e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
van zijn plaats rollen add. af zijn: āf (Venlo), rijzen: Geh. Beverloo. Elders zegt men sluizen. Kil. vertaalt dit door l. labi, defluere, descendere. (t Daghet in den Oosten XI, 3)  rijzen (Beverlo), uit zijn: he is oet (Brunssum) Van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen]. [N 88 (1982)] || Wegspringen, als een dop die buiten het perk springt eer hij gaat uitgedraaid zijn. III-3-2
vandiktebank marianne: marišan (Leopoldsburg), schaafmachine combinée: šāfmašin kǫmbinē (Dilsen), vandiktebank: vandektǝbaŋk (Geulle, ... ), vandektǝbāŋk (Gronsveld, ... ), vandiktǝbaŋk (Posterholt, ... ), vandik˱djǝbaŋk (Herten), vandik˱dǝbāŋk (Mechelen), vandikteschaaf: vandektǝšǭf (Bilzen), verdikbank: vǝrdik˱baŋk (Herten), verdikschaaf: vǝrdekšǭf (Bilzen), verdiktebank: vǝrdektǝbāŋk (Gronsveld), verdikteschaaf: vǝrdek˱dǝšǭf (Bilzen), vlak-en-vandiktebank: vlak˱ ɛn vandektǝbaŋk (Bleijerheide), vlak-en-vandikteschaaf: vlak˱ ęn vandektǝsxǭf (Tessenderlo), vlak-en-verdiktebank: vlak˱ ɛn vǝrdektǝbaŋk (Dilsen) Schaafmachine waarmee hout aan twee kanten tegelijk van dikte geschaafd kan worden. Zie ook het volgende lemma en afb. 54. [N 53, 85c; monogr.] II-12
vang praam: prãm (Hamont), prām (Baexem, ... ), prōm (Kaulille), prang: praŋ (Berverlo, ... ), prem: prɛ ̞m (Stokkem), prɛm (Melick, ... ), vang: vaŋ (Arcen, ... ), vangwerk: vaŋwęrǝk (Weert) Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.] II-3
vangbalk praambalk: prāmbalǝk (Beesel, ... ), prangbalk: praŋbalǝk (Linkhout, ... ), rembalk: rembalk (Heythuysen), vangbalk: vaŋbalǝk (Altweert, ... ), voegbalk: vōx˱balǝk (Thorn) De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.] II-3
vangen grijpen: griepen (Horst), gríepe (Heugem), snappen: sjnappe (Heugem), vangen: ??? (Mielen-boven-Aalst), fange (Vaals), pakke (Heers), pakə (Gelinden), va.ŋə (Kerkrade), vaange (Borgharen, ... ), vaangĕ (Amby), vallĕ (Meerssen), van`gə (s-Herenelderen), van`ə (Beverst, ... ), vang(j)ə (Beverst), vange (Amby, ... ), vangen (Afferden, ... ), vangĕ (Herten (bij Roermond), ... ), vanghen (Lommel), vangke (Weert), vangë (Valkenburg), vangə (Beverlo, ... ), vanGə (Sint-Geertruid), vangə (Sint-Truiden, ... ), vangən (Elsloo), vanken (Peer), vanne (Hoeselt), vannen (Stokkem), vaŋe (Melick, ... ), vaŋen (Kleine-Brogel), vaŋgə (Thorn), vaŋə (Alt-Hoeselt, ... ), vaŋən (Berg-aan-de-Maas, ... ), vaəngə (Velden), vāānge (Maastricht), vānge (Kerkrade, ... ), vāngə (Nieuwenhagen, ... ), vāŋə (Maastricht), vingen (Melveren), và:ngə (Bleijerheide, ... ), vànge (Arcen, ... ), vàngĕ (Oirsbeek), vàngə (Beesel, ... ), vàŋə (Tongeren), vángə (Heerlen, ... ), vânge (Val-Meer), vâângə (Maastricht), [Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].  vange (Boorsem), De informant geeft aan dat het woord hem ongekend is.  / (Groot-Gelmen) vangen [DC 02 (1932)], [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] III-1-2
vanger bij krijgertje spelen aantikker: aantikker (Meeuwen), atikker (Wijlre), erop zijn: /  drop zin (Elsloo), gevangenbewaarder: gevangebewaarder (Sittard), grijper: grieper (Venlo), griepper (Vlodrop), grīpər (Venlo), grīəpər (Swalmen), hem (zijn): dae `m is (As), dae is hum (Doenrade), dae is um (Weert), dat is em (Schinnen), dee is em (Waubach), dee is um (Brunssum), den um is (Venray), dēͅ eͅs əm (Gronsveld), dēͅ əm es (Heerlen), dich bis um (Blerick), dich bès em (Rekem), doe bis em (Schaesberg), dɛ̄ es øm (Beesel, ... ), em zin (Oirsbeek), geͅi bēnt əm (Meijel), he is em (Lutterade), /  hè és um (Zichen-Zussen-Bolder), Djieë zeet m.  `m (Wellen), jager: jaeger (Swalmen), jager (Zonhoven), kat: kat (Jeuk), Bij katjaage.  de kat (Zolder), Zie katjaage.  kat (Zolder), krijger: krieger (Melick), krijger (Itteren), loper: l"pər (Nieuwenhagen), pakker: dë pákkër (Tongeren), pakker (Blerick, ... ), saiseur (<fr.): saìseur (Lauw), tikker: tekər (Heerlen, ... ), tikker (Geulle, ... ), tikər (Maastricht), vanger: de vanger (Bilzen), de venger (Kinrooi), vang`r (Bocholt, ... ), vanger (As, ... ), vaŋər (Eksel, ... ), venger (Echt/Gebroek, ... ), veͅŋər (Urmond), vánger (Zolder), vangerd: vangerd (Weert) 1. Vanger: degene die tracht te vangen bij vangertje spelen. || 3. Vangertje bij het vangspel, en roepwoord hierbij. || de persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur] [N 112 (2006)] || De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)] || degen[e] die moet tikken [SND (2006)] || hij is het [SND (2006)] III-3-2
vanger bij krijgertje spelen add. aantikken (ww.): aantikken (Born) De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)] III-3-2
vanghaak haak: haak (Grathem, ... ), hǭk (Eksel, ... ), haakje: haakje (Peij), haal: haal (Helden), molenbek: myǝlǝbɛk (Weert), mø̄lǝbɛk (Maxet), praamhaak: prāmhǭk (Hamont, ... ), prǭmhǭk (Beringe), praamhaakje: praamhaakje (Stramproy), pranghaak: pranghaak (Linkhout), praŋhōǝk, praŋhoǝk (Lummen), praŋhǫk (Paal), sabel: sābǝl (Gronsveld, ... ), sabelijzer: sabelijzer (Beesel, ... ), sābǝli.s˱dǝr (Nederweert), vanghaak: vanghaak (Arcen, ... ), vaŋhǭk (Herten, ... ), vangijzer: vangijzer (Heythuysen), vaŋizǝr (Merselo), vaŋīzǝr (Nederweert), zwaard: zwǫwǝt (Tessenderlo) De van hout of ijzer vervaardigde haak waaraan de vangbalk in ruststand hangt. Zie ook afb. 51.8 en 53. [N O, 12o; A 42A, 82; monogr.] II-3
vangijzertje, vangklep aan duiventil clapet (fr.): kla(m)pètte (Genk), klam-pét-tê (Widooie), klam`pètə (Broekom, ... ), klampet (Jesseren, ... ), klampetten (Jeuk, ... ), klampèt (Diepenbeek), klampétten (Rijkhoven), klampɛt (Wellen), klapette (As), klappèt (Eisden), klappètten (Eisden), klapɛt (Kanne), klompet (Kortessem), klompette (Kortessem), klopette (Val-Meer), klà`pètə (Borgloon, ... ), klàm`pètə (Berlingen, ... ), klàmpèt (As), klàmpèt, klappèt (Sint-Truiden), klàmpètə (Guigoven), klàppèt (Sint-Truiden), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de klampètte (Bilzen), Fr. clapper klappen, smakken, clapet klepje, claquette klepper, ratel: WNT klepper I, a. valdeurtje, klapdeurtje, duivenslag, kooi uit latwerk met kleppers en valdeurtjes. Z. ook o. **vanger.  kla(m)pétte (Zonhoven), Luikerwa. clapette (Haust, D.L., pag. 150; echter niet in die bet.).  klappèt (Tongeren), Mèt klampèttë konnë dë dauvë nie aut, mer wôol èn.  klampèttë (Hoeselt), Van het fr. "clapet": klepje.  klapêt (Gronsveld), Zèn de klapette tôu? Is de inlaatklep dicht? (de duiven kunnen in, maar niet meer uit het hok).  klapette (Kortessem), dreng: dreng (Eys, ... ), drèng (Sint-Pieter), (mv.).  dr‧ɛŋ (Eys, ... ), Dreng vermoedelijk afl. van dringen.  dreng (Maastricht), drengel: drengel (Sevenum), trengels (Weert), (m.).  tréngel (Zolder), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  tréngels (Zolder), Z. ook o. **vanger.  tréngel (Zonhoven), drengslag: drengsjlaahg (Herten (bij Roermond)), dril: de drille (Klimmen, ... ), dril (Geleen, ... ), drille (Doenrade, ... ), drillə (Guttecoven), rille (Geleen), ’n dril (Klimmen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  drillə (Grathem, ... ), Opm. invuller twijfelt over dit antwoord (er staat een vraagteken achter).  drillen (Doenrade), Opm. v.d. invuller: deze benaming, al naargelang de uitvoering!  de drille (Doenrade), drilledraad: drille droad (Lutterade), driller: trillers (Venray), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  triller (Wanssum), dringer: dr[in}ger (Weert), dringers (Swalmen, ... ), dringər (Beesel), dringərs (Beesel), ijzertje: ijzerke insteeke (Jesseren), opening van de spoetnik: ōpəneŋ van də sputnek (Meijel), spel: sjpiel (Vlodrop), sponde: Z. ook o. **vanger.  spón (Zonhoven), spondetje: sponneke (Houthalen), tralie?: tralle (Jesseren), vanger: Meestal in het mv. gebruikt.  vénger (Zonhoven), wipplank: Opm. invuller geeft hierbij geen antwoord op "scharnierende draden", maar op "scharnierende planken".  wipplank (Meijel) **Vanger: Elk der vangijzertjes aan een duivenslag waarmee deze zodanig wordt afgesloten dat de duiven er wel in, maar niet uit kunnen. || *Klapetten: Vangijzertjes aan duivenslag. || *Spon: 2. Vangijzertje aan duivenslag. || *Trengel: 3. Vangijzertje aan duivenslag. || 1. Duivenslag. || 1. Latjes aan ingang duiventil. || b) Latjes ter afsluiting van een duiventil (Jaspar). || Bep. afsluiting van de duivenslag, gevormd door U-vormige, gebogen draden. || Clapet: klep van duivenkijker. || Clapet: Klep van een duivenkijker. || Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)] || Hoe heet een van de daarbij scharnierende draden? [N 93 (1983)] || Valijzertjes aan de ingang van een duiventil. || Vangklep (duivenhok). || Vangklep aan duiventil. || Vangklep van duiventil. || Vangklep. III-3-2
vangketting ketting: ketting (Susteren), kęteŋ (Neeritter, ... ), praamketting: praamketting (Maasbracht), prāmkęteŋ (Molenbeersel, ... ), remketting: remketting (Heythuysen), vangketting: vangketting (Maasbracht), vaŋketeŋ (Herten, ... ), vaŋkęteŋ (Kaulille, ... ) De ketting aan de vangstok waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. [N O, 12q; A 42A, 85] II-3