e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veldmuren steunberen: stȳnbę̄rǝ (Weert) De acht stenen muren of pilaren waarop bij een achtkant de hoekstijlen rusten. Zie ook afb. 34. [N O, 58a] II-3
veldoven bakhuis: bakǝs (Altweert, ... ), brikkenoven: brekǝ-ǭvǝ (Klimmen), brikoven: brek˱ō.ǝvǝnt (Spekholzerheide), brek˱ǭ.vǝnt (Bocholtz), bultoven: bø̄̄lt˱ǭvǝ (Milsbeek), oven: ǭvǝnt (Kerkrade), steenoven: stijǝnhawvǝ (Loksbergen), štęjnǭvǝ (Klimmen), veldbrand: vę ̞lt˱branjt (Nunhem, ... ), vę ̞lt˱brant (Echt), vę ̞lt˱brānt (Maastricht), vɛlt˱brant (Bilzen  [(kleine veldoven)]  ), vɛ̄ǝltbraǝŋk (Panningen), veldbrandoven: vęlt˱brant˱ǭvǝ (Klimmen), veldoven: vē̜lt˱ǫvǝ (Blitterswijck, ... ), vę ̞lthǭvǝ (Nunhem), vę ̞ltj˱ǭ.vǝ (Nunhem), vę ̞ltj˱ǭ.ǝvǝ (Sittard), vę ̞lt˱ǭvǝ (Blerick, ... ), vęlt˱ǭvǝ (Klimmen), vɛlt˱uǝvǝ (Bilzen), vɛlt˱ǭvǝnt (Kerkrade), waaloven: wālō.ǝvǝ (Sittard) Veldoven zonder muren, waarin veldbrandstenen werden vervaardigd. De veldoven zonder muren werd doorgaans gebruikt als het een tijdelijke produktie betrof, dikwijls vlakbij een te bouwen object. In het primitiefste stadium stapelden de steenarbeiders de ruwe stenen laag na laag op tot een grote hoop, waarbij tussen de lagen kolengruis werd gestrooid. Het geheel werd afgesmeerd met natgemaakte klei. Men stak reeds de brand in de oven, als deze tot een geringe hoogte was opgetrokken, waardoor de onderste lagen, de voet, al een zekere hardheid verkregen en de druk van boven beter konden verwerken. Elders spaarden de ovenbouwers onder in de stapel op regelmatige afstanden stookgangen uit. Het gewelf van deze kanalen construeerden ze door van de desbetreffende lagen de stenen boven de stookgang steeds half te laten oversteken. Het zetten van dit verband was zeer belangrijk, omdat ineenstorten de hele veldoven vernielde. In de stookkanalen werd door de stokers geregeld hout en turf geworpen (Geuskens, pag. 118). ø̄̄Een stapel met 200.000 steenen in 28 lagen vergt 8 tot 10 dagen voor het opbouwen en 12 tot 15 dagen voor het bakken en verbruikt per 100 steenen 2,5 centenaar grove en ongemengde kolenø̄̄ (Coopman, pag. 54). In Q 121 werden voor de veldoven stenen gebruikt die oppervlakkig gedroogd waren. Men zei dan dat de stenen winddroog (weŋk˱dry\x) waren. Zij werden door de inzetteren (ezɛts\r\) op de smalle zijde gestapeld. Tussen de steenlagen kwam een laag fijne kool (fiŋ\ koal); bovendien werden er luchtkanalen in aangebracht. De hele steenmassa die ongeveer tien meter in het vierkant en drie meter hoog was, werd aan de zijkanten met een dikke laag leem bestreken. Vervolgens werd de oven aangestoken. Men liet de temperatuur in de oven oplopen tot ¬± 1200 Celcius waardoor het water dat nog in de stenen aanwezig was, naar buiten werd gedreven. Men noemde dit droog stoken (dry\x ētǭx\). Daarna werd de oven ook van boven gesloten en voerde men de temperatuur op tot ¬± 10800 Celcius. Aan deze temperatuur werd het baksel ongeveer een maand blootgesteld (Lochtman, pag. 60).' [N 98, 110; monogr.; N 30, 53a add.] II-8
veldovensteen beerse steen: bējǝrsǝ stēǝn (Lommel), boerensteen: burǝstī̄jǝn (Loksbergen), burǝstī̄n (Bevingen), būrǝstin (Sint-Truiden), boomse steen: bōmsǝ stēǝn (Lommel), brik: brek (Heerlen), brosse: brǫsǝ (Haelen  [(veldbrandsteen met slechte klank)]  ), helle veldbrand: hɛlǝ vɛlt˱braŋk (Kerkrade  [(hardgebakken steen)]  ), kleine brik: klęnǝ brek (Boorsem), kleine steen: klęn stī̄jǝn (Achel), klinker: kleŋkǝr (Ell, ... ), kleɛkǝr (Meeuwen), klompje: (mv)  klømpkǝs, klømkǝs (Sint-Truiden), lilliputter: lelipøtǝr (Heugem), malse steen: mɛlsǝ stiǝn (Meijel), ovensteen: hōvǝstī̄ǝn (Paal), rijnvormsteen: ręjnvørǝmstī̄ǝn (Kleine-Brogel), tichelsteen: tegǝlštęjn (Herten), turfsteen: tørfstin (Koersel), veldbrand: veldbrand (Maastricht, ... ), vēlt˱brant (Bocholtz), vę ̞lt(j)˱brant (Maaseik), vę ̞ltj˱brant (Elsloo, ... ), vę ̞ltj˱brantj (Haler, ... ), vę ̞lt˱brant (Geulle, ... ), vęlt˱brant (Eys, ... ), vɛljt˱branjt (Neeritter  [(was nooit egaal en gaf altijd verschil van kleur)]  , ... ), vɛltj˱brantj (Munstergeleen, ... ), vɛlt˱brant (Bree, ... ), vɛlt˱braŋk (Belfeld, ... ), vɛlt˱brānt (Gronsveld, ... ), vɛ̄lt˱brānt (Rekem), veldbrandbrik: vɛlt˱brānt˱brik (Eijsden), veldbrandsteen: vɛltj˱brantjštēn (Schinveld), vɛlt˱brantstęjn (Obbicht), vɛlt˱brantštęjn (Echt, ... ), vɛlt˱braŋkštē (Bleijerheide  [(meervoud: vɛlt˱braŋkšte ̞ŋ)']  , ... ), veldbrik: vę ̞lt˱brek (Beverst, ... ), vɛlt˱brek (Bilzen, ... ), vɛlt˱brī̄k (Genk), vɛǝlt˱brek (Diepenbeek), veldkareel: vę ̞ltkrēl (Sint-Truiden), vɛltkri(j)ǝl (Zepperen), veldovenbrik: vęlthōvǝnrek (Houthalen), veldovensteen: vē̜lt˱ǫvǝstēn (Ottersum), vę ̞lt˱ōvǝstijǝn (Tessenderlo), vę ̞lt˱ǭvǝštęj.n (Tegelen  [(meervoud: vę ̞lt˱ǭvǝšt ̇ęjn)]  ), vɛlthōvǝstī̄jǝn (Kaulille), vɛlthōvǝstī̄n (Kuringen), vɛlt˱ǫwvǝstiǝn (Sint-Truiden), veldovensteentje: vɛlthōvǝstęjŋkǝ (Meeuwen), veldsteen: vę ̞ltštęj.n (Haelen, ... ), vɛljtštęjn (Sittard), vɛltstin (Lummen), vɛltštē (Heerlen  [(meervoud: vɛltšteŋ)']  ) Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.] II-8
veldsla ijssalade: WBD/WLD ?  iessjlaai (Kapel-in-t-Zand), kropsalade: oude spellingsysteem vormt kroppen  kropslaaj (Meijel), muisoor: moes’oer (Bleijerheide, ... ), salade: ideosyncr.  slaaj (Hoensbroek), Venlo e.o.  slaat (Maasbree), WLD  sjlááj (Swalmen), sla: WLD  sjlaa (Posterholt), veldsalade: veldj slaaj (Montfort), veldjsjlaai (Roermond, ... ), veldjsjlaaj (Herten (bij Roermond)), veldjslaai (Stein), veldjslaaj (Roermond), veldschlaat (Vaals), veldsjlaaat (Reuver), veldsjlaai (Roermond), veldsjlaat (Epen, ... ), veldslaai (Blerick, ... ), veldslaaj (Boekend, ... ), veldslaat (Eys), veldslaj (Sevenum), veldslaoj (Maastricht, ... ), veldslaot (Houthalen), veldsloat (Eigenbilzen), veldsloj (Eksel), veld’sjlaat (Bleijerheide, ... ), veljtsjlaat (Sittard, ... ), velšlaaj (Roermond), veltslaaj (Lanaken), veltsloat (Hoeselt), vèltslaaj (Nederweert), vèltslaot (Loksbergen, ... ), vɛltslaoət (Gutshoven), vɛltsloͅət* (Niel-bij-St.-Truiden), [Valerianella olitoria]  vêldslôod (Tongeren), Bree Wb.  veldslaaj (Bree), eigen spellingsysteem  veldsjlaat (Schinnen), veldslaai (Meijel), Endepols  veldslaoj (Maastricht, ... ), veldslouj (Maastricht), ideosyncr.  veld slaoj (Eijsden, ... ), veldjslaat (Sittard), veldsjlaaj (Susteren), veldsjlaat (Kerkrade), véldsjlaoj (Gronsveld), IPA, omgesp.  vɛltsalat* (Kwaadmechelen), LDB  veldsjlaaj (Roermond), NCDN  vèltjslááj (Stevensweert), oude spellingsysteem alleen blad  veldslaaj (Meijel), Veldeke  veldjsjlaai (Haelen), veldjslaaj (Echt/Gebroek), veldsjlaat (Klimmen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  veldsjlaat (Gulpen), Veldeke aangepast  veldslaai (Tienray), WBD / WLD  veltsjlaai (Reuver), WBD/WLD  veldjsjlaat (Lutterade), veldjslaaj (Stein), veldjslaat (Lutterade), veldslaaj (As), veldslaoi (Caberg), veldslāāj (Opglabbeek), veltslaoj (Maastricht), vèldslaaj (Urmond), vèltsjlāāt (Nieuwenhagen), vèltsjláái (Susteren), vèèldslaoj (Maastricht), vèèltsjláát (Heerlen), WBD\\WLD  vèltjsjláát (Amstenrade), WLD  veldjslaaj (Thorn), veldschlaat (Vijlen), veldsjlaat (Hulsberg, ... ), veldslaai (Born, ... ), veldslaat (Zonhoven, ... ), veldslààj (Itteren), veltjslááj (Montfort), vèldslááj (Venlo), vèèldsjlaaj (Mheer), vèèldslaot (Gennep), vìltjslááj (Montfort), WLD (lange è)  vèltslaaj (Maastricht), ± WLD  veldslaaj (Weert), veldsla: vedlsjlaa (Geleen), veld sla (Ubachsberg), veldschla (Amby, ... ), veldsjla (Gulpen, ... ), veldsjlaa (Geulle), veldsla (Doenrade, ... ), veldslao (Maastricht), veltsjla (Valkenburg, ... ), veltsjláá (Schinnen), veͅ.ltšl‧ā v. (Ingber), veͅ.ltšl‧āt v. (Eys), + WLD  veldsjlaa (Klimmen), eigen spellingsysteem  veldsjla (Merkelbeek), veljdsjla (Geleen), ideosyncr.  veldjslaa (Sittard), veldsjla (Vlodrop), veldsla (Oirsbeek), vèljdsla (Thorn), Veldeke  veldsjla (Waubach), Veldens dialekt  veldsla (Velden), WBD/WLD  veldsla (Ophoven), vèljtsjla (Grevenbicht/Papenhoven), WLD  veld-sla (Sevenum), veldjschla (Brunssum), veldjslaa (Guttecoven), veldschla (Gulpen, ... ), veldschlāā (Schimmert), veldsjlaa (Geverik/Kelmond), veldsla (Maasbree), veldslao (Maastricht), veljdsjla (Schinnen), veltsjla (Oirsbeek), vèldjsjláá (Sweikhuizen), vèltjsláá (Doenrade), veldslaats: ± WLD  vèèldslaods (Vlijtingen), witmoes: eigen spellingsysteem  witmoes (Meerlo) bladsla || Hoe noemt u: veldsla (valeriaxella olitoria - fam. valeriaxeae) (veldsla, kooresalaat) [N 71 (1975)] || veldsla [ZND m] || Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)] I-7
veldsmidse smis(se)bed: smes˱bęt (Lanaken), smis(se)vuur: smes˲vȳr (Houthalen, ... ), smisje: šmeskǝ (Rothem), veldsmeed: vɛltšmet (Bleijerheide, ... ), veldsmidse: veldsmidse (Nieuwenhagen, ... ), vɛltjsmets (Geulle, ... ), vɛltjšmets (Herten, ... ), vɛltjšmęts (Helden, ... ), vɛltsmets (Helden), vɛltšmets (Klimmen, ... ), veldsmis(se): vęltsmes (Meerlo, ... ), vęltsmējs (Heijen), vɛltjsmes (Stokkem, ... ), vɛltsmes (Horst, ... ), vɛltsmējs (Middelaar), vɛ̄ltsmes (Zutendaal), voetsmis(se): vūtsmes (Bevingen) Een verplaatsbare kleine smidsvuurhaard zonder schoorsteen. De veldsmidse bestaat uit een ijzeren vuurhaard in een metalen gestel waaronder een blaasbalg of ventilator is aangebracht die met de hand of met de voet in beweging kan worden gezet. Zie ook afb. 12. [N 33, 308; N 64, 24; N 66, 10a] II-11
veldstrengen [eghaam]: [eghaam] (Achel, ... ), achterhaam: áxtǝr(h)ǭm (Genk), eeghachten: ē̜xhaxtǝ (Opglabbeek), eegklingen: ē̜xkleŋǝ (Nunhem), eegstrengen: ē̜xstrɛŋǝ (Opglabbeek), gespan: gǝspan (Brustem), haampje: hęmkǝ (Aijen), haampjesklingels: hęmkǝskleŋǝls (Aijen), haamsel: [haamsel] (Val-Meer, ... ), haamselkettelen: [haamsel]kętǝlǝ (Eigenbilzen, ... ), haamselstrangen: hǭmsǝlstrɛŋ (Gellik), haamselstrengen: hǭmsǝlstrɛŋǝ (Veldwezelt), haamstrengen: hāmstręŋa (Koersel), hachten: ha.xtǝn (Achel), hau̯xtǝ (Ospel), haxtǝ (Beek, ... ), haxtǝn (Grote-Brogel, ... ), há.xtǝn (Hamont, ... ), háxtǝ(n) (Helchteren, ... ), hāxtǝ (Lommel), hachten van de eghaam: há.xtǝ van dǝn ęgām (Neerpelt), halfstaart: halǝfstɛt (Halmaal  [(incl de rugriem)]  ), hameel: [hameel] (Vorsen, ... ), %%meervoud%%  hamīlǝs (Vorsen, ... ), kettelen: ketǝlǝ (Oost-Maarland), kętǝlǝ (Bilzen, ... ), kettens: ketǝs (Vijlen), kettingeghaam: kęteŋęgām (Achel  [(indien niet door koorden gevormd)]  ), kettingen: keteŋǝ (Rumpen, ... ), kęteŋǝ (Berg, ... ), kęteŋǝn (Overpelt), klingels: kleŋǝls (Afferden, ... ), klingen: kleŋǝ (America, ... ), klinken: kle.ŋkǝ (Lanaken, ... ), kleŋkǝ (Baarlo, ... ), klę.ŋkǝ (Zonhoven), klęi̯ŋkǝ (Geleen, ... ), klęŋkǝ (Beek, ... ), koorden: kōrdǝ (Gelieren Bret), kǭrdǝ (Mechelen), koppel: [koppel] (Aalst, ... ), kopǝls (Buvingen), %%meervoud%%  kǫpǝls (Brustem, ... ), koppelkettelen: [koppel]kętǝlǝ (Diepenbeek, ... ), koppelkettels: kǫpǝlkętǝls (Zonhoven), koppelkettingen: kǫpǝlkęteŋǝ (Spalbeek), koppelsnoeren: kǫpǝlsnyø̜r (Berg), koppelstrangen: [koppel]stręŋ (Lauw, ... ), [koppel]strɛŋ (Diets-Heur, ... ), koppelstrengen: kǫpǝlstręŋǝ (Berbroek, ... ), koppeltrekken: [koppel]trękǝ (Alken, ... ), [koppel]trękǝn (Diepenbeek), ploeghaam: [ploeghaam] (Klimmen, ... ), ploeghachten: [ploeg]haxtǝ (Opglabbeek, ... ), ploegkettelen: [ploeg]kętǝlǝ (Hees, ... ), ploegkettingen: [ploeg]kęteŋǝ (Boorsem, ... ), ploegkettings: [ploeg]kęteŋs (Gennep, ... ), ploegklingels: pluxkleŋǝls (Leunen, ... ), ploegklingen: [ploeg]kleŋǝ (Boukoul, ... ), ploegklinken: [ploeg]kle.ŋkǝ (Neerharen), [ploeg]kleŋkǝ (Oost-Maarland), [ploeg]klē.ŋkǝ (Cadier), ploegshaam: [ploegshaam] (Beek, ... ), %%meervoud%%  plōxshāmǝ (Margraten), ploegsklinken: plōxsklē.ŋkǝ (Gronsveld, ... ), ploegstrengen: [ploeg]stręŋǝ (Donk, ... ), [ploeg]strɛŋǝ (Opglabbeek), ploegtrekken: [ploeg]trę.kǝ (Vliermaalroot), [ploeg]trękǝ (Hasselt, ... ), ploegzeeltjes: plōx˲zęi̯lkǝs (Rekem), repen: riǝp (Paal), rē ̝ǝpǝ (Leunen), rēp (Milsbeek, ... ), rēpǝ (Afferden, ... ), rīpǝ (Sint-Truiden), rīǝpǝ (America), %%de volgende varianten in de enkelvoudsvorm kunnen toch de beide trektouwen betreffen%%  rē̜p (Berg, ... ), staart: stɛt (Hopmaal), strangen: stráŋǝ (Beringen, ... ), stręŋ (Bocholt, ... ), strɛŋ (Henis, ... ), štrɛŋ (Beek  [(sg štraŋk)]  , ... ), strengen: streŋǝ (Halen, ... ), streŋǝn (Oostham), stręŋǝ (Beringen, ... ), stręŋǝn (Achel, ... ), strɛŋǝ (Heusden, ... ), strɛŋǝn (Kleine-Brogel, ... ), štrɛŋǝ (Baarlo, ... ), toghaam: [toghaam] (Cadier, ... ), %%meervoud%%  tǫxhamǝ (Margraten), trekken: trękǝ (Berlingen, ... ), trekkettelen: trękkętǝlǝ (Rijckholt), trekkettingen: trękkęteŋǝ (Puth, ... ), trekkoorden: trękkō ̞ǝdǝ (Heerlen), trekkoppel: trękkǫpǝl (Bilzen), trekstrengen: trękštrɛŋǝ (Rothem), veldhachten: vɛ.lthá.xtǝn (Neerpelt), vɛ.ltháxtǝn (Peer), vɛljtjhaxtǝ (Bocholt, ... ), vɛlthaxtǝ (Linde, ... ), veldkettelen: vɛ.ltkętǝlǝ (Martenslinde), veldkettingen: vɛltjkęteŋǝ (Holtum), vɛltkęteŋǝ (Opglabbeek), veldklingen: vɛ.ltkleŋǝ (Maaseik  [(zonder buikriem)]  ), veldkoppels: vęltkǫpǝls (Vorsen  [(bij hameel inbegrepen)]  ), vɛ̄.ltkǫpǝls (Heers  [(incl het zwenghout)]  ), veldstaart: vɛ̄.ltstɛt (Hoepertingen), veldstrengen: vɛ.ltstręŋǝ (Linkhout), vɛ.ltstrɛŋǝ (Lummen), vɛltstreŋǝ (Binderveld, ... ), vɛltstręŋǝ (Herk-de-Stad), veldtrekken: vɛ.lttrękǝ (Romershoven), zeler: zeldǝr (Vijlen), zēldǝr (Margraten), zēǝldǝr (Gronsveld) De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.] I-2
veldweg aarden baan: jadǝ bun (Herstappe), jē̜dǝ baǝn (Hopmaal), aardweg: ē̜rtwē̜x (Blerick), achteruit: ātǝrōt (Grote-Spouwen), afvaart: āf˲vārt (Opoeteren), akkerbaan: akǝrbǫǝn (Brustem), akkerweg: akǝrwēx (Boeket, ... ), akǝrwęx (Tongeren), akkerweggetje: akǝrwēxskǝ (Ospel), baan: bõ̜n (Borgloon), binnenvaart: benǝnvuot (Beverst), binnenweg: benǝwēx (Ulestraten), benǝwęi̯x (Vaals), binnenweggetje: benǝwēxskǝ (Ellikom), bęnǝwēxskǝ (Helden), damvaart: damvǭt (Jeuk), dode weg: du̯ōjǝ wē̜x (Houthem), dōjǝ wēx (Hechtel), doorgang: dōrgaŋ (Rekem), dōrgaŋk (Eisden), dreef: dręf (Tongeren), dreeft: dreft (Haelen), drēft (Leuken, ... ), dries: drēs (Ell), erfbaan: ɛrfbǭǝn (Binderveld, ... ), grasweg: grāswēx (Eckelrade), groen weggetje: grø̄n wēxškǝ (Heerlen), groene weg: grø̄nǝ wē̜x (Maasniel, ... ), grø̄nǝ węi̯x (Margraten), grø̄nǝ węx (Stein), grø̜i̯nǝ wē̜x (Sittard), grø̜nǝ wɛx (Ubachsberg), groesweggetje: grōswēxskǝ (Ospel), holle weg: hø̜lǝ wē̜x (Montfort), invaart: invaart (Meeuwen), karrenspoor: kɛrǝspōr (Heugem), karrenweg: karǝwē̜x (Opglabbeek, ... ), karǝwęx (Blitterswijck, ... ), karǝwīǝx (Rotem), kārǝwē̜x (Teuven), kɛrǝwēx (Ell), kɛrǝwē̜x (Blerick, ... ), karspoor: karspou̯ǝr (Lommel), karspōr (Berverlo, ... ), karspōu̯ǝr (Lommel), karspǫu̯r (Tessenderlo), kārspǭu̯ǝr (Tessenderlo), kārspǭǝr (Kwaadmechelen), kęrspōr (Linkhout), kɛrspoǝr (Donk), kɛrspōr (Zelem), kɛrspǭr (Paal), karstraat: kęrstrūǝt (Halen), karvaart: kārvōt (Hoeselt), kārvǭt (Beverst), kē̜rvart (Lummen), kē̜rvāt (Kermt), kęǝrvaǝt (Kermt), kɛ̄rvat (Spalbeek), karweg: karweg (Leunen, ... ), karwix (Maaseik, ... ), karwēx (Borgharen, ... ), karwē̜.x (Lanaken), karwęi̯x (Bree, ... ), karwęx (Meijel), kārwēx (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kārwē̜x (Gronsveld, ... ), kārwɛx (Maastricht), kē̜rwē̜x (Kaulille), kē̜rwęx (Zelem), kęrwex (Neerpelt), kęrwęx (Achel), kɛrwēx (Hechtel, ... ), kɛrwē̜x (Baarlo, ... ), kɛrwɛx (Heythuysen), koeweg: kǫu̯wēx (Sittard), landweg: lanjtjwē̜x (Herten), lantwēx (Kaulille), landweggetje: lantwēxskǝ (Maastricht), mestweg: mestwē̜x (Venlo), mēstwēx (Helden, ... ), mēstwē̜x (Weert), mēswē̜x (Sevenum), męstwēx (Aldeneik, ... ), męstwē̜x (Baarlo, ... ), męstwęx (Heythuysen, ... ), męswie.x (Elen), męswēx (Baarlo, ... ), męswīǝx (Maaseik), mestweggetje: mɛstwē̜xskǝ (Haelen), mɛswē̜xskǝ (Herten, ... ), noodvaart: nǭtvaǝt (Alken), noodweg: nǫatwē̜x (Thorn), opvaart: ǫpvārt (Neeroeteren), ǫpvǫrt (Lanaken), ǫpvǭt (Sint-Truiden), paadje: pājkǝ (Heusden), pēǝtjǝ (Hoensbroek), pē̜tjǝ (Waubach), pęjkǝ (Neerpelt), pǭjkǝ (Lummen), pad: pāt (Hoensbroek), ramp: ramp (Opoeteren), reen: rējǝn (Lommel), rēn (Genk), ręi̯n (Bocholt, ... ), renenpad: renǝpat (Linkhout), servitude: servitude (Opitter), sɛrvityt (Beringen, ... ), sɛrvǝtit (Peer), sɛrvǝtyt (Maasmechelen), servitudeweg: sęrvǝtytwē̜x (Stein), sɛrvǝtiǝtswɛx (Neeroeteren), sɛrvǝtydǝtwɛx (Paal), sɛrvǝtydǝwēx (Neeroeteren), sɛrvǝtȳtwēx (Kaulille), spoor: spōr (Beringen, ... ), spǭǝr (Tessenderlo), steeg: stēx (Tongeren), stęi̯x (Riksingen), stęx (Sint-Truiden), steegje: stēxskǝ (Tongeren), straat: strowat (Spalbeek), straatje: strø̜̄tjǝ (Molenbeersel), uitgat: ø̜txat (Kwaadmechelen), uitvaart: øu̯tvārt (Bree), ø̜i̯vārt (Helchteren, ... ), ātvoǝt (Borlo), ūtvārt (Montfort, ... ), vaargat: vǭrgǭt (Zutendaal), vaart: vaǝt (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), vārt (Brunssum, ... ), vāt (Alken, ... ), vāǝt (Alken, ... ), vē̜rt (Linkhout), vōat (Diepenbeek), vōrt (Eijsden), vǫǝrt (Linkhout), vǫǝt (Broekom, ... ), vǭ.t (Borgloon), vǭi̯t (Eijsden, ... ), vǭi̯ǝt (Halen), vǭrt (Genk, ... ), vǭt (Bevingen, ... ), vǭu̯ǝrt (Zonhoven), vaarweg: vārwęi̯ex (Zonhoven), vē̜rwēx (Neerpelt), vǭrwīx (Zonhoven), varegat: faregat (Beringen, ... ), varǝgat (Koersel), vē̜rǝgat (Linkhout), veldbaan: vęltbǫu̯n (Riksingen), vɛltbau̯n (Vliermaal), vɛltbān (Overrepen), vɛltbāǝn (Zepperen), vɛltbǭn (Mal, ... ), vɛltbǭǝn (Engelmanshoven, ... ), veldpaadje: vɛljtjpē̜tjǝ (Oirsbeek), vɛltpęi̯kǝn (Hamont), vɛltpętjǝ (Reppel), vɛltpɛtšǝ (Bree), veldstraatje: veldstraatje (Sint-Truiden), veldvaart: vęltvat (Herk-de-Stad), vɛltfārt (Hasselt), vɛltvǭt (Beverst), veldweg: veldweg (Linde, ... ), vē̜ltwēx (Mheer), vē̜ltwęi̯x (Margraten), vē̜ltwęx (Zichen-Zussen-Bolder), vęi̯ltwīǝx (Mesch), vɛljtjwiē̜x (Lanklaar), vɛljtjwēx (Bingelrade, ... ), vɛljtjwē̜i̯x (Schinveld), vɛljtjwē̜x (Bocholt, ... ), vɛljtjwęx (Eisden, ... ), vɛljtjwīǝx (Maaseik), vɛltwiǝx (Gulpen, ... ), vɛltwēx (Achel, ... ), vɛltwēǝx (Hoensbroek, ... ), vɛltwē̜.x (Tegelen), vɛltwē̜x (Blerick, ... ), vɛltwęi̯x (Hoensbroek, ... ), vɛltwęx (Borlo, ... ), vɛltwīǝx (Maaseik, ... ), vɛltšwē̜x (Bocholt), vɛltšwīǝx (Maaseik), vɛlšwēx (Vucht), vɛ̄ljtjweǝx (Alken), vɛ̄ltwēx (Achel, ... ), vɛ̄ltwęx (Gennep, ... ), veldwegel: veldwegel (Neerharen), veldweggetje: vɛltwēxskǝ (Kaulille, ... ), vɛltwęxskǝ (Sittard), vɛltwɛxskǝ (Sint Huibrechts Lille), vɛ̄ltwęxskǝ (Dilsen), verloren baantje: vęrlǫu̯rǝ boi̯nkǝ (Jesseren), voetweg: vutwēx (Diepenbeek), weg: wiǝx (Zolder), wēx (Brunssum, ... ), wɛǝx (Koersel), wegeltje: wiǝgǝlskǝ (Hasselt), weggetje: wēsjǝ (Kerkrade), wē̜xskǝ (Eisden, ... ), węxškǝ (Waubach), wīǝxskǝ (Hasselt), wɛxskǝ (Sint-Lambrechts-Herk), zijweggetje: zęi̯wɛ̄xskǝ (Stokkem) Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.] I-8
veldwortel, stoppelwortel dikke moren: dikǝ mūǝrǝ (Hoensbroek), dikke wortelen: dikǝ wǫrtǝlǝ (Mheer), groen: grø̄n (Buchten), groente: grø̄nt (Brunssum, ... ), peen: peen (Herten), pinakelen: penakǝlǝ (Ulestraten), reuben: rø̄bǝ (Dieteren, ... ), stoppelknollen: stoppelknollen (Herten, ... ), stoppelmoren: stopǝlmōǝrǝ (Leuken), stopǝlmūrǝ (Montfort, ... ), stopǝlmǫrǝ (Meijel), stopǝlmǭrǝ (Haelen, ... ), stopǝlmɛ̄rǝ (Neer), stǫpǝlmūǝrǝ (Ell, ... ), štopǝlmōrǝ (Helden, ... ), štopǝlmūrǝ (Einighausen, ... ), štopǝlmūǝrǝ (Eys, ... ), štopǝlmǫrǝ (Vaals), stoppelpoten: stopǝlpoǝtǝ (Alken, ... ), stopǝlpǭtǝ (Vliermaal), stǫpǝlputǝ (Beringen, ... ), stǫpǝlpuǝtǝ (Paal, ... ), stǫpǝlpű̄tǝ (Gruitrode), stoppelwortelen: stopǝlwortǝlǝ (Boekend, ... ), stopǝlwǫrtǝlǝ (Gennep, ... ), stopǝlwǫtǝlǝ (Bilzen, ... ), štopǝlwortǝlǝ (Helden, ... ), stoppelwortels: stopǝlwǫrtǝls (Uikhoven), stopǝlwǫtǝls (Nieuwerkerken), varkenspoten: vɛrkǝspūtǝ (Opglabbeek), veldmoren: vɛltjmōrǝ (Haelen, ... ), vɛltjmūrǝ (Brunssum, ... ), vɛltjmūǝrǝ (Klimmen, ... ), vɛltmōǝrǝ (Ten Esschen), vɛltmūrǝ (Mechelen), vɛltmūǝrǝ (Eys), vɛltmǫu̯rǝ (Heerlen), veldpoten: vɛltpoǝtǝ (Lommel), vɛltpu.tǝ (Kaulille), vɛltpōtǝ (Beverst), veldwortelen: vɛltwortǝlǝ (Neerharen, ... ), vɛltwǫtǝlǝ (Eijsden), vɛ̄ltwǫrtǝlǝ (Ottersum), wintermoren: węntjǝrmūrǝ (Schinveld) Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.] I-5
velg band: bant (Hoepertingen), blokken (mv.): blǭʔǝn (Lommel), boord: bǫǝt (Broekom), cirkel: serkǝl (Sluizen), grote omloop: grő̜wtǝ ø̜mlő̜wp (Gutschoven), ijzeren platen: ęǝzǝrǝ plǭtǝ (Gutschoven), kader: kādǝr (Bommershoven), omloop: imlowp (Alt-Hoeselt, ... ), omlø̜j.p (Aldeneik, ... ), ømlōp (Berbroek, ... ), ømlő̜wp (Ordingen, ... ), ø̜mlōp (Diepenbeek, ... ), ø̜mlő̜wp (Groot-Gelmen, ... ), oplaag: ǫplǭ.x (Maaseik), raam: rǭm (Haren), raam van het rad: rǭm [van het] rǭǝt (Herk-de-Stad), reep: ręjp (Berlingen), stuk: stø̜k (Kaulille), (mv)  støkǝ (Hoeselt), støkǝr (Bocholt), velg: velg (Amstenrade, ... ), vęlex (Hoensbroek, ... ), vęlox (America), vęlx (Bilzen, ... ), vęlǝx (Hoeselt, ... ), vɛlex (Achel, ... ), vɛlx (Bree, ... ), vɛlǝx (Buchten, ... ), (mv)  vęlegǝ (Bocholtz, ... ), vęlegǝn (Siebengewald), vęlgǝ (Eynatten, ... ), vęlǝgǝ (Wintershoven), vęlǝxs (Lanklaar), vɛlegǝ (Eygelshoven, ... ), vɛlgǝ (Born, ... ), vɛlǝgǝ (America, ... ), vɛlǝgǝn (Koersel), velgblok: vęlx˱blǫk (Driel, ... ), (mv)  vęlx˱blø̜k (Herkenbosch, ... ), vęlǝx˱blø̜k (Hoensbroek), velgenband: vɛlgǝbantj (Limbricht), velgenkrans: vɛlǝgǝkrans (Eygelshoven, ... ), velghout: velghout (Haler), velgkrans: vɛlǝxkrans (Echt), velgronde: vęlxronjǝ (Haelen), velgstukken (mv.): vęlxštøkǝ (Buchten), vellie: vęli (Kerkhoven, ... ), vęliǝ (Tessenderlo), vęlǝ (Ophoven), (mv)  vęliǝn (Heppen), velling: veleŋ (Banholt, ... ), vęleŋ (America, ... ), vɛleŋ (Aalst, ... ), vɛlǝp (Stevoort), vɛlǝŋ (Genoelselderen, ... ), (mv)  veleŋǝ (Mechelen, ... ), vęleŋs (Baarlo, ... ), vęleŋǝ (America, ... ), vęleŋǝn (Neerpelt), vęlęŋǝn (Opglabbeek), vęlǝŋǝ (Koninksem, ... ), vɛleŋǝ (Alken, ... ), vɛleŋǝn (Berg, ... ), vɛlǝŋǝ (Aalst, ... ), vellingblok: vęleŋblǫk (Klimmen), (mv)  vęleŋblokǝ (Gennep, ... ), vęleŋblø̜k (Borgloon, ... ), vellingenkrans: vɛleŋǝkrans (Stein), vellingkrans: veleŋkrans (Mechelen), vɛleŋkrans (Tegelen), vellingrondsel: vęleŋrǫntsǝl (Kwaadmechelen), vellingschoen: vęleŋšǫu̯n (Eisden), vellingstokken (mv.): vęleŋstǫkǝ (Berg), vellingstuk: vęleŋstø̜k (Neerbeek), velm: vē̜lm (Kermt), velmstukken (mv.): vē̜lmstē̜kǝ (Kermt), venning: vɛneŋ (Terwinselen), zjant: džãt (Niel-Bij-Sint-Truiden), žant (Lommel) Bij molenraderen de algemene benaming voor de om de vier segmentvormige stukken gelegde houten delen die samen een ring vormen. Bij metalen molenraderen die uit één stuk zijn vervaardigd, wordt de term ook gebruikt voor de hele omloop van het rad. [Vds 68; Jan 68; Coe 62; Grof 86] || De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit √©√©n stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.] I-13, II-3
velgspaakpen pen: pɛn (Echt), pin: pen (Stein), penǝ (Oirsbeek), ronde pin: ronǝ pen (Tessenderlo), roŋǝ pen (Eygelshoven), speekpin: špęjkpen (Neer), tap: tap (Buchten, ... ), velgenpin: vɛlgǝpe.n (Tegelen), velgpen: vɛlǝxpęn (Montfort), vɛlǝxpɛn (Echt), velgpin: vɛlǝxpen (Limbricht, ... ), vellingpin: veleŋpen (Mechelen), vɛleŋpe.n (Tegelen) Het penvormig gesneden of gedraaide uiteinde van de spaak dat in de velg wordt gestoken. De velgspaakpennen worden met behulp van hamer en beitel aan de spaken gestoken of door middel van een speciaal werktuig, de pennendraaier, aan de spaken gedraaid. Het wiel in wording ligt daarbij horizontaal op de wielstoel. Zie ook het lemma ɛspaakɛ in wld I.13, pag. 18-19.' [N G, 44c] II-12