e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veenachtig, moerassig, laaggelegen land band: bi-jɛnt (Oost-Maarland), bē̜ǝnǝt (Noorbeek, ... ), bɛ̄nt (Klimmen), bɛ̄ntj (Obbicht, ... ), beemd: bęm (Brustem, ... ), bęmt (Griendtsveen), bɛm (Romershoven, ... ), bɛmdǝ (Schimmert), (mv.)  bęmǝ (Mal), berm: bɛrǝm (Spalbeek), broek: bruk (Borgloon), brōk (Boekend, ... ), brǫwk (Sittard), broekgrond: broekgrond (Tessenderlo), gebroeks: gǝbrōks (Maasniel), gevuilnis: gǝvølǝnes (Mechelen), heuveldelletje: hø̄vǝldęlkǝ (Ospel), kuil: kūl (Geistingen), kuilenbroek: kø̜ǝlǝbrok (Beringen), kwacht: kwaxt (Berverlo), kwāxt (Nederweert), (mv.)  kwaxtǝn (Ospel), kwelm: kwɛlm (Heerlen, ... ), leren woep: lęrǝ wup (Meijel), lɛ̄rǝ wup (Ospel), levendige drift: lēǝftegǝ dreft (Kermt), levendige grond: lēǝftegǝ gront (Kermt), moer: moer (Leunen, ... ), mur (Heerlen), mōr (Blerick, ... ), mōǝr (Ospel), mūr (Neerpelt), moeras: muras (Hoensbroek, ... ), muraǝs (Borgloon), murǫs (Hoeselt, ... ), mūras (Sint-Pieters-Voeren), mǝras (Bree), mǝrøs (Linkhout), mǝrǫs (Donk, ... ), mǫrǫs (Rotem), moerasgrond: murǫs˲gront (Gingelom), natte ven: nǭtǝ vęn (Diepenbeek), onlanden: orlandǝ (Meijel), peel: pīǝl (Meijel), poel: pōl (Weert), slond: šlont (Klimmen), veen: vēn (Jabeek), ven: ven (Blerick, ... ), vøn (Boorsem), vęn (Aldeneik, ... ), vɛn (Beverst, ... ), verzopen wei: vǝrzōpǝn wē̜ (Beringen), vuile kraam: vūlǝ krǭm (Mechelen), vuilgebroedenis: vulgǝbrø̄tǝnes (Mheer), vūlgǝbrøtǝnǝs (Sint-Pieters-Voeren), vuilgebroeds: vul˲gǝbrǭts (Sint-Martens-Voeren), vuiligheid: vulǝxhē̜t (Neerpelt), vuilnis: vuilnis (Rothem), vulnes (Heerlerheide, ... ), vylnes (Klimmen), vuilwammes: vūǝlwamǝs (Heerlen), waterkot: wǭtǝrkot (Berverlo), zijp: sip (Milsbeek, ... ), zomp: somp (Blerick), zamp (Hoensbroek), zo.mp (Bree), zomp (Bleijerheide, ... ), zump (Posterholt, ... ), zōmf (Bocholtz), zōmp (Middelaar), zompgrond: zompgrond (Valkenburg) Naast de enqu√™tevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.] II-4
veenarbeider, turfsteker graver: grē̜vǝr (Meterik), peelhaas: piǝlhās (Blitterswijck, ... ), peelwerker: peelwerker (Ospel), (mv.)  pelwęrkǝrs (Griendtsveen), piǝlwęrkǝrs (Meijel, ... ), piǝlwɛ̄rkǝrs (Ospel), peelwroeter: piǝlvrȳtǝr (Meijel), turfgraver: tø̜̄rfgrāvǝr (Ospel), (mv.)  tø̜rǝfgrāvǝrs (Sevenum), turfsteker: tø̜̄fstē̜kǝr (Ospel), veenarbeider: veenarbeider (Griendtsveen) Arbeider die de turf graaft of steekt. [II, 1; monogr.] II-4
veenbaas baas: bās (Griendtsveen), onderbaas: onderbaas (Griendtsveen), ondǝrbas (Meijel), oŋǝrbās (Ospel, ... ), peelbazen: piǝlbāzǝ (Meterik), ploegbaas: plōxbās (Sevenum) De veenbaas meet de hoeveelheid turf en betaalt uit. [II, 7] II-4
veenbanken laten zitten zitten: talytǝ lǭtǝ zetǝ (Griendtsveen) Tegen het water laat men banken turf zitten. [II, add.] II-4
veenbanket banket: pǝkɛt (Meterik) Veen dat men laat zitten om afkalven te voorkomen. [II, add.] II-4
veenbes airelle: fr airelles (recent)  èèrélle (Hasselt), moerbel: Vaccinium oxycoccus  mórbel (Sittard), varkensbes: (Oxycoccus palustris): z. L.J. p. 96  vé.rrekesbee.ër (Zonhoven), vembeer: soort bosbes, vaccinium oxycoccus  vembeer (Castenray, ... ) veenbes || veenbessen III-4-3
veenboor boor: bōr (Sevenum), lepelboor: lepelboor (Ospel), peelboor: piǝlbōǝr (Ospel), veenboor: veenboor (Griendtsveen, ... ) Een veenboor kan al naar gelang de diepte van het veen 1, 2, 3 of 4 meter zijn. De veenboor bestaat uit een korte steel waaraan een lang, smal blad bevestigd is dat aan de zijkanten is omgebogen zodat er een gootje ontstaat. Men steekt de boor in het veen en draait deze met behulp van een handvat rond. Doordat het gootje naar onderen toe iets nauwer wordt, blijft de inhoud erin. [II, 8b] II-4
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond band: bē̜ǝnęt (Noorbeek, ... ), bɛ̄nt (Klimmen), beemd: bęm (Rummen, ... ), bos: bǫs (Boorsem), bosgrond: bos˲grōnt (Weert), braak: brǫwk (Riksingen, ... ), brǭk (Rekem), (bijw.)  brē̜k (Donk, ... ), braakgrond: braakgrond (Rotem), brak˲grōnt (Neerpelt), brak˲grǭnt (Spalbeek), brākgront (Hechtel), brāk˲grōnt (Milsbeek, ... ), brāk˲grǫnt (Halen), brāk˲grǭnt (Neerpelt), brōkgrǫnt (Genk), brōk˲gront (Gingelom), brōǝkgrǫnt (Borgloon), brǭkgrōnt (Gronsveld), braakland: braklánt (Beringen), broklant (Hoeselt), brāklant (Halen, ... ), brāklantj (Sittard), brǭklanjt (Herten), brǭklant (Schimmert), braakliggende grond: brǭklegǝndǝ grønt (Hoensbroek), braakveld: brǭk˲vęlt (Leopoldsburg), broek: brōk (Beegden, ... ), brōǝk (Lummen), brūk (Romershoven, ... ), brūǝk (Lummen), broekdeel: brōkdęjl (Tungelroy), broeken: broeken (mv.) (Maasbracht), broekgrond: bruǝkgront (Romershoven), brōkgroŋk (Tegelen), brōkgrōntj (Neeritter, ... ), broekland: bruǫklānt (Grote-Spouwen), bunt: bynt (Zelem), dries: dreš (Sint-Martens-Voeren), drēš (Mechelen, ... ), drift: dręft (Herk-de-Stad), gang: gǫŋ (Opheers), goor: gurǝ (Lummen), hei: hei (Ittervoort, ... ), hē̜ (Geistingen), hē̜j (Neerpelt), hęj (Lommel, ... ), hɛj (Panningen), heigrond: hēǝgront (Meldert), hęjgrōnt (Middelaar, ... ), hęjgrǫnt (Herk-de-Stad), heiland: heiland (Rothem), hemelvluchtige grond: himǝlvløxtǝxǝ ˲gront (Gingelom), hof: hoǝf (Beverst), meers: miās (Mal), moer: moer (Blitterswijck, ... ), moǝr (Donk, ... ), mur (Genk, ... ), mōr (Blerick, ... ), moeras: muras (Riksingen), murās (Neerpelt), murǫs (Eisden, ... ), moerasgrond: murasgrǫnt (Lommel), muras˲grǫnt (Kiewit), mǫrǫsgrunt (Rotem), moerassige grond: murasǝgǝ grōnt (Neerpelt), moergrond: moergrond (Hoensbroek, ... ), murgront (Leopoldsburg, ... ), murgrōnt (Neerpelt), mōrgront (Weert), mōrgrontj (Montfort), mōrgroŋk (Baarlo, ... ), mōrgrōnt (Leuken), mūrgrontj (Tungelroy), moerhoek: murhok (Berverlo), mos: mōs (Griendtsveen), onontgonnen grond: ununtgunǝ grunt (Rotem), op de los: op ˲dǝ los (Maasmechelen), peel: peel (Nederweert), pi-jǝl (Panningen), piǝl (Sevenum), pēl (Buggenum), pęjǝl (Ospel), pīl (Baarlo), peelveld: pęlvɛlt (Meijel), perceel hei: pęrsiǝl hęj (Weert), ruw ding: ruw deŋk (Tungelroy), ruwe grond: ruwǝ grontj (Oirsbeek), schabbertengrond: šabǝrtǝgront (Bree), struweel: strevǫj (Kiewit), strywǝl (Genk), strāvēl (Zolder), strǝvɛl (Beverst), štrywǝl (Swalmen), stuk dries: štø̜k drēš (Munstergeleen), stuk hei: støk hęj (Leunen), stø̜k hęj (Blerick), stuk moer: stuk moer (Leunen), stuk wilde grond: støk wēldǝ grōnt (Heijen), stuk wildernis: støk weljǝrnǝs (Neeritter), turf: turf (Heel, ... ), tørf (Beringen, ... ), tørǝf (Bree), tø̜rf (Ittervoort, ... ), turfbroek: tørfbrok (Beringen), turfgrond: turfgront (Hechtel), tørfgrontj (Maasniel), tørǝfgront (Geistingen), tø̜̄rfgrōint (Blitterswijck), tø̜rfgrontj (Hunsel), veen: veen (Blerick, ... ), veǝn (Echt), veengrond: veengrond (Griendtsveen), vēngruntj (Oirsbeek), vēǝngront (Halen), vē̜ngrǫnt (Beverst), ven: ven (Aldeneik, ... ), vęn (Afferden, ... ), vengrond: vęngrǫnt (Tongeren), vuile band: vūlǝ benǝt (Mechelen), wild ding: weltj deŋk (Tungelroy), wild stuk: weljtj štøk (Egchel), wilde grond: weldjǝ grontj (Ell), weljǝ grontj (Haelen), welǝ gront (Hoensbroek, ... ), welǝ groŋk (Baarlo), wildernis: weldǝrnǝs (Berverlo), weljǝrnes (Maasniel), wildernis (Ospel), wildǝrnis (Wintershoven), wildǝrnǝs (Beringen), woest stuk: wø̄st štøk (Egchel), woeste grond: wustǝ grontj (Maasniel), wustǝ grunt (Leuken), wustǝ grōnt (Eisden, ... ), wustǝ grōŋk (Boekend), wuštǝ grø̜njt (Jabeek), wøjstǝ grontj (Einighausen), wrakke grond: wrakke grond (Helchteren), zomp: zomp (Blerick, ... ), zōmp (Hout-Blerick), zǫmp (Blerick) Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39] II-4
veenkruiwagen graverskruigen: grāvǝrskrø̜jgǝ (Griendtsveen), klotwagen: klotwāgǝ (Griendtsveen, ... ), peelwagen: piǝlwāgǝ (Meterik, ... ) Een aan het vervoeren van turf aangepaste kruiwagen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''kruiwagen''. [II, 70] II-4
veenkuil boerenkuil: boerenkuil (Ospel), klootskuil: kluǝtskul (Ospel), klotkuil: klotkuil (Venlo), kuil: kuil (Griendtsveen), kul (America, ... ), kyl (Meijel), kø̜l (Meijel), peelgat: piǝlgat (Meterik), peelkuil: piǝlkul (Ospel), pēɛlkul (Leuken, ... ), pīǝlkul (Ospel), (mv.)  piǝlkulǝ (Meterik), peelvennen: piǝlvęnǝ (Sevenum), put: pøt (Beringe, ... ), steekkuil: stē̜kūl (Blerick), turfgat: tø̜rfgōt (Arcen), turfkuil: rǝfkūl (Putbroek), tø̜̄rfkul (America, ... ), tø̜rfkul (Heythuysen, ... ), (mv.)  tørfkulǝ (Beegden), tørfkulǝn (Helden), tø̜rǝfkø̜lǝ (Griendtsveen), turfpot: tø̜̄rǝfpø̜t (Helden), tø̜rǝfpøt (Meijel), veenput: veenput (Ospel), watergat: watǝrgat (Griendtsveen) De kuil waaruit men de turf haalt. [I, 15] || De veenkuil is de put of holte in het veen waar-uit turf wordt gegraven of gebaggerd. [II, 10; A 21, 19] II-4