e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkensvet braadvet: broi.veͅt (Romershoven), broiveͅt (Diets-Heur), brōətfeͅt (Loksbergen), bruəveͅt (Groot-Gelmen), bru̞əveͅt (Guigoven), gesmelt vet: gəsmeͅ.lt feͅt (Membruggen, ... ), gəsmeͅ.ltfeͅt (Zichen-Zussen-Bolder), gesmelten vet: gəsmeͅ.ltəfeͅt (Herderen), gesmolten verenvet: gəsmo.ltɛ vē.rəveͅt (Rekem), gesmolten vet: gesjmoelte vèt (Einighausen), gesjmooltse vet (Simpelveld), gesjmôlte vet (Mechelen), gesmoltə(n) vet (As), gesmoͅlte veͅt (Kuringen), gəmoͅ.ltə veͅt (Koninksem), gəsmo.ljšə veͅt (Maaseik), gəsmo.ljtjə veͅt (Rotem), gəsmo.ltə veͅt (Opgrimbie), gəsmoi̯ljtjĭə veͅt (Ophoven), gəsmoi̯ljtjšə veͅt (Meeswijk), gəsmoi̯ljtjə veͅt (Lanklaar, ... ), gəsmoljšə veͅt (Stokkem), gəsmoljtji̯ə veͅt (Vucht), gəsmoljtjšə veͅt (Elen), gəsmoljtjə veͅt (Dilsen), gəsmō.tə veͅt (Kanne, ... ), gəsmoͅ.ltə veͅt (As, ... ), gəsmoͅltə veͅ.t (Achel, ... ), gəsmoͅltə veͅt (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), gəsmáutə veͅt (Boorsem), (geen bijzondere naam)  gesmoltə veͅt (Sint-Huibrechts-Lille), (vroeger)  gesmoͅltə vät (Peer), gesmolterd vet: gəsmøͅltərt veͅt (Montenaken), gestolt: gəstoͅlt (Sint-Huibrechts-Hern), harstenvet: van spek  harstəveͅt (Tongerlo), kraagvet: kroxfeͅt (Stevoort), krōͅxveͅt (Gors-Opleeuw), kroegvet: kruxfeͅt (Zelem), kruxveͅt (Groot-Gelmen), liesvet: līsvɛt (Tessenderlo), ongel: ongel (Beesel), oŋəl (Gennep, ... ), van een rund  ŏŏngel (Gennep), potvet: poͅtfeͅt (Kwaadmechelen), reuzel: reuzel (Amby, ... ), rēūzəl (Heerlen), røy.zəl (Borgloon), (sinds enige tijd opgang makend)  rēzəl (Peer), gesmolten varkensvet  reuzel (Blerick), gesmolten vet  reuzel (Lottum), varkensvet weinig gebruikt woord  reuzel (Baarlo), zelden  reuzel (Vlodrop), zelfde betekenis al in Ndl.  reuzel (Ospel), rindsvet: rènsjvèt (Pey), schmalz: sjmalts (Kaalheide/Onderspekholz), schmalz (du.): schmals (Montzen), sjmals (Kerkrade), sjmalts (Bleijerheide, ... ), smout: schmaat (Eijsden), schmaaut (Lutterade), schmaauwt (Schimmert), schmaut (Amby, ... ), schmoat (Montfort), schmout (Heerlen, ... ), shmoat (Mheer), sjmaat (Herten (bij Roermond)), sjmaauwt (Heek), sjmalt (Reuver, ... ), sjmaut (Buchten, ... ), sjmauwt (Schinveld), sjmoat (Beegden, ... ), smaait (Sint-Pieter), smaajt (Maastricht), smaalt (Gennep, ... ), smalt (Afferden, ... ), smaut (As, ... ), smāālt (Wellerlooi), smālt (Blitterswijck, ... ), smāÒlt (Blitterswijck, ... ), smoat (Heel, ... ), smolt (Arcen), smout (Blerick, ... ), smoutt (Welkenraedt), smoât (Tungelroy), smōāt (Schaesberg), smâlt (Castenray, ... ), (verouderd).  smout (Brunssum, ... ), In plaats van boter smeerde ze zich smaajt op hun broed  smaajt (Maastricht), oorsmeer  sjmaut (Sittard), reuzel, gesmolten gebruikte men in de dertige jaren als broodsmeersel i.p.v. dure margarine  smaajt (Maastricht), van een varken  smaalt (Gennep), varkensvet  smalt (Mook), spekvet: speͅkfeͅt (Neeroeteren), spɛkfeͅt (Berbroek, ... ), spɛkveͅt (Stokrooie), varkensveer: veͅrkənsvēēr (Peer), varkensvet: verkesvet (Bilzen, ... ), verkesvit (Vlodrop), verkesvèt (Obbicht), verkêsvèt (Lanklaar), verrekesvèt (Gronsveld), verrekkesvèt (Tungelroy), vērkĕsvèt (Meerssen), veͅrkənsvet (Peer), vá.rkəsfeͅt (Rijkhoven), vèrkesfet (Kanne), vèrkĕsvēīt (Lanaken), vèrəkənsvet (Vaals), vêrkensfĕt (Montzen), vɛrkəsvɛt (Sittard), vɛrəkəsfeͅt (Kermt), varkentjesvet: verskesvet (Sint-Truiden), varkenvet: verkenvet (Oostham), veͅrkəveͅt (Sint-Truiden), vɛrəkəveͅt (Beverlo, ... ), vɛrəəəveͅt (Tessenderlo), veervet: vēərveͅt (Berbroek), vieͅ.rveͅt (Bommershoven, ... ), viërvèt (Hasselt), viɛrveͅt (Gors-Opleeuw, ... ), gesmolten varkensvet, als broodsmeersel gebruikt  viërvèt (Zonhoven), verenvet: veerevet (Eisden, ... ), veirevèt (Amby), vērə veͅt (Eisden), vēͅ.rəveͅt (Diets-Heur, ... ), vēͅrəveͅt (Bilzen, ... ), vēͅrəvät (Koninksem), vèrevêt (Gronsveld), vèrəvèt (Montzen), vet: veet (Zichen-Zussen-Bolder), vet (Arcen, ... ), vĕt (Urmond), veͅt (Beek (bij Bree), ... ), ve̝ͅt (Berg), vit (Swalmen), vèt (Amby, ... ), vètt (Grevenbicht/Papenhoven), vêt (Sint-Odiliënberg), vìt (Brunssum), vɛt (Rekem, ... ), (e niet zuiver)  vət (Kuringen), (Vêre).  vèt (Valkenburg), wit vet: wet ˃veͅt (Beverst), wi.tfeͅt (Hoeselt, ... ), wit vet (Stevensweert), wit veͅt (Gelinden), witfe̞t (Vlijtingen), witfeͅt (Diets-Heur, ... ), witvet (Castenray, ... ), zoetvet: zyitfeͅt (Montenaken), zyjəfeͅt (Meldert), zy̞ytfeͅt (Vliermaal) (raap-, of koolzaad-) olie, spijsolie, gesmolten reuzel || gesmolten reuzelvet || gesmolten varkensvet || gesmolten varkensvet, als broodsmeersel gebruikt || gesmolten vet [Goossens 1b (1960)] || gesmolten vet, wit vet [Goossens 1a (1955)] || Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)] || olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] || reuzel [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || reuzel (gesmolten varkensvet; fr. saindoux) [ZND 06 (1924)] || reuzel, smout || reuzel, varkensvet || reuzelvet || smout [SGV (1914)] || varkensreuzel || varkensvet || vet || vet (bep. uitgesmolten -) || wit varkensvet III-2-3
varkenswei bocht: buxt (Grathem), bogerd: bogǝt (Beverst), bugǝt (Kiewit), bōgǝrt (Boekt Heikant), bōgǝt (Hasselt, ... ), bū ̞gǝt (Romershoven), box (e.): bǫks (Eisden), buitenhok: būtǝhǫk (Blerick), buitenkooi: butǝkȳi̯ (Hamont), butǝnkø̄i̯ (Neerpelt), bytǝkø̜i̯ (Blitterswijck), būu̯tǝkø̜̄i̯ (Achel), bǭtǝkyǝ (Hechtel), buitenkot: bau̯tǝkǫt (Tongeren), butǝkōǝt (Neerpelt), bø̜̄tǝkǫt (Leopoldsburg), būtǝkot (Rotem), būtǝkōt (Lanklaar), bű̄tǝnkǫt (Opglabbeek), bǭtǝkǫt (Borgloon, ... ), buitenloop: butǝlő̜u̯p (Bree), būtǝlǫu̯p (Roermond, ... ), huiswei: hūsw˙ęi̯ (Heugem), loop: lyi̯ǝp (Donk, ... ), lø̄p (Hoensbroek, ... ), lø̜i̯p (Maasmechelen), lūǝp (Halen), lǫu̯p (Opitter, ... ), loopplaats: lǫu̯pplāts (Rotem), overloop: ø̜vǝrluǝp (Meijel), ren: rɛn (Holtum, ... ), tuintje: tȳnkǝ (Montfort), uitloop: autlō ̞p (Millen), utlø̜i̯p (Altweert, ... ), utlǫu̯p (Baarlo, ... ), ytlōp (Middelaar, ... ), ø.tluu̯ǝp (Tessenderlo), ūtlø̜i̯p (Heel), ūtlōp (Echt), ūtlūǝp (Kaulille), ūtlǭp (Voerendaal), varkensbeloop: vɛrǝkǝs˱bǝluǝp (Berverlo), vɛrǝkǝs˱bǝlø̜i̯p (Boorsem), vɛ̄rkǝs˱bǝlūp (Boekt Heikant), varkensboedetje: vɛrkǝs˱bøtšǝ (Hoeselt), varkensbogerd: vɛr(ǝ)kǝs˱bogǝrt (Lummen), vɛrkǝs˱bou̯gǝrt (Herk-de-Stad), vɛrkǝs˱boǝgǝt (Borgloon), vɛrkǝs˱bő̄gǝrt (Kermt), vɛrǝkǝs˱bogǝt (Vliermaal), vɛrǝkǝs˱bőgǝrt (Spalbeek), varkenshof: vɛrkǝs˱hő̜̄f (Rosmeer), varkenshofje: vɛrkǝs˱hē̜ ̞fkǝ (Eigenbilzen), varkenskot: vɛ.rǝkǝskōt (Zolder), varkensloop: vē̜ ̞rǝkǝs˱lōp (Zichen-Zussen-Bolder), vęrǝkǝs˱lōp (Val-Meer), vɛrkǝs˱lu ̞u̯ǝp (Paal), vɛrkǝs˱løi̯p (Holtum, ... ), vɛrkǝs˱lǫu̯p (Eisden), vɛrǝkǝs˱lūp (Borlo), varkensren: vɛrkǝs˱rɛn (Egchel, ... ), vɛrǝkǝs˱ren (Maasmechelen), vɛrǝkǝs˱rɛn (Berverlo, ... ), vɛrǝʔǝs˱rɛn (Kwaadmechelen), varkenstuin: vɛrǝkǝs˱tō ̞ǝn (Diepenbeek), varkensuitloop: vɛrǝkǝs˱utlǫu̯p (Boorsem), vɛrǝkǝs˱ytlōp (Gennep), varkenswei: vē̜ ̞.rkǝs˱wei̯ (Nieuwenhagen), vęrkǝns˱wɛ̄i̯ (Neerharen), vɛ.rkǝs˱węi̯ (Rothem), vɛ.rǝkǝs˱w˙ei̯ (Lanaken), vɛrkǝns˱węi̯ (Kerkrade, ... ), vɛrkǝs˱wei̯ (Kermt, ... ), vɛrkǝs˱wē (Heiselt, ... ), vɛrkǝs˱wēi̯ (Mechelen), vɛrkǝs˱wēǝ (Riksingen), vɛrkǝs˱wē̜ ̞ (Grote-Spouwen), vɛrkǝs˱wē̜ ̞i̯ (Bree, ... ), vɛrkǝs˱węi̯ (Altweert, ... ), vɛrǝkǝs˱wei̯ (Epen), vɛrǝkǝs˱wē̜ ̞ (Meldert, ... ), vɛrǝkǝs˱węi̯ (Klimmen, ... ), vɛrǝʔǝs˱wāi̯ (Kwaadmechelen), vɛ̄rkǝs˱wę̄i̯ (Meijel), varkensweitje: vɛrkǝs˱wē̜ ̞kǝ (Beringen), vɛrǝkǝs˱wē̜ ̞.kǝ (Halen), vɛrǝkǝs˱wē̜ ̞i̯kǝ (Mechelen), vɛrǝkǝs˱węi̯kǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), zomerhuis: zōmǝrhøi̯s (Lommel), zomerkooi: zomǝrkou̯ǝi̯ (Lommel), zōmǝrkø̄i̯ (Overpelt) De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6
varroa varroa: varao (Born), varroa (Beek), vrowa (Montzen) Verschijnsel dat wordt veroorzaakt door een parasiet, de varroamijt. Deze mijt zuigt bloed van larven en volwassen bijen. Door dit bloedzuigen wordt de aanwas van een volk ernstig verstoord. [N 63, 71b; N 63, 71d] II-6
varshaak haakje: hø̜kskǝ (Lottum), hielhaak: hielhaak (Sevenum), plathaak: plathāk (Sevenum), varshaak: varshǭk (Altweert, ... ), vorshǭk (Venray), varsmes: varsmęs (Neeroeteren), varsmɛs (Stokkem), vershaak: vɛrshāk (Horst), vɛrshūk (Hamont), versmes: vēsmɛs (Stokkem), vessemmes: vęsǝmmęs (Tessenderlo), vɛsǝmmɛs (Loksbergen), wreefmes: vrijmē̜s (Lottum) Gereedschap dat dient om aan de binnenkant van de klomp de hak en de hakbodem glad te maken. Het snijdende gedeelte van de varshaak is enkele centimeters breed, is aan beide zijden aangescherpt en in een cirkel rondgebogen. Soms heeft het ook heeft de vorm van een van boven platgedrukt vraagteken. Het houten handvat van de haak is ongeveer 30 cm lang. Zie ook afb. 247. [N 97, 23; A 29a, 9; Bakeman 9; monogr.] II-12
vast brandbrood: brandbrôed (Horst), brik: brik (Nieuwstadt, ... ), derf: deref (Eksel), derf (Meeuwen, ... ), derref (Nieuwenhagen), deͅrəf (Kwaadmechelen), dèrf (Opglabbeek), ’t braud ès dêrref (Bilzen), het brood is derf men heeft derf gebakken  derf (Paal), is ongaar  derref broed (Maastricht), doorbakken: doorbakke broëd (Hoensbroek), doorbakken (Maastricht), doorbakkə (Horn), dōōrbàkku (Itteren), dòòrbakke (Schimmert), fel gebakken: fèl gebakke (Hoeselt), gebakken wie een brik: gebakke wi-j ne brik (As), gebèkke wi-j ne brik (Gruitrode), goed gebakken: good gebakke (Gronsveld), goot gəbákkə (Heugem), half verbrand: half verbrand broed (Blerick), hard als een bikkel: hard as ne bikkel (Tungelroy), hard als een steen: zo haart als ⁄ne stein (Ospel), hard gebakken: hardgebakke (Tienray), hàrd gəbakkə (Venlo), hárd gebákke (Venray), hel: hél (Oirsbeek, ... ), nederl. hard  hēͅ.l (Eys), hel gebakken: he.l gebakke (Amby), hell gebàkke (Heerlen), helle gebakke (Posterholt), hèl gebàkkə (Doenrade), hèl gəbakkən (Urmond), kantbrood: kantbroejd (Meijel), klee: ⁄t broet is klīē (Maastricht), klot: klot (Ell), klòt (Hunsel), kluit: ene kluut (Maastricht), kloet (Pey), kluit (Guttecoven, ... ), kluut (Eys, ... ), kluutte (Born), klūūt (Nieuwenhagen, ... ), klŭŭt (Pey), arch.  kluut (Maastricht), knaagbrood: knaagbroewəd (Tegelen), knaster: knaster(?) (Neer), knastər (Beesel), knasterd: knasterd (Geleen, ... ), knauwel: knawel (Montfort), knáwel (Montfort), korenbrood: kaorebroēd (Merkelbeek), kweert: kweert (Sint-Odiliënberg), met geen mes door te komen: mét gèjn més dōēr te kōēme (Gruitrode), mikje: mikske (Vlodrop), niet gegangen: ⁄t is neet gegange (Beek), paardsbrood: péers-broad (Schimmert), pompernikkel: pomperniekel(?) (Neer), te hel gebakken: te hel gebakke (Gulpen), te hèl gebàkke (As), te vast: tə vast (Meers), te veel van de oven gehad hebben: ⁄t broad hèt te veul van den oave gat (Doenrade), uit de korst gaan: ⁄t gèjt uut de kòrst (As), ⁄t gèjt uwt de kòrst (Opglabbeek), uitgedroogd: oetgədreugd (Sittard), vast: vas (Maasbree, ... ), vas bro͂e͂d (Velden), vast (Weert), vás (Schinnen), vast gebakken: vas gebakkə (Urmond), verbrand: verbraand (Wijlre), verbrand broed (Eys), verbrand broêd (Blerick), vərbra.nt (Ingber), zwaar: zjwaor (Lutterade), zwaar gebakken: (sjwaoər) gebakkə (Ubachsberg), zware patroon: zoere prengel  zwaore petroan (Neer) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] || slecht, zwaar gebakken || zwaar gebakken, gezegd van brood [N 80 (1980)] III-2-3
vast komen te zitten, gezegd van het baggerslijk aaneen vast komen zitten: anęn vāst komǝ zetǝ (Meijel) Door het aanstampen komt het slijk vast te zitten. [I, 104f] II-4
vast loon vast gehalt: vās jǝhalt (Kelmis), vaste loon: vāstǝ luǝn (Kelmis) Tegenover het accordloon stond het vast loon. [monogr.] II-4
vast raam glasvenster: jlās˲venstǝr (Bleijerheide), raam met vaste ruiten: rām męt ˲vastǝ rūtǝ (Sint Odilienberg), vast glasraam: vas ˲glāsrām (Posterholt), vaste vleugel: vastǝ vlø̄gǝl (Stein) Vensterraam dat niet kan worden geopend. [N 55, 38] II-9
vast varkensvoer baggenvoer: baqǝvōr (Maastricht), beestengoed: bīǝstǝgōt (Klimmen), brokken (mv.): brǫkǝ (Ell, ... ), droog eten: drȳx ētǝ (Heiselt, ... ), droogbak: drȳxbak (Altweert, ... ), droogvoer: drȳxvōr (Altweert), drȳǝxvōr (Baarlo, ... ), korrel: kǫrǝl (Heel), meel: meel (Linne), potagevoer: pǝtazivūr (Meijel), varkensmeel: vɛrkǝsmiǝl (Houthalen), vɛ̄rkǝsmēl (Schimmert), varkensvoer: vɛrkǝnsvōr (Kerkrade), vɛrkǝsvōr (Klimmen, ... ), vɛrǝkǝsvōr (Epen, ... ), vast voer: vas vōr (Nieuwenhagen, ... ), vazel voer: fāzǝl vōr (Geleen), voer: vōr (Doenrade) [N 76, 39; monogr.] I-12
vast veen vaste peel: vāstǝ pīǝl (Meijel, ... ) De goede, ongerepte veengrond. [I, 16a] II-4