e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veld, open land akker: akker (Gennep, ... ), àkkər (Loksbergen), akkerland: àkkərlànjt (Susteren), bouwgrond: bouwgrónd (Maastricht), buiten: bōētə (Maastricht), oppe bûte (Bree), duivenakker: dōēvən-akker (Gennep), gewand: gewang (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), gewānde (Wijlre), hen-akker: hén-akker (Gennep), kampen (mv.): kemp (Maasbree), land: laand (Vlijtingen), land (Venlo, ... ), landj (Beesel), lànd (Gruitrode, ... ), lânk (Steyl), op ⁄t làndj (Reuver), ⁄t land (Meerlo), (akker).  landj (Tungelroy), landen (mv.): de lenj (Lutterade), landerijen: landerîîjə (Ubachsberg), lénderie-jje (Klimmen), landjes (mv.): de lentjes (Lutterade), open akker: open akker (Ospel), open veld: aope veld (Venlo), aope veltj (Geleen), ein aope veld (Venlo), oape veld (Eys, ... ), ope veld (Itteren, ... ), open veld (Meijel), t aope veld (Boekend), t⁄ oope veld (Venray), ⁄t aope veld (Klimmen), o.  oͅəpə veͅlt (Ingber), teel-akker: tul-akker (Gennep), veld: fēͅilt (Eupen), fēͅlt (Hauset, ... ), fɛlt (Kerkrade), het veld (Hoensbroek), i gevèld (Klimmen), i gè veld (Ingber), in ⁄t fèlt (Reuver), veld (Beek, ... ), veldj (Born, ... ), veldtj (Thorn), veljd (Buchten, ... ), veljdj (Ophoven), veljt (Beesel, ... ), velt (Holz, ... ), veltj (Doenrade, ... ), vēld (Tienray), vēldj (Stein), vēlt (Heerlen, ... ), vēͅ.lt (Montzen), vēͅilt (Eupen), vēͅīlt (Eupen), vēͅlt (Eksel, ... ), veͅlt (Heers, ... ), vèld (Amby, ... ), vèldj (Guttecoven, ... ), vèljt (Geleen), vèlt (Maastricht, ... ), vèltj (Amstenrade, ... ), vèèld (Mheer, ... ), vèèlt (Vlijtingen), véld (As, ... ), véldj (Weert), véljt (Roermond, ... ), vélt (Valkenburg, ... ), véltj (Brunssum, ... ), vøͅljtj (Opoeteren), vøͅlt (Herk-de-Stad), vɛ.lš (Maaseik), vɛ.lt (Hoepertingen, ... ), vɛjlt (Hees), vɛld (Hoensbroek, ... ), vɛlt (Berg, ... ), vɛltj (Lanklaar), vɛəlt (Helchteren), vɛ̄lt (Overpelt), ígéveld (Heerlerbaan/Kaumer), öt vèltj (Stevensweert), ət fèltj (Heythuysen), ət vēͅ.lt (Henri-Chapelle, ... ), ət vilt (Simpelveld), ət vèltj (Haelen), ⁄t vaeld (Oirlo), ⁄t veld (Geulle, ... ), ⁄t veldj (Doenrade), ⁄t veljd (Geleen), ⁄t vēhlt (Schimmert), ⁄t vèld (Caberg, ... ), (o.).  v‧eltj (Montfort), dim.: v@lß\\  vēͅ.lt (s-Gravenvoeren), o.  veͅlt (Eys), velden (mv.): də veljə (Hunsel), velder (mv.): də véldər (Maastricht), də vɛldər (Teuven), veljer (Haelen), vèlder (Klimmen), véller (Gruitrode), vɛ̄ltjstɛr (Lozen), (= meervoud).  vèldər (Nieuwenhagen), (= mv.).  véller (As), vlakke, de -: op de vlake (Bree), vrij veld: vrie-veld (Bunde) veld [ZND 33 (1940)], [ZND A1 (1940sq)] || veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)] III-4-4
veldbloem veldbloem: veld’blom (Bleijerheide, ... ) veldbloem III-4-3
veldbonen aardbonen: i̯āt[bonen] (Hoepertingen, ... ), aardmannetjes: i̯atmɛnǝkǝs (Gutschoven), bittere boontjes: betǝr bynkǝs (Lummen), blauwe bonen: blāu̯ [bonen] (Voerendaal), bokkeboontjes: bokkeboontjes (Venray), boterbonen: bōtǝr[bonen] (Stokrooie), breekbonen: brēq[bonen] (Roermond), brɛ̄k[bonen] (Weert), bruine bonen: brun [bonen] (Blerick, ... ), citroenbonen: citroenbonen (Helden, ... ), dikke bonen: dekǝ [bonen] (Brunssum, ... ), dikǝ [bonen] (Posterholt, ... ), duivebonen: duvǝ[bonen] (Boekend, ... ), dø̜̄vǝ[bonen] (Alken), dø̜i̯vǝ[bonen] (Lommel), dāvǝ[bonen] (Runkelen), dūvǝ[bonen] (Maasniel, ... ), dǫu̯vǝ[bonen] (Nuth), engelengeesten: ęŋǝlǝgēstǝ (Kaulille), gele bonen: gēǝl [bonen] (Kaulille), kapucijner: kapǝsinǝr (Venlo), kleddermannetjes: klɛdǝrmɛnǝkǝs (Stokrooie), kniebonen: knii̯[bonen] (Grathem, ... ), labbonen: lab[bonen] (Diepenbeek, ... ), morenbonen: murǝ[bonen] (Bingelrade, ... ), mūǝrǝ[bonen] (Ten Esschen), paardebonen: pi̯āt[bonen] (Melveren), pɛi̯ǝrǝ[bonen] (Kwaadmechelen), pɛrdǝ[bonen] (Boekend, ... ), pɛ̄rdǝ[bonen] (Venlo), paardsbonen: pe.ts[bonen] (Waasmont, ... ), perš[bonen] (Eckelrade, ... ), pi̯ats[bonen] (Diepenbeek, ... ), pi̯āts[bonen] (Alken, ... ), pi̯ɛrž[bonen] ('s-Gravenvoeren), pēi̯ts[bonen] (Beverst), pērts[bonen] (Borgharen, ... ), pēš[bonen] (Heerlerheide), pēǝtš[bonen] (Hoensbroek, ... ), pēǝž[bonen] (Sint-Martens-Voeren, ... ), pē̜š[bonen] (Einighausen, ... ), pɛrts[bonen] (Houthem, ... ), pɛǝts[bonen] (Nieuwenhagen), pɛǝš[bonen] (Einighausen, ... ), pɛ̄rts[bonen] (Valkenburg), pɛ̄rš[bonen] (Bemelen, ... ), pɛ̄ts[bonen] (Eys, ... ), pɛ̄tš[bonen] (Vaals), prinsessebonen: prensɛsǝ[bonen] (Maastricht, ... ), prinsesseboontjes: prensɛsǝbø̄nkǝs (Sittard), schaapsbonen: šǭps[bonen] (Tungelroy), slabonen: šlā[bonen] (Munstergeleen), snijbonen: sni[bonen] (Venlo, ... ), snęi̯[bonen] (Maastricht), šnī[bonen] (Eupen, ... ), soepbonen: sūp[bonen] (Blerick, ... ), spekbonen: špɛk[bonen] (Angerlo, ... ), staakbonen: stāk[bonen] (Gennep, ... ), stǭk[bonen] (Diepenbeek, ... ), štāk[bonen] (Herten), steelmannetjes: stēǝlmɛnǝkǝs (Gutschoven), stekbonen: štɛk[bonen] (Bemelen, ... ), stekkenbonen: štɛkǝ[bonen] (Bingelrade, ... ), stokbonen: stǫk[bonen] (Sint-Truiden), struikbonen: struk[bonen] (Bingelrade, ... ), strūǝk[bonen] (Hout-Blerick), štrȳk[bonen] (Montzen), štrūk[bonen] (Dieteren, ... ), struikjesbonen: strøkskǝs[bonen] (Diepenbeek), suikerboontjes: sōǝkǝrbȳnkǝs (Hout-Blerick), turkenbonen: tørkǝn [bonen] (Heerlen), veldbonen: vɛlt[bonen] (Blerick, ... ), vɛltj[bonen] (Buchten, ... ), wagenaars: wagenaars (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), wiebelbonen: wibǝl[bonen] (Sittard), wierbonen: wīr[bonen] (Thorn), witte bonen: wetǝ [bonen] (Blerick, ... ), wollen bonen: wølǝ [bonen] (Blerick, ... ), wø̄lǝ [bonen] (Heerlen), wollen wanten: wølǝ wantǝ (Brunssum), wollen wantjes: wø̜lǝ wɛnšǝ (Maastricht, ... ), wø̜lǝ wɛtšǝs (Banholt, ... ), wortelbonen: wǫrtǝl[bonen] (Rothem, ... ), zaadbonen: zǭt[bonen] (Hout-Blerick), zeeuwse bonen: ziwsǝ [bonen] (Tegelen), zoete bonen: zø̄tǝ [bonen] (Haelen), zoete boontjes: zȳtǝ bynkǝs (Lummen), zø̄tǝ bø̜nkǝs (Heythuysen), zwarte bonen: zwartǝ [bonen] (Kaulille), žu̯artǝ [bonen] (Voerendaal) Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.] I-5
veldduif kets: kets (Kortessem), Et. L. Van de Kerckhove, Captiare in de Znl. dialecten (HCDT, XX, 1946, pag. 99-108) geeft kets veldduif op als ontwikkeld uit Lat. captiare (Fr. chasser).  kêts (Tongeren), Ook: veldkets.  kets (Hoeselt), spijkerd: sjpieket (Heerlen), veldduif: velddoef (Kerkrade), veldkets: veildkets (Kortessem), veld-kets (Widooie), veldkets (Hoeselt), veldkêts (Eigenbilzen), vêldkêts (Tongeren), 1. Duif die veelal haar voedsel op de velden zoekt;  vé.l`tkéts (Zonhoven), [Syn. sjaoilesjèèter.]  veldkets (Diepenbeek), Meestal mv.  ve.ldkets (Hasselt), Sub kets: ook veldkets.  veldkets (Hoeselt), Z. vé.ltsmák.  vé.ltkéts (Zolder), veldketser: vêldkêtsër (Tongeren), veldklats: Sub *veldkets(er).  vé.l`tklats (Zonhoven), veldkletser: Ook veldjkretser.  veldjkletser (Echt/Gebroek), veldkretser: veldkretser (Venray), De "veldjkretser"leeft en nestelt graag in kerktorens en zoekt zijn voedsel in het veld. Vandaar lijkt mij ook de naam te komen. Het is dus geen ras- of reisduif.  veldjkretser (Herten (bij Roermond)), Sub veldjkletser: ook veldjkretser.  veldjkretser (Echt/Gebroek), veldkretserd: veljtkretsert (Sittard), veldpiet: veltjpit (Geistingen), veldsmak: Vaak scherts.  vé.ltsmák (Zolder), veldsmakker: vèldsmakker (Beverlo) *Veldkets(er): Veldduif. || *Veldklad(de), **kladde. || [Veldduif]. || Duif (verwilderde reisduif). || Duif die altijd op het veld ligt. || Duif die op een akker zijn voedsel zoekt. || Duif die veel op de akkers zit. || Duif, slechte vlieger. || Gewone duif, die zonder verzorging in t leven moet zien te blijven. || Postduif, die haar voedsel voornamelijk op het veld zoekt. || Reisduif (slechte). || Slecht vliegende duif. || Slechte duif. || Veldduif, waardeloze (post)duif. || Veldduif. || Veldduif: Wilde duif. || Veldkets (duif). || Waardeloze reisduif. || Wilde duif. III-3-2
veldduif add. schalieschijter: Syn. veldkets.  sjaoilesjèèter (Diepenbeek) Duif (slechte vlieger). III-3-2
veldfles bidon (fr.): bĕdong (Hoeselt), bədòn (Loksbergen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  bədōēng (Opglabbeek), blik: bleëk (Waubach), blèch (Kerkrade), blèg (Vijlen), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  blééëk (Nieuwenhagen), bobbel: Van Dale: bobbel, 3. (gew.) omtuind zakflesje met jenever.  boebel (Maastricht), boobel (Maastricht), bŏĕbbəl (Heerlen), bòebel (Mheer), bobbeltje: Van Dale: bobbel, 3. (gew.) omtuind zakflesje met jenever.  bōbelke (Maastricht), bubbulku (Brunssum), bubbəlkə (Schinnen), bŭŭbelke (Schaesberg), bŭŭbəlkə (Nieuwenhagen), drinkbus: ps. omgespeld volgens Frings!  dreŋkbøs (Houthalen), gamel (<fr.): Van Dale: gamel (&lt;Fr.), eetketeltje (van soldaten, gevangenen etc.).  gàməl (Loksbergen), gourde (fr.): goerd (Diepenbeek), gourte (Leopoldsburg), gŏĕrt (As), górt (As), kruikje: kruuksjke (Doenrade), tuitje: tuitje (Blerick), veldfles: veldfles (Blerick, ... ), veldflesch (Amby, ... ), veldflesj (Geulle, ... ), veldflès (Meijel), veldflèsch (Schimmert), veldj-flesj (Nieuwstadt, ... ), veldjfles (Born, ... ), veldjflesch (Lutterade, ... ), veldjflesj (Melick, ... ), veldvles (Meeswijk), veljdflesj (Geleen, ... ), veljtfles (Kapel-in-t-Zand), veljtflesj (Geleen), veljtflés (Swalmen), veltfles (Maastricht, ... ), veltflesj (Doenrade, ... ), veltjfles (Grathem, ... ), veltjflesj (Oirsbeek), veltjflèsj (Doenrade), vēldfles (Tienray), vè.ltflès (Maastricht), vèldfles (Noorbeek), vèldflès (Maastricht, ... ), vèldjflésj (Guttecoven), vèljtflèsj (Susteren), vèljtflés (Roermond), vèltflès (Meijel, ... ), vèltflèsj (Urmond), vèltjflès (Heel), vèèldfles (Gennep), vèèldflesj (Mheer), vèèltflèsj (Heerlen), véltfleisj (Epen), (v.).  veͅ.ltfleͅ.š (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  vèltflès (Maastricht), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  veldfles (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  véldfljèsj (Nieuwenhagen), ps. boven de eerste "è"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellené  vèltflès (Maastricht), ps. omgespeld volgens RND!  veͅltfleͅs (Meeuwen) een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)] III-3-1
veldkruis crucifix (<lat.): crusefiks (Meijel), devotiekruis: ee devotie-krüts (Nieuwenhagen), kruis: e krajs (Tongeren), e krees (Eigenbilzen), ĕ kruis (Hoeselt), kreès (Hasselt), kruis (Houthalen, ... ), kruts (Doenrade), kruus (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), kruuts (Epen, ... ), kruis aan de weg: et kruts (a gene wēX) (Montzen), kruis neven de weg: kruus nevve de weg (Tienray), kruisbeeld in het veld: kruusbeeld in ut veld (Maastricht), kruisje: krūūtske (Sint-Martens-Voeren), kruislieveheer: krieslevenier (Opoeteren), lieveheertje: lievenhierke (Jeuk), stenen kruis: stene krèùs (Zonhoven), veldkruis: e veldkruuts (Gulpen), e veldkrūūs (Maastricht), e veldkrüts (Klimmen, ... ), e veltkruus (Meerssen), ee veldkruuts (Hoensbroek), ee veldkrüts (Nieuwenhagen), het veldkrees (Eigenbilzen), veld kruuts (Voerendaal), veldjkruits (Linne), veldjkruus (Ell, ... ), veldjkruuts (Echt/Gebroek, ... ), veldjkruuts, -kruutser (Geleen), veldkreujes (Heers), veldkries (As), veldkruis (Eisden, ... ), veldkruus (America, ... ), veldkruuts (Baarlo, ... ), veldkrüts (Chèvremont, ... ), veldsjkri-js (Bree), veldsjkruus (Stokkem), veljdkruts (Schinnen), veljdkruus (Ophoven), veljdkruuts (Neerbeek), veljdkrūūts (Lutterade), veljtkruus (Ospel), veljtkruuts (Holtum), veltjkruts (Schinnen), veltjkruus (Geistingen), verlkreis (Peer), vēlsjkruus (Boorsem), vēͅltkroͅuəs (Tessenderlo), veͅldkrø͂ͅəs (Loksbergen), vèldjkruuts (Sweikhuizen), vèldkròəs (Membruggen), vèltjkrŭŭts (Amstenrade), vèltkrūūs (Maastricht), vèltkrŭŭts (Nieuwenhagen), véldkruus (Maastricht), vɛltkrøsj (Meijel), nagelbeeks  veljdjkruuts (Schinnen), schinnen dorp  veljdjkruts (Schinnen), vrijkruis: t vreekruus (Mechelen-aan-de-Maas), wegkruis: waegkruuts (Vlodrop), weegkruus (Weert), weglieveheer: ne weeglievenhiejer (Neerpelt) Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)] III-3-3
veldleeuwerik leeuwerik: alanda arvensis  ly(3)̄vərik (Zonhoven) veldleeuwerik III-4-1
veldleeuwerik, leeuwerik akkerleeuwerik: akkerleeuwerik (Hushoven, ... ), akkerliewerk: akkerliewèrrek (Amby), akkermannetje: akkermenke (Pey), eveling: eveling (Vlodrop), faulenzer (du.): luiaard  vouleutser (Aubel), grasleeuwerik: graasliëwerik (Dieteren), grasliewerk: graâslieëwêrrek (Altweert, ... ), grondliewerk: Frings  groͅntliwɛ̄rk (Gelieren/Bret), konkelefie: konkelefie (Mechelen-aan-de-Maas), korenvos: waarsch.  korenvos (Herk-de-Stad), kuifliewerk: Frings  kōfliwɛ̄rk (Gelieren/Bret), leeuwer: lauwer (Mechelen), leeuver (Rimburg), levver (Waubach), lĕuwer (Baelen), lo.wər (Moresnet), loower (Kelmis), louwer (Vijlen), louər (Welkenraedt, ... ), lower (Montzen, ... ), leeuwerik: laiwerik (Dieteren), leawerik (Meijel), leeuwerik (Bingelrade, ... ), leeuwrik (Sint-Odiliënberg), leewerik (Neer, ... ), leewrik (Roermond), leewərik (Noorbeek), leĕiwerik (Montfort), leĕwerik (Oostrum), leiewerik (Klimmen), leijwerik (Herten (bij Roermond)), leiwerik (Beek, ... ), leiəuərek (Lommel), leuwerik (Oirlo), lewwerek (Castenray, ... ), lewwerik (Oirlo, ... ), leäwerik (Obbicht), leëwerik (Guttecoven), leùwwerik (Heijen), lē:wərik (Heythuysen), lēēwerik (Beegden, ... ), lēuwərik (Merkelbeek), lēwerik (Gennep), lēwərek (Riksingen, ... ), lēwərik (Heythuysen, ... ), lēïwerik (Herten (bij Roermond)), lĕawerik (Stevensweert), lĕiwerrik (Lommel), lĕw-rìk (Siebengewald), lĕwerik (Ottersum), lĕwwerik (Merselo, ... ), li:wəreͅk (Maastricht), liaiwerik (Echt/Gebroek), lie:uwerik (Herten (bij Roermond)), lieeuwerik (Maasbracht, ... ), lieewerik (Doenrade, ... ), liejewerik (Panningen), lieuwerik (Haelen, ... ), lieuwerik (thans) (Velden), lieuwerrek (Gronsveld), lieuwerrik (Eijsden), lieuwwerrek (Itteren), lieuwèrrek (Eijsden), lieuwərik (Eys), liewerik (Arcen, ... ), liewerrek (Gronsveld, ... ), liewäärik (Sint-Pieter), liewèrik (Weert), liewèrrek (Maastricht), liewêr(re)k (Maastricht), liewəreͅk (Opglabbeek), liewərik (Brunssum, ... ), lieèwerik (Grevenbicht/Papenhoven), lieëuwerik (Broekhuizen), lieëwerik (Altweert, ... ), lieəwerik (Beverlo, ... ), liēwerik (Baarlo), liēwərik (Munstergeleen), lijewerik (Meerssen), liuwrik (Mheer), liwwerik (Sevenum), liwərek (Beringen, ... ), liwəreͅk (Maastricht, ... ), liäwerik (Hamont), lièberik (Ittervoort), lièuwerik (Pey), lièwerik (Amstenrade, ... ), lièwərik (Linne), liêûwerik (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), liëuwerik (Kessel, ... ), liëwerik (Hoensbroek, ... ), liëwerrik (Geulle), liëwərik (Tegelen), liîëwerik (Neerpelt), liəwerik (Stein), liəwərek (Beringe, ... ), liɛwerik (Meerssen), līē:wərik (America), līējwerik (Eys), līēūwerik (Steyl), līēwerik (Hoensbroek, ... ), līwerik (Schaesberg), līwərek (Meeuwen), līwərik (Genk, ... ), līëwerik (Baarlo), lĭĕwerik (Tungelroy), lĭwerik (Sevenum), ljøͅwəreͅk (Hamont, ... ), luuwwèrik (Eksel), luwerik (Overpelt), lūwərik (Sint-Huibrechts-Lille), ly(3)̄wərek (Sint-Huibrechts-Lille), ly(3)̄wəreͅk (Sint-Huibrechts-Lille), lywərek (Houthalen), lèuwerik (Afferden), lèwerik (Bergen, ... ), lèwwerik (Broekhuizen, ... ), lèwərik (Leveroy), lèèjwerik (Urmond), léewërik (Tongeren), léwwerik (Ottersum), lééwerik (Baexem, ... ), lêuwerik (Blerick), lêwerik (Well), lêêuwerik (Beegden), lêêwerik (Buchten, ... ), lëëwerik (Stevensweert), líiwè.rik (Bree, ... ), lîêuwerik (Haelen), lîêwerek (Klimmen), lîêwerik (Baexem, ... ), lö-we-rik (Blitterswijck), löwerik (Epen), #NAME?  lééwerik (Meijel), (tweeklank)  leeuwerik (Beesel), [? - moeilijk leesbaar]  līēəuwerik (Meterik), [verbindingsboogje onder de 2 ees ]  lieewerik (Lottum), [verkortingsboogje boven ö ]  löwerik (Arcen, ... ), [verkortingsboogje boven é ]  léwwerik (Swolgen), ie v bies  liewerik (Brunssum), iè dalende diftong  lièwerik (Horn), le- = fr. les  lewerik (Heijen), ook: trekleeuwerik; Frings, omgesp.  løͅu̯ərek (Achel), te lezen als lèè(lang)-  lēēuwer(i)k (Genooi/Ohé, ... ), tussen ie en eu  leuwerik (Horst), vdBerg; omgesp.  lēͅi̯wərek (Wellen), lerche: leerž (Vaals), lerch (Montzen, ... ), le͂ͅ.rəx (Moresnet), lärk (Eupen, ... ), lèrech (Kelmis), liever: lieaver (Kerkrade), liever (Simpelveld), lieëver (Kerkrade), lieë’ver (Bleijerheide, ... ), lieverik: leeverik (As, ... ), liejeverik (Maasbree), liejverik (Panningen), lieuverik (Valkenburg), lieverik (Maasbree, ... ), lieëverik (Klimmen), liəvərik (Koningsbosch), līvərik (Zonhoven, ... ), luverik (Zonhoven), luwerik (Overpelt), lyvəreͅk (Zonhoven), ly‧vəreͅk (Zonhoven), lèverik (Houthem, ... ), lèvverik (Gennep, ... ), lîê(je)verik (Maasbree, ... ), lîê.verik (Panningen), doorgaans Frings, soms eigen spelling  liəvərek (Kwaadmechelen), ie = fr. mien  lieverik (Houthem), liewerk: [løͅuwərək (Hamont), le:werk (Roermond), le:wərk (Voort, ... ), leawerk (Hunsel), leeuwerk (Amstenrade, ... ), leeuwerək (Zwartbroek), leeuwèrrək (Nederweert), leeuwêrk (Hees), leewe-k (Eisden), leewe.rk (Boukoul, ... ), leewerk (Baarlo, ... ), leewerək (Berg-aan-de-Maas, ... ), leewèrk (Asenray/Maalbroek, ... ), leeëwerk (Herk-de-Stad), leiwerk (Beegden, ... ), leiwêrk (Bilzen), leuwerk (Kessel, ... ), lewwərək (Siebengewald), lewərək (Venray), leêwerk (Thorn), leëwerk (Maasbracht), lēiweͅrk (Bilzen), lēwark (Martenslinde, ... ), lēwerk (Grathem, ... ), lēwerək (Melick), lēyweͅrək (Tongeren), lĕiwerk (Bilzen), lĕwerk (Gulpen), leͅjweͅrk (Bommershoven, ... ), li-wèrk (Aalst-bij-St.-Truiden), li:ɛvaerk (Tessenderlo, ... ), li`werk (Stevensweert), liaewerk (Echt/Gebroek), liaywèrk (Valkenburg), lie-e-werk (Vijlen), lie-èwērk (Meerssen), lieeuwerk (Weert, ... ), lieewerk (Heel, ... ), liejwerk (Heythuysen, ... ), lieuwer(i)k (Dieteren, ... ), lieuwerk (Amby, ... ), lieuwerk (vroeger) (Velden), lieuwerrek (Maastricht), lieuwĕrk (Heer), lieuwèrk (Maastricht, ... ), liewaerk (Genk), liewerk (Amby, ... ), liewerək (Nieuwenhagen), liewērk (Genk), liewèrk (Maastricht, ... ), liewérk (Gronsveld), lieêwerk (Schimmert), lieêwĕrk (Berg-en-Terblijt), lieëwerk (As, ... ), lieëwerrek (Tungelroy), lieëwèrrék (Sint-Truiden), lieəwerk (Oirsbeek), lieəwèrk (Beverlo), liĕuwērk (Helchteren), liĕwerk (Diepenbeek), lie’werrek (Amby), lii̯əwērk (Stevensweert), liwerk (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), liwɛ̄rk (Hasselt), lièuwerk (Eijsden, ... ), lièwerk (Houthem, ... ), lièwerrək (Berg-en-Terblijt), lièwèrk (Valkenburg), liêwerk (Ophoven, ... ), liëwerk (Beesel, ... ), liîëwerk (Neerpelt), liəwerək / liwərek (Meeswijk), liəweͅrək (Sint-Truiden, ... ), liəwɛrək (Rekem, ... ), liɛwɛrk (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), līaweͅrk (Gelinden), līēwerk (Bree), līēwēīrk (Peer), līēwērk (Hasselt), līēëwerk (Oostham, ... ), līĕwer(ə)k (Pey), lījəweͅrk (Loksbergen, ... ), lījəwärk (Halen, ... ), līwēͅrk (s-Gravenvoeren, ... ), līweͅrk (Rotem, ... ), līweͅrək (Hasselt, ... ), līwɛrk (Opglabbeek), līə:wɛrək (Opgrimbie), līə:wɛə.rək (Opgrimbie), līəwerk (Belfeld, ... ), līəwe͂ͅrək (Peer), līəweͅrk (Kinrooi), līəwêrək (Peer), līəwəreͅk (Opglabbeek), ljaĕwerk (Val-Meer), ljewerk (Meerssen), luuwerk (Eksel, ... ), luūwērk (Wijchmaal), luwerk (Zolder), lūuwērk (Wijchmaal), lyəwɛrək (Niel-bij-St.-Truiden), lääwerk (Mheer), léewêr"k (Tongeren), léĕwĕrk (Stevensweert), léwerk (Wellen, ... ), léèwerk (Nederweert), lééwèrk (Herten (bij Roermond), ... ), lêewerk (Neeritter), lêwaĕrk (Borgloon), lêwerk (Tongeren), lêêuwerk (Beegden), lêêîwerk (Meerssen), líaweͅrk (Gelinden), lîêuwerk (Neeritter), lîêwèrk (Baarlo, ... ), lûëwerk (Herk-de-Stad), lɛ.iweͅrək (Borgloon), lɛjwərk (Hoepertingen, ... ), lɛwerək (Schimmert, ... ), [ ook ^ boven ë ]  liêëwerk (Velden), [ u klein geschreven]  līēuwerk (Mheer), boom- en veldleeuwerik  luwerk (Lummen), doorgaans Frings, soms eigen spelling  liəweͅrk (Kwaadmechelen), ee m. w.t.g. [?]  leeuwerk (Reuver), Frings  lēweͅrk (Hoeselt), lēͅu̯weͅrək (Borgloon), leͅiweͅrk (Borgloon), leͅi̯weͅrk (Beverst), liweͅrk (Diepenbeek), Frings, omgesp.  loͅwɛrək (Lommel), IPA, omgesp.  līəwɛ̄rək[ (Rekem), mv.  lieëwerke (Weert), vdBerg; omgesp.  līwɛr(ə)k (Stokrooie), līwɛrk (Sint-Truiden), li’wɛrək (Veldwezelt), èi : uitspraak als in Echt  lèiwerk (Herten (bij Roermond)), liewerkje: dim.  lieuwerske (Geleen), liwerke (Grathem), looiwerk: lōiwerək (Gutshoven, ... ), lor: loͅr (Lommel), Frings, omgesp.  loͅr (Lommel), lorwerk: lorwerk (Lommel), loͅrwɛrək (Lommel), veldleeuwer: veldlauwer (Vijlen), veldlower (Gemmenich), veldleeuwerik: veldjlieeewerik (Grathem), veldjlieëwerik (Tungelroy), veldjléëwerik (Echt/Gebroek, ... ), veldlieuwerik (Venlo), veldliewerik (Diepenbeek), veldluwerik (Neerpelt), veldlèuwerik (Nuth/Aalbeek), veldlëwerik (Mechelen-aan-de-Maas), veltjljĕwerik (Berg-aan-de-Maas), veltlieuwerik (Stein), vēldlewwerik (Well), vēͅltlīwərek (Maaseik), vēͅltly(3)̄wərek (Overpelt), veͅltlywərek (Kaulille), vèldjleewérik (Guttecoven), véldlèwerik (Middelaar), véldlèwwerik (Venray), vɛltleͅwərek (Meijel), eigen spelling; omgespeld  veldjliwərek (Roosteren), Frings; half lang als lang omgespeld  veͅjltliəwərek (Lanklaar), veldliewerk: (velt)leewerrek (Heusden), veldjleeuwerk (Swalmen), veldjlewerk (Haelen), veldjlièwerk (Heythuysen), veldliewwerk (Blerick), veljtleewerk (Sittard), veltleewerk (Puth), vēltløͅuwərək (Hamont), IPA, omgesp.  vɛltlewɛrək (Beverst), naast lor en lorwerk, die ook voor 034 en 035 worden opgegeven  veͅldloweͅrək (Lommel), naast lor en lorwerk, die ook voor 034 en 035 worden opgegeven Frings, omgesp.  vɛltleiəwərək (Lommel), ook: veltjlieverik  vèltjlîêwerk (Nederweert), vidieu: vidieu (Sittard, ... ), zangleeuwerik: zanglīēwerik (Brunssum) (veld)leeuwerik || Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)], [SGV (1914)], [Willems (1885)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || leeuwerik: veldleeuwerik (17,5 zeer bekend; overal op het open veld, talrijk op trek; prachtige, luide, langdurige zang hoog in de lucht [N 09 (1961)] || veldleeuwerik III-4-1
veldmuis dolmuis: molmuis  dōlmōəs (Gutshoven), molmuis: molmoes (Banholt, ... ), moͅlmōͅəs (Zonhoven), bruinachtige veldmuis met een korte staart  molmoes (Heerlen), grote veldmuis  molmoes (Sittard, ... ), molmuis  mōəlmōəs (Gutshoven), molmuizen  molmuus (mv.) (Beek), scharmuis: schaermoes (Nederweert), sjaermoes (Sittard), sjeermoes (Heerlen), scheelmuis: sjeelmoes (Banholt, ... ), sjierpmuis: schierpmuus (Gennep, ... ), veldmuis: veldjmuus (mv.) (Sittard), veldmoes (Maastricht, ... ), veld’moes (Bleijerheide, ... ), veljtmoes (Sittard), veltmōəs (Gutshoven), [Microtias arvalis]  vêldmaus (Tongeren), microtus arvalis  vɛljtmoͅəs (Zonhoven) muis, soort [ZND m] || muis, veldmuis [ZND m] || veldmuis || veldmuis, grote — III-4-2