e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijver, molenvijver bak: bak (Sint-Truiden), bassin: basẽ̜ (Heks), eendekuil: ę̄.ndǝku ̞l (Ittervoort), meer: mēǝr (Ordingen), molenvijver: mīǝ.lǝvivǝr (As), molenwijer: mø̄lǝwiǝr (Sittard), mø̄lǝwęjǝr (Maastricht), mīǝ.lǝwijǝr (Opoeteren), opvangkanaal: ǫp˲vaŋkanǭǝl (Bommershoven), poel: puǝl (Hoeselt), pō.l (Maastricht), pūl (Ordingen), reservevijver: rǝzɛrf˲vęǝvǝr (Sint-Lambrechts-Herk), tap: tap (Bommershoven, ... ), vijver: vivǝr (As), vęǝvǝr (Groot-Gelmen, ... ), viswijer: vęswijǝr (As), waterkom: wātǝrko.mp (Ittervoort), waterreservoir: wātǝrresǝrvwā.r (As), wijer: węjǝr (Lanaken, ... ) Vijver, met name bij bovenslagmolens noodzakelijk om het benodigde water in op te slaan en om een zeker hoogteverschil te overbruggen. Bij de bovenslagmolen moet het water immers tot boven het molenrad geleid worden. Zie ook het lemma ɛbovenslagmolenɛ.' [Jan 93; Coe 48; Grof 34; monogr.] II-3
vilder paardsviller: pęrtsvelǝr (Venray), schinder: šendǝr (Doenrade, ... ), vilder: veldǝr (Amby, ... ), veljdǝr (Puth), vęldǝr (Eijsden, ... ), viller: velǝr (Afferden, ... ), vuilslachter: vulslɛxtǝr (Gennep) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
villa villa: vilá (Lommel) villa III-2-1
villen (het vel) afstropen: āfštrø̄pǝ (Brunssum), ǝt vɛl afstrø̄pǝ (Gennep), het vel aftrekken: ǝt vɛl āftrękǝ (Obbicht), stropen: štrø̜jpǝ (Valkenburg), vilderen: veldǝrǝ (Vijlen), villen: velǝ (Afferden, ... ), vęlǝ (Beesel, ... ) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
viller vilder: veldǝr (Susteren) Een slachter die blauw slacht. Zie ook de toelichting bij het lemma ''blauw slachten''. [N 28, 54] II-1
vilsnee snit: šnet (Montzen), vilplek: velplɛk (Susteren), vilsnede: velsnęj (Milsbeek), velšnę̄j (Roggel), vilsnee: velsnę̄ (Maasbree, ... ), velšnę̄ (Montfort), vilsnee (Zonhoven), vę̄lšnę̄ (Schinnen), vilsnit: velšnet (Bleijerheide), vɛlsnę̄t (Geulle), viltsnee: veltsni (Bilzen), vęjltsnę̄ (Maastricht), viltsnit: veltšnit (Heerlerheide) Een fout in het leer, ontstaan als men bij het villen in de huid sneed. [N 60, 7a; N 37, 7] II-10
vilt feutre: fø̜̄tǝr (Boorsem), vilt: velt (Kesseleik), vęltj (Tungelroy) Stof bestaande uit onder druk met vet of zeep ineengewerkte wol of ander dierlijk haar of vezels, meest in verschillende lagen opeengeperst, kastoor (Van Dale, pag. 3226). [N 62, 75f; monogr.] II-7
vilten lap vilt: vilt (Tegelen) Vilten lap waarmee men tijdens het afdraaien het voorwerp glad maakt. [N 49, 36] II-8
vim vim: vim (Griendtsveen, ... ) Een langwerpige hoop opgestapelde turven. In II, 84c is gevraagd naar een ''turfhoop''; in A 25, 2a is gevraagd: "Kent u in uw dialect het woord ''viem'', ''vim'', ''vem'', ''vijm'', ''vum'' of een daarop gelijkend woord in de betekenis van een bepaalde maat, hoeveelheid (graan, hout, turf, enz.)?; in A 25, 2b is gevraagd: "Voor welke zaken gebruikt men deze maat en hoe groot is die?" en in A 25, 2c is gevraagd: "Kent u het woord ook in de betekenis van "stapel"? Uit de Amsterdamse lijsten zijn alleen die opgaven gelicht die op een ''maat voor turf'' of een ''stapel turf'' betrekking hebben. Een vim is smaller dan een bult en langwerpig kegelvormig. In L 245 is de vim 3 à 4 turflengten breed. [II, 84c; A 25; 2a; A 25, 2b; A 25, 2c] II-4
vim, maat voor schoven vim: vem (Castenray, ... ), Note: een verzameling van ± 100 schoven. Meestal 12 "gaest"van 8 schoven.  vim (Castenray, ... ) oude maat III-4-4