e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veenlaag bagger: d⁄n bágger (Venray), baggerd: baggert (Sevenum), bàggerd (Sevenum), broek: brook (As, ... ), bronkgrond: broonkgrônk (Maasbree), derring: derring (Heerlerbaan/Kaumer), kwaagt: kwaxt (Kwaadmechelen), laag veen: laag veen (Montfort), lieg veen (Maastricht), moer: moer (Stein, ... ), moor (Maastricht, ... ), mōēr (Meijel), moeras: moeras (Buchten, ... ), moergrond: moorgrontj (Hunsel), moerlaag: moerlaog (Tungelroy), moos: meus (Venlo), moesj (Pey), mooslaag: moos laog (Montfort), peel: pîel (Meijel), poestaarde: #NAME?  poestèèrt (Tienray), turf: turf (Nieuwenhagen), tūrf (Heel), törf (Ell), turfgrond: törfgrónjt (Susteren), veen: veen (Heer), wetering: wietdring (Opglabbeek), zomp: zomp (Vlodrop) laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)] III-4-4
veenmos moerasmos: [Sphagnum]  moerrasmòs (Tongeren), peelmos: piǝlmos (Meijel), watermos: [Spagnum]  wô’ttërmòs (Tongeren) Het veenmos is een belangrijke veenvormer. [II, 126] || veenmos II-4, III-4-3
veenplaats grote bonk: grote bonk (Griendtsveen), kleine bonk: kleine bonk (Griendtsveen), klink: kleŋk (Sevenum), strook: strōk (Griendtsveen), vale strook: vālǝ strōk (Meterik) De oppervlakte die ontwaterd wordt. [II, 44; II, 43] || Stuk land ter grootte van een veenplaats. Wan-neer het om grauwveen gaat, spreekt men van een vale strook. [II, 44] II-4
veenplas blaak: blāk (Ospel), kwacht: kwāxt (Ospel), kwaken: kwaken (mv.) (Ospel), leren woep: lē̜rǝnwup (Ospel), peelgater: piǝlgātǝr (Meterik), peelkuilen: pelkø̜jlǝ (Griendtsveen), peelvennen: piǝlvęnǝ (Meijel), ven: vęn (Griendtsveen, ... ), vloosvennen: vlosvɛnǝ (Griendtsveen), watervliezen: wātǝrvlisǝ (Venray) Vergelijk het lemma ''plas of meertje midden in de hei''. [II, 11] II-4
veenput put: pøt (Griendtsveen, ... ) Zie ook het lemma ''veenkuil''. [II, 42] II-4
veer anker: aŋkǝr (Beek, ... ), aŋʔǝr (Tessenderlo), āŋkǝr (Gronsveld, ... ), ankerijzer: aŋkǝrīǝzǝr (Hoensbroek), ankerplaat: aŋkǝrplāt (Bleijerheide), ankerstaart: aŋkǝrstɛrt (Ell, ... ), arm: ɛrǝm (Leunen), balkanker: balǝk˱aŋkǝr (Heerlen, ... ), fluisje: fluus-je (Kerkrade), haak: hǭk (Maastricht), hapstuk: hapstø̜k (Oud-Caberg), ijzeren haak: ēzǝrǝn hǭk (Mopertingen), koppelanker: kǫpǝlaŋkǝr (Hoensbroek), latijzer: lat˱ęjzǝr (Lommel), nagelijzer: nāgǝlizǝr (Meeuwen), pen: pe:n (Roermond), pen (Aubel, ... ), peͅn (Meeswijk), pèn (Nieuwenhagen), pên (Tongeren), pluim: pl,ōūm (Herk-de-Stad), plaame (Jeuk), plawm (Hoeselt), ploem (Eigenbilzen, ... ), plom (Eksel, ... ), ploum (Beverlo, ... ), ploëm (Bilzen), plōūm (Diepenbeek, ... ), ploͅm (Zonhoven), pluim (Maastricht, ... ), plume (Geleen), pluum (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), plūūm (Venlo), plūūme (Schimmert), plŭŭm (Reuver), plóum (As), pløͅim (Lommel), plûim (Gronsveld), plûm (As, ... ), plûm(e) (Bree), plûîm (Beverlo), plüm (Bleijerheide, ... ), IPA, omgesp.  pløͅm (Kwaadmechelen), pluimpje: pluumkes (Weert), mv.  plumse (Heerlen), plumze (Waubach), pluimvee (sic): ploemvië (Beesel), scharnierblad: sxarnērblāt (Venlo), sierveren: seerveere (Maastricht), slek: slɛk (Weert), šlɛk (Panningen), spie: spi (Geulle), staart: start (Meeuwen, ... ), stɛrt (Leuken, ... ), stɛt (Tessenderlo), štats (Heerlen, ... ), štɛrt (Herten, ... ), streepijzer: stręp˱īzǝr (Ottersum), strekanker: štrɛk˱aŋkǝr (Kerkrade), strekijzer: štrek˱īzǝr (Eys), strijkanker: štrīk˱aŋkǝr (Mechelen, ... ), strijkstuk: štrīkštøk (Posterholt), tordel: tøldǝr (Stein), toren: tōrǝ (Sint Odilienberg  [(meervoud: tø̄r)]  ), trekanker: tręk˱aŋkǝr (Heythuysen, ... ), trɛk˱aŋkǝr (Bree), trekbout: trek˱bǫwt (Mesch), trekijzer: trɛk˱īzǝr (Maastricht), trekker: trɛkǝr (Lozen, ... ), veder: vījər (Lummen), veder  vejer (Heerlen), veer: baere (Roermond), vae:r (Roermond, ... ), vaer (Altweert, ... ), vaer (stoott.) (Echt/Gebroek), vaer(e) (Herten (bij Roermond)), vaere (Boekend, ... ), vaeren (Geleen), vaeër (Bree), vaĕr (Overpelt), vair (Melick, ... ), vair (maître) (Ell), vaire (Lutterade), vaêr (Moelingen), vāēr (As, ... ), vear (Simpelveld, ... ), veare (Lutterade), veer (Beverlo, ... ), veer, vere (Maastricht), veeër (Ten-Esschen/Weustenrade), veijrə (Itteren), veir (Noorbeek, ... ), vere (Hoensbroek, ... ), veèr (Schinnen), veér (Schimmert), veër (Wijnandsrade), vēēr (Blerick, ... ), vēērən (Brunssum), vēr (Noorbeek), vēͅr (Meeswijk), vēͅər (Linkhout, ... ), vĕər (Ubachsberg), veͅr (Paal), veͅər (Herk-de-Stad, ... ), vieër (Borgloon, ... ), vii.r (Bree), vàère (Sevenum), väere (Schinnen), väär (Aubel), vèer (Gulpen), vèir (Helchteren), vèr (Geulle, ... ), vère (Bree), vèren (Stein), vèèr (As, ... ), véèr (Doenrade), véér (Amstenrade, ... ), véére (Pey, ... ), véérə (Epen), véérən (Urmond), vêr (Beringen), vêre (Stein), vêre(n) (Velden), vêêr (Gulpen), vêër (Baelen, ... ), vëre (Nieuwstadt), vîr (Borgloon), vē̜r (Helden, ... ), vɛ.ər (Kwaadmechelen), v‧ēͅr (Ingber), v‧ēͅər (Eys), bijv. pau:vae:r  vae:r (Roermond), dim. vaerke  vaer (Sittard), mv.  vaere (Valkenburg, ... ), vāēre (Beek), zo licht als ein —  vāēr (Beek), veertje: veersje (Kerkrade), dim.  färreke (Eupen), dim.mv.  vaerkes (Gronsveld, ... ), verankering: vǝraŋkǝreŋ (Bilzen) De veer aan de boorhamer. Deze dempte de slagen. [monogr.] || Het lange, smalle gedeelte van een hengsel dat op de deur wordt bevestigd. [N 54, 80b] || pluim || Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer [ZND m], [ZND m], [ZND m] || veer ve vogel || veer, pen, pluim || veer, pluim || veer, veder [Willems (1885)] || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)] || veren II-4, II-9, III-4-1
veerdelig tandzaad driedelig tandzaad: geen aparte naam  driedelig tandzaad (Berg-en-Terblijt), zelfde  driedelig tandzaad (Echt/Gebroek), driedelig tandzaam: dreej-delige  dreej-delige tandsoam (Vijlen), kermisgast: kermisgast (Jeuk), kermisgasten (Zonhoven), idiosyncr.  kirmisgaste (Thorn), WLD  kermis gast (Montfort), kirmisgast (Beesel), klister: -  klister (Echt/Gebroek), luis: luis (Jeuk), WLD  luis (Stein), poppenluis: -  po.pəɛlḁys (Diepenbeek), steker: steker (Jeuk), eigen spellinsysteem vroeger had je in de wolle koussen het zaad zitten  steker (Meijel), tandzaad: eigen spellinsysteem vroeger jad je in de wolle koussen het zaad zitten  tandzaad (Meijel), trilgras: eigen spelling  trilgraas (Vlodrop), vorken: WLD  vôrke (Schimmert) driedelig tandzaad [DC 60a (1985)] || Driedelig tandzaad (bidens tripartitus 10 tot 100 cm groot. De bladeren zijn tegenoverstaand, en meestal 3- (zelden 5-) delig; de bloemen staan in rechtopstaande hoofdjes, meestal zonder straalbloemen, groen of bruinachtig geel van kleur. De vruchten he [N 92 (1982)] || tandzaad III-4-3
veerpasser klempasser: klɛmpasǝr (Montfort), kromme passer met veer: kromǝ pɛsǝr met ˲vē̜r (Schimmert), passer met schroef: pɛstǝr męt šrūf (Bilzen), steekpasser: štē̜xpasǝr (Simpelveld), steekpasser met schroef: štē̜xpasǝr met šruf (Kerkrade), steekpasser met veer: stēkpasǝr met ˲vē̜r (Schimmert), vastzetpasser: vas˱zętpɛstǝr (Bilzen), veerpasser: vērpɛsǝr (Jeuk), vē̜rpasǝr (Meerlo, ... ), vē̜rpɛsǝr (Heijen, ... ), vɛ̄rpɛsǝr (Rothem), veersteekpasser: vē̜rštē̜kpɛsǝr (Herten), verstelbare krompasser: vǝrštęlbārǝ krompasǝr (Roermond), verstelbare steekpasser: vǝrštęlbārǝ štē̜kpasǝr (Roermond) In het algemeen een passer waarvan de benen door een stalen veer met elkaar verbonden zijn. Tussen beide benen, die recht of krom kunnen zijn uitgevoerd, is een stelschroef aangebracht. Er bestaan ook veerpassers waarbij beide benen met een veer en een scharnier met elkaar verbonden zijn. Zie ook de lemmata "steekpasser" en "krompasser" en afb. 81. [N 33, 252g; N 66, 1b] II-11
veerploeg ploeg: plox (Bleijerheide, ... ), plø̄x (Sint Odilienberg), plōx (Geulle, ... ), ploegschaaf: plø̄xšāf (Herten), plōxšāf (Dilsen, ... ), varken: vɛrkǝ (Posterholt, ... ), varkensschaaf: vɛrkǝsšāf (Herten), veerploeg: vērplūx (Leopoldsburg), vē̜rplux (Ottersum), vē̜rplōx (Posterholt, ... ), veerploegschaaf: vē̜rplōxšāf (Herten), veerschaaf: vē̜ršāf (Herten) Verstelbare ploegschaaf, bestaande uit de schaaf zelf en een geleider waarmee de schaaf op de gewenste breedte en diepte kan worden ingesteld. Schaaf en geleider zijn met behulp van twee stelschroeven met elkaar verbonden. Zie ook afb. 44. [N 53, 69a; N 53, 70] II-12
veerpont overlaat: [beïnvloeding van de suggestie bij de vraagstelling?, RK]  euverlaot (Montfort), overvaart: euvervoirt (Eijsden), uevervaart (Schinveld), Opm. övervaart wordt ook gebruikt voor epidemische ziekte; men zegt dan bijv. det is ein övervaart.  övervaart (Grevenbicht/Papenhoven), pont: pondj (Brunssum), pont (Blerick, ... ), poond (Noorbeek), poont (Amby, ... ), pōōnt (Maastricht, ... ), pòngt (Sevenum, ... ), pònt (Klimmen), pónt (Heerlen, ... ), pônt (Venray), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  pònt (Nieuwenhagen), Opm. = klein veer.  ponjt (Obbicht), Opm. v.d. invuller: de plaats waar de pont aan wal komt = vèèr.  pōnt (Meerlo), ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus tussen rechte haken!).  pónt (As), pontenveer: pontevéér (Meijel), pontje: púnsje (Maastricht), veer: vaer (Broeksittard, ... ), vair (Maasbracht, ... ), vaire (Echt/Gebroek, ... ), vāēr (Swalmen), vāēt (Tungelroy), vear (Lutterade), vee.r (Grathem, ... ), veejr (Diepenbeek), veer (Amby, ... ), veir (Vlodrop), veèr (Schinnen), veër (Geleen, ... ), vēēr (Maasbree, ... ), vēr (Meterik), vĕr (Arcen), vieer (Heel), viejər (Loksbergen), vier (Blitterswijck), vīējər (Heel), vlot (Eigenbilzen), vlòt (Loksbergen), voer (Oirsbeek), vär (Buchten, ... ), väär (Schaesberg), vèr (Genooi/Ohé, ... ), vèèr (Bree, ... ), véér (As, ... ), vêr (Afferden, ... ), vêre (Stein, ... ), vêêr (Heijen), vëër (Born), vîer (Thorn), vɛ̄r (Belfeld), ət veer (Maastricht), ’t vachr (Herten (bij Roermond)), ’t vaer (Venray), ’t veer (Montfort), ’t vèèr (Schimmert), ⁄t vêêr (Posterholt), (o.).  v‧eͅar (Eys), (ê lang).  veêr (Venlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  vēēr (Nieuwenhagen), met lengteteken  vär (Leunen), met lengteteken op de e  vêr (Well), Opm. de ê (van veer "overvaart") wordt iets anders uitgesproken die van veer (plume).  vêr (Asenray/Maalbroek), ps. boven de èe staat nog een lengteteken; deze combinatieletters zijn niet te maken/om te spellen.  vèer (Dieteren), ps. boven de ê staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  vêr (Beesel, ... ), ps. netals bij mais.  vĕr (Geleen), ps. omgespeld volgens Frings.  vɛr (Urmond), veerboot: veerboot (Eksel, ... ), veerboët (Blerick, ... ), vêrboit (Obbicht), veerpont: vaerpont (Klimmen), vaerpònt (Blerick, ... ), veerpont (Maastricht), veerpónt (Heerlen) het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)] || veer (overvaart) [SGV (1914)] || veer (overvaart) [SGV (1914)] III-3-1