoogkoeer (Peer), hoogkoor (Hasselt), hoëwkoor (Sint-Martens-Voeren), huugkuur (Bree), koor: de koar (Urmond), de koeër (Mechelen-aan-de-Maas), de koor (Eigenbilzen), de kwar (Meerssen), der koeër (Montzen), dr koeër (Gulpen, ... ), et koor (Tongeren), kaär (Linne), koaar (Grevenbicht/Papenhoven), koar (Beek, ... ), koear (Montfort, ... ), koeer (Baarlo, ... ), koer (Achel, ... ), koewer (Neerpelt), koeër (Bocholtz, ... ), koir (Uikhoven), koor (Gennep, ... ), kooër (Membruggen), kower (Heers), kōaer (Lutterade), kōār (Lutterade), kōēr (Doenrade, ... ), kuur (As, ... ), kuwər (Tessenderlo), kuər (Meijel), kwar (Ulestraten), kwoir (Boorsem, ... ), op en koar (Holtum), oppene koeër (Klimmen), t koar (Valkenburg), t koer (Maastricht, ... ), t koor (Eigenbilzen, ... ), oostkoor: ooskoer (Maastricht), opkoor: opkoeer (Ospel), priesterkoor: dr priester koeër (Nieuwenhagen), het preesterkoer (Hoensbroek), preesterkoar (Geleen, ... ), preesterkoeer (Ell, ... ), preesterkoer (Roggel, ... ), preesterkoeër (Thorn), priestekoor (Vlodrop), priesterkoeer (Heel, ... ), priesterkoer (Blerick, ... ), priesterkoeër (Noorbeek, ... ), priesterkoor (Melick, ... ), pristərkuər (Meijel), prĭĕsterkōēr (Amstenrade), t preesterkoar (Schinnen), t priesterkoer (Maastricht) Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)] III-3-3