e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verflaag couche: kurs (Gelinden), kus (Neerpelt, ... ), kuš (Beverst, ... ), kōš (Buchten), kūš (Maasmechelen), couche verf: ko ̝rs ˲vɛrf (Stokkem), kuj vɛrǝf (Lanaken), kurs ˲vɛrǝf (Hechtel, ... ), kus ˲vɛrǝf (Genoelselderen, ... ), kuš ˲vɛrǝf (Bree, ... ), kuš ˲vɛ̄rf (Vroenhoven), kūrs ˲vɛrǝf (Zonhoven), laag: loax (Houthalen), lwo ̞x (Tongeren), løx (Neerglabbeek), lāx (Heerlen), lōx (Eupen), lǫax (Kerkrade, ... ), lǭx (Bree, ... ), laag verf: laag verf (Piringen), lo ̞ǝx ˲vɛrǝf (Zonhoven), loax ˲vɛrǝf (Beringen, ... ), lox ˲vɛrǝf (Mheer, ... ), loǝx .˲varǝf (Rijkhoven), luax ˲vɛrǝf (Gelinden, ... ), lwof ˲vɛrǝf (Genoelselderen), lwox ˲vɛrǝf (Millen), lø̜̄x ˲vɛrǝf (Kuttekoven, ... ), lāx ˲vɛrǝf (Berverlo, ... ), lō(ǝ)x ˲vɛrǝf (Voort), lōf ˲vɛrǝf (Diepenbeek), lōx ˲vɛrǝf (Berverlo, ... ), lōx ˲vɛ̄rǝf (Genk, ... ), lōǝx ˲vɛrǝf (Herk-de-Stad, ... ), lū ̞x ˲vɛ.rǝf (Borgloon), lūx varǝf (Koninksem), lūx ˲vɛrǝf (Berbroek), lūǝf ˲vɛrǝf (Martenslinde, ... ), lǫwx ˲vɛrǝf (Borgloon, ... ), lǫwǝf ˲varǝf (Lauw), lǫwǝx ˲vɛrǝf (Paal), lǫx ˲vɛrǝf (Elen, ... ), lǫ̃x ˲vɛrǝf (Mettekoven), lǭx ˲vɛrv (Opglabbeek), lǭx ˲vɛrǝf (Alken, ... ), lǭx ˲vɛ̃rǝf (Hamont), lǭx ˲vɛ̄rǝf (Lanaken), lǭǝx ˲vɛrǝf (Houthalen), plaaster verf: plōǝstǝr vɛrǝf (Opitter), plǭstǝr vɛrǝf (Opoeteren), strijkje verf: štrīkskǝ vɛrǝf (Klimmen  [(dun laagje verf)]  ), verflaag: vɛrǝflǭx (Klimmen, ... ), vɛ̄rflǭx (Castenray, ... ) Zie kaart. Uitgestreken hoeveelheid verf. [N 67, 77a; L 29, 28b; monogr.] II-9
verfmolen verfmolen: [verf]myǝlǝ (Klimmen, ... ), [verf]mȳ.lǝ (Heerlen), [verf]mø̄lǝ (Buchten, ... ), [verf]mø̜̄jǝlǝ (Gulpen), [verf]mø̜̄lǝ (Heel), [verf]mø̜lǝ (Kerkrade) Molen waarmee grotere hoeveelheden verf worden aangemaakt. De molen is doorgaans uit ijzer vervaardigd en bestaat uit een trechtervormige verfbak waarin de te malen verfstoffen en de olie worden gestort. De grondstoffen worden vervolgens door de onder de verfbak liggende wielen gemengd en gemalen. Zie ook afb. 90. [N 67, 26c] II-9
verfpot duppen: dø̜pǝ (Klimmen), grüle: gryl (Klimmen), verfblik: vɛrǝf˱blek (Maasbree), verfbus: vęrǝf˱bø̜s (Herten), verfduppen: vɛrǝf˱døpǝ (Kerkrade), vɛrǝf˱dø̜pǝ (Klimmen), verfgrüle: vɛrǝfjryl (Kerkrade), verfpot: [verf]po.t (Tongeren  [(meervoud: -pøt)]  ), [verf]pǫt (Buchten, ... ), verfpotje: vɛrǝfpø̜tjǝ (Tegelen), vernisemmer: vǝrnes˱ęmǝr (Meijel) Pot van aardewerk met gaatjes voor een hengsel, gebruikt voor het bewaren van verf. [N 49, 116a] || Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(verf)-' het lemma 'Verf'. [N 67, 53a; monogr.] II-8, II-9
verfrol rol: rǫl (Gulpen, ... ), roller: rǫlǝr (Kerkrade, ... ), verfrol: vęrǝfrol (Herten), vęrǝfrǫl (Diepenbeek), vɛrǝfrǫl (Heerlen, ... ), vɛ̄rǝfrǫl (Ottersum), verfroller: vęrǝfrǫlǝr (Heel, ... ), vɛrǝfrǫlǝr (Buchten, ... ), vɛ̄rǝfrǫlǝr (Meijel) Rol, draaibaar aan een handvat bevestigd, om verf mee aan te brengen. [N 67, 46a] II-9
verfrommelen befommelen: befoemelen (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), befrommelen: befrómmele (As), bəfrŏĕmmələ (Meijel), befronselen: befronselen (Bocholt, ... ), befrónsele (As), fommelen: foemele (Beek, ... ), foemelen (Neeroeteren, ... ), foeməllə (Grevenbicht/Papenhoven), fommele (Paal), fommelen (Meeuwen), fōēmələ (Susteren), fŏĕmelə (Doenrade), fôemele (Schimmert), friemelen: freemele (Blerick), friemele (Vaals), friemelen (Meijel), frommelen: (froemele) (Kunrade), froemele (Blerick, ... ), froemelen (Born, ... ), froemelle (Neeroeteren, ... ), froemelə (Gennep), froemmele (Hoepertingen, ... ), froemmelen (Meldert, ... ), froemələ (Kapel-in-t-Zand, ... ), fromele (Schulen), fromelen (Lanaken), frommele (Amby, ... ), frommelen (Gruitrode, ... ), frommələ (Montfort, ... ), fromələ (Meeuwen), froo-umələ (Eisden), froomelen (Zonhoven), froumele (Wellen), froémele (Gronsveld), froëmmele (Sint-Lambrechts-Herk), frōēmölö (Stevensweert), frōēmələ (Reuver), frŏĕmələ (Heerlen, ... ), frŏmele (Tungelroy), frumələ (Ingber), frómmele (As, ... ), frôemele (Swalmen), frômmele (Nunhem), fromselen: frumsele (Echt/Gebroek), fronselen: freunselen (Stein), freunsjələ (Montfort), froensele (Weert), froensjelə (Oirsbeek), fronschelen (Mechelen-aan-de-Maas), fronsele (Opitter), fronselen (Bocholt, ... ), froonsele (Maastricht), frunsel (Maasniel), frunsele (Haelen, ... ), frunselen (Ophoven), frunselle (Melick), frunsjele (Gulpen), frunsələ (Kelpen, ... ), frūnsjələ (Heerlen), frònsjələn (Urmond), frónsele (As), fronsen: gəfrōēnst (Opglabbeek), frotselen: frotsələ (Beverlo), knuffelen: knoevele (Kunrade), knū.vələ (Eys, ... ), kreukelen: kreukələ (Kapel-in-t-Zand), krökkelə (Oirsbeek), opeenpitsen: opeenpitsen (Hoepertingen), opfommelen: opfommelen (Stokrooie), opfrommelen: opfrommelen (Ellikom, ... ), verfomfaaien: verfoomfaaje (Tungelroy), verfômfaje (Herten (bij Roermond), ... ), vərfompfaaiə (Kapel-in-t-Zand), verfommelen: verfoemelen (Mechelen-aan-de-Maas), verfommələ (Kapel-in-t-Zand), verfōēmele (Geleen), verfóémələ (Geistingen), vərfōēmələ (Amstenrade), Van stof: verfomfaaien.  vərfūmələ (Opgrimbie), verfongelen: vərfōͅŋələ (Bree), verfroffelen: verfroeffele (Sint-Truiden), verfrommelen: verfreumelen (Sint-Truiden), verfroemele (Beverlo, ... ), verfroemelen (Bilzen, ... ), verfroemellen (Duras), verfroemmele (Hoepertingen, ... ), verfroemmelen (Sint-Truiden), verfroemmələ (Martenslinde), verfroemələ (Heers, ... ), verfromele (Montenaken), verfromelen (Houthalen), verfrommele (Amby, ... ), verfrommelen (Achel, ... ), verfrommelt (Overpelt), verfrommələn (Linde), verfroomelen (Zonhoven), verfroémele (Gronsveld), verfrŏĕmələ (Epen), verfrŏŏmele (Paal), verfrumhelen (Linkhout), verfrummele (Mettekoven), verfrómmele (Bree), verfrômmele (Ell, ... ), verfrùmelen (Voort), verfrùmmele (Beverlo, ... ), vervrommelen (Neerpelt), vĕrfrommələn (Hamont), veͅrfroͅmələ (Opglabbeek), vurfróémulu (Brunssum), vərfro.mələ (Borgloon), vərfroemmelen (Hasselt), vərfroemələ (Gutshoven, ... ), vərfrommələ (Lanaken), vərfrommələn (Diepenbeek), vərfroməlṇ (Zonhoven), vərfromələ (Houthalen), vərfromələn (Diepenbeek), vərfrōēmələ (Heel, ... ), vərfrōmmələ (Lanaken), vərfrŏĕmelt (Opglabbeek), vərfrŏĕmələ (Brunssum, ... ), vərfrŏmələ (Opoeteren), vərfru.mələ (Eys), vərfrummələ (Herk-de-Stad), vərfrumələ (Heers, ... ), vərfrumələn (Bilzen), vərfrūmələ (Lanaken), vɛrfròmmelen (Lommel), verfromselen: verfromselen (Helchteren), verfrongelen: verfrongele (Bree), verfrunkelen (Ulbeek), verfronselen: verfro.nsele (Weert), verfronschelen (Mechelen-aan-de-Maas), verfronselen (Bocholt, ... ), verfronsjelen (Rotem), verfrunsële (Herten (bij Roermond)), verfruunsele (Tienray), verfrónsele (As), verfrùnsele (Sevenum, ... ), vərfrunsələ (Beesel), vərfrūnsjələ (Heerlen), verfronsen: verfronse (Kaulille), verfronsen (Zutendaal), verfrotselen: verfreutzelen (Sint-Truiden), verhandvollen: verhanfele (Beverlo), verkreukelen: verkreukele (Geulle, ... ), verkräökele (Herten (bij Roermond)), verkrökkelə (Oirsbeek), vərkrøͅY.økələ (Borgloon), verkronkelen: verkrenkele (Maasbree), verkreunkele (Caberg, ... ), verkreunkelen (Borlo), verkronkele (Spalbeek), verkruingkele (Gelinden), verkrunkele (Beverlo), verkrunkelen (Beringen, ... ), verkrynkələ (Sint-Truiden), verkrönkĕle (Hoeselt), vərkrøŋkəlṇ (Zonhoven), verrazen: vəro.zə (Ulbeek) (papier) frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)] || frommelen (verkreukelen) || Frommelen, verfrommelen: kreukels maken in bijv. een zakdoek (frommelen, fommelen, fronselen). [N 84 (1981)] || verfrommelen || verkreukelen || verkreukelen, verfrommelen III-1-2
verfspuit bekerspuit: bē̜kǝršpø̜jt (Klimmen), mondspritsje: moŋkšpritsjǝ (Kerkrade), pistool: pestōl (Diepenbeek), pǝstōl (Houthalen), revolver: rǝvǫlvǝr (Heel), schilderpistool: sxeldǝrpestōl (Tessenderlo), spuit: spø̄t (Jeuk), špø̜jt (Klimmen, ... ), spuitpistool: spuitpistool (Maasbree), verfpistool: verfpistool (Meijel), verfsprits: vɛrǝfšprits (Gulpen, ... ), verfspuit: vęrǝfšpø̜jt (Herten, ... ), vɛrǝfšpø̄t (Heerlen), vɛrǝfšpø̜jt (Buchten, ... ), vɛ̄rfspø̜̄t (Castenray, ... ), vɛ̄rǝfspø̜̄tj (Meijel), vɛ̄rǝfspø̜jt (Ottersum), verfspuitrevolver: vęrǝfšpø̜jtrǝvǫlvǝr (Herten) Toestel waarmee verf als nevel op het te verven oppervlak wordt gespoten. Zie ook afb. 94. Het woordtype 'mondspritsje' werd in Q 121 gebruikt voor een mondspuitje, een glazen potje vanwaaruit de verf met de mond op het te schilderen voorwerp gespoten werd. Het werktuig werd gebruikt om op wanden met behulp van een sjabloon een motief aan te brengen. [N 67, 51; monogr.; div.] II-9
verfstof blauwsel: blǫwtsǝl (Houthalen), dodekop: duǝdǝkǫp (Nieuwenhagen, ... ), dūdǝkǫp (Bleijerheide), krijt: krī.t (Sevenum), roet: rōt (Sevenum), rūt (As), zwart: zwart (As), zwartsel: zwartsel (Stein), zwatsǝl (Diepenbeek) De kleurstof waarmee de smetlijn is ingesmeerd. Zie ook het lemma ɛverfstofɛ in Wld II.9, pag. 161.' [N 50, 20b] || De verfstof waarmee de smetlijn is besmeerd. 'Dodekop' is een rode kleurstof. Vgl. het lemma 'Droge verfstoffen'. [N 64, 159b] II-12, II-9
verfzeef, zeefdoek kaasdoek: kiǝs˱dōk (Klimmen), koperen zeefje: køpǝrǝ zefjǝ (Meijel), lommel voor te ziften: lumǝl vȳr tsǝ zeftǝ (Kerkrade), neteldoek: niǝtǝldōk (Klimmen), verfzeef: vęrǝf˲zēf (Herten), zeefdoek: zēf˱dōk (Heerlen, ... ), zē̜x˱duk (Tessenderlo), zeefdoekje: zēf˱dø̄kskǝ (Schinnen), zift: zef (Gulpen), ziftdoek: zef˱duk (Diepenbeek), zęf˱duk (Jeuk), zij: zej (Ottersum) De zeef of het doek waarmee velletjes en grove korrels uit de bereide verf gezeefd kunnen worden. De verfzeef bestaat gewoonlijk uit een trechter met afneembaar onderstuk, waardoor men de zeef, die uit fijn neteldoek is vervaardigd, kan verwisselen. [N 67, 27d] II-9
vergaarbak bode: bǭm (Montzen, ... ), kaar: kār (Banholt), persbak: pēsbak (Peij), perstafel: pēǝrštofǝl (Sint-Pieters-Voeren), sapkuip: sāpkȳp (Laak), schotel: sxǫjtǝl (Wellen) De vergaarbak onder de perskuip. Zie afb. 18 en afb. 21. [N 57, 15] II-2
vergaarkuip broeiton: brø̄jtǫn (Posterholt), houten kuip: hǫatǝ kūp (Tenessen), kuip: kȳp (Peij), lekbak: lękbak (Baarlo), maattobje: māttøpkǝ (Geulle), onderkuip: ǫndǝrkop (Wellen), sirooptobje: šruptøpkǝ (Geulle), tijn: ten (Banholt), tin (Aubel), tiŋ (Sint-Pieters-Voeren), (mv.)  tinǝ (Banholt), ton: ton (Nuth) De soms van hout vervaardigde vergaarkuip voor het opvangen van het sap. [N 57, 18] II-2