e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlak, gelijk even: effe (Nederweert, ... ), effe(n) (Schinveld), effen (Valkenburg), (de gägend is gans plat).  effe (Heerlen), gelijk: geliek (Epen, ... ), gelieëk (Stokkem), (adj).  geliek (Rimburg), (vlak).  geliek (Posterholt), glad: glaad (Stokkem), (glaater-glaadst).  glaad (Tungelroy), glits: gəlets (Niel-bij-St.-Truiden), kant: (Nieuwe benaming).  kantj (Thorn), klak: klak (Horn), kortbij: vlak bij  kort bij (Merselo), plat: plat (Bleijerheide, ... ), een plat vlak  ènne platte kant (Merselo), vlak: flach (Bleijerheide, ... ), flak (Gennep), vlaach (Simpelveld), vlaak (Amby, ... ), vlaik (Eijsden), vlak (Afferden, ... ), vlāāk (Heer, ... ), vlāāk als bijv. nw. (Maasbree), vlek (Bingelrade, ... ), vlàk (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), (adj.).  vlaa.k (Hasselt), (B.van vlaak).  vlaak (Helden/Everlo), (bijvoegelijk naamwoord).  vlaak (Brunssum), (Bijw.).  vlaak (Thorn), (Plat).  vlaak (Doenrade), (substantief).  flèch (Rimburg), (vlak bij me).  vlaak bie mich (Berg-en-Terblijt), op een kleed (?)  vlĕk (Merselo) glad, gelijk, vlak || vlak [SGV (1914)] III-4-4
vlakbank vlakbank: vlak˱baŋk (Bleijerheide, ... ), vlak˱bāŋk (Mechelen), vlakschaaf: vlaksxǭf (Tessenderlo), vlakšǭf (Bilzen), vlaktebank: vlaktǝbaŋk (Heel) Schaafmachine waarmee hout aan één zijde mechanisch vlak geschaafd kan worden. De vlakbank bestaat uit een gietijzeren frame waarop een van twee of meer beitels voorziene as is gemonteerd. Zie ook afb. 53. [N 53, 85b] II-12
vlakhamer chasse: šas (Bevingen), platchasse: platšars (Maastricht), platte chasse: platǝ šaš (Eigenbilzen), platte zet: platǝ zɛts (Spekholzerheide  [(om ijzer vlak te maken)]  ), vierkante zet: vērkaŋktǝ zɛts (Spekholzerheide), vlakhamel: vlakhāmǝl (Herten, ... ), vlakhamer: vlakhamǝr (Kerkrade, ... ), vlakhāmǝr (Heerlen, ... ), vlakker: vlakǝr (Maastricht), vlakzethamel: vlak˲zęt(h)ǭmǝl (Bilzen), zet: zęt (Zutendaal), zethamer: zęthāmǝr (Helden, ... ), zɛthāmǝr (Ten Esschen) Hamer met een losse of vaste steel en een vlakke kop, waarop met een andere hamer geslagen wordt om een werkstuk vlak te maken. Zie ook afb. 37c. [N 33, 78-79; N 33, 82; N 33, 55] II-11
vlakke pijler dwarspijler: dwarspijler (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]), gelijke pijler: glī.kǝ pęjlǝr (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Laura, Julia]), gelijke streb: gliǝ.kǝ štrēp (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), gladde taille: glatǝ tęj (Lanklaar  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), in het platte werken: en ǝt platǝ werkǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), platte: platǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Domaniale]), platte streb: platǝ štrēp (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]  [Domaniale]), platte taille: platte taille (Eisden  [(Eisden)]   [Zolder]), platǝn tęj (Zolder  [(Zolder)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), streb met een platte leger: štrēp met enǝ platǝ lēǝjǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), taille zonder helling: tē zǫndǝr hɛleŋ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), taille zonder pente: tē zondǝr pęjnt (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale]), vlakke pijler: vlakke pijler (Kerkrade  [(Wilhelmina)]  , ... [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Wilhelmina]  [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]), vlakǝ pajlǝr (Chevremont  [(Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vlakǝ pęjlǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), vlakǝ pīlǝr (Lutterade  [(Maurits)]   [Julia]), vlākǝ pęjlǝr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Emma]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), vlakke streb: flaxǝ štrēp (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Eisden]  [Domaniale]), vlakǝ štrēp (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), zolige streb: z ̇ø̜ǝlegǝ štrēp (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Pijler met een hellingspercentage tussen 0 en 20 graden. [N 95, 284; monogr.; N 95, 287] II-5
vlakplaat gladplaat: jlɛtplāt (Bleijerheide  [(vergelijk het Hoogduitse glätten "glad maken")]  ), richtplaat: rexplāt (Schimmert, ... ), taque: tak (Houthalen), tasseauplaat: taʔsoplāt (Lanaken), vlakplaat: vlakplaat (Jeuk), vlakplāt (Helden, ... ), vlakplǭt (Bevingen, ... ) Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b] II-11
vlaktex beemd: beind (Bunde), bergje: beͅrəxskə (Kwaadmechelen), blak: blak (Venlo), WNT sub blak  blaak (Stein), blak land: ook wel zo genoemd, is verouderd.  blak lānd (Tienray), blakte: bla⁄tə (Kwaadmechelen), bláktə (Loksbergen), blasse, de -: blässe (Pey), op de blasse (Montfort), egaal stuk: egaal (Maasbree, ... ), un əgaal sjtuk (Kapel-in-t-Zand), even stuk: ⁄n èffe sték (As), gelijk: geliek (Oirsbeek), géliêk (Heerlerbaan/Kaumer), gəlĭĕk (Meijel), gelijk land: geliek lèndj (Guttecoven), geliek-land (Kunrade), gelijk stuk: geliëk stuk (Eys, ... ), un gəlīēk sjtuk (Kapel-in-t-Zand), gelijk stuk land: geliék stök land (Gulpen), gewand: ein gewand (Sittard), grote strook grond: ⁄n grōēte strook grónd (As), kaal land: kaal landj (Tungelroy), kaal stuk: kaal stèk (Opglabbeek), kale streek: alleen adj.  kaal strīēk (As), kale streep: ⁄n kaal strīējp (Gruitrode), laagte: lieegdö (Stevensweert), land: ən lántj (Haelen), perceel: perceel (Ten-Esschen/Weustenrade), plak: plak (Venray), plat: plat (Hoeselt, ... ), ⁄t is plat (Schinnen), plat stuk: plat stuk (Eys), o.  plat štøk (Ingber), plat stuk land: plat støk lant (Teuven), platte, de -: pledde (Wijlre), platte, deze -: op diz pletde (Ingber), recht stuk: rēg stök (Noorbeek, ... ), streep land: striep lèndj (Born), stuk: ən stjək (Haelen), veld: t⁄ veld (Jeuk), ⁄t vèld (Meerlo), vlak land: flach land (Vaals), vlaak land (Klimmen, ... ), vlaak lanjd (Buchten), vlaak lantj (Doenrade), vlak land (Ubachsberg, ... ), vlak landj (Reuver), vlak lant (Meijel), vláák lántj (Horn), vlak stuk: ein vlak sjtäk (Tegelen), vlaak stök (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), vlāāk-stuk (Sevenum), è vlaak stuk (Sevenum), è vlaak stök (Maastricht), ə vlak sjtök (Schinnen), vlak stuk grond: vlaak stuk gronjt (Thorn), vlak stuk land: ən vláák sjtək lándj (Haelen), ⁄n vlaak stuk landj (Nieuwstadt), vlak, een -: ən vláák (Haelen), vlak, het -: vlaak (Beek, ... ), vlak (Kerkrade, ... ), vlāāk (Oirsbeek), vlääk (Pey), ⁄t vlàk (Venray), vlakke strook land: vlakke strook landj (Beesel), vlakke, de -: de vlake (Bree, ... ), de vlāākə (Reuver), də vlāākə (Heel), də vláákə (Hunsel), op de vlââke (Schimmert), op də vlaakə (Horn), vlake (Ell, ... ), vəlàkkə (Maastricht), òppə vlààkə (Meeuwen), alleen adj.  vlāke (As), vlakke, een -: ne vlāke (Gruitrode, ... ), vlakke, het -: op ut vláákə (Doenrade), op ⁄t vlaake (Echt/Gebroek), vlaake (Herten (bij Roermond), ... ), vlaakkə (Beesel), vlááke (Swalmen), vlakland: vlakland (Maastricht), vlakte: de vlàkte (Venray), ein vlakte (Roermond), ein vlaktə (Schimmert), en vlakte (Oirlo), flèchdə (Simpelveld), vlaakdje (Weert), vlaakte (Itteren, ... ), vlakdjoə (Pey), vlakdjə (Horn), vlakte (Caberg, ... ), vlaktij (Stein), vlaktje (Ophoven), vlaktə (Hulsberg, ... ), vlākte (Maastricht), vlāktə (Maastricht), vlàkdə (Schimmert), vlàkte (Weert), vlàktə (Maastricht, ... ), vlààktə (Venlo), vláktə (Sittard), ⁄n vlakte (Blerick, ... ) vlakte || vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
vlakwals vlakwals: vlakwals (Neeritter) Machine waarmee stroken metaalplaat vlak gemaakt kunnen worden. [N 33, 218 add.] II-11
vlam laai: laai (Montfort), lāāi (Schimmert), vlam: flam (Eupen), vlam (Altweert, ... ), vlām (Tienray), vlàm (As, ... ), vlâm (Schimmert), vl‧am (Kinrooi, ... ), vuur (Oirlo), (de vlammen laaien op)  vlam (Stein), het vlamt= het flakkertj  vlam (Ell), laaiende; bij een flinke vlam  vlam (Blerick), Verklw. vlemmeke  vlam (Hasselt), Verklw. vlém(me)ke Dòòës gien vlam ènne stoof te krèè.ge: de kachel wil niet ontvlammen  vlam (Zonhoven), Vüur én vlam spaië  vlam (Tongeren) vlam [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)] III-2-1
vlambloem (phlox drummondii hook.) floks: phlozen (Jeuk), -  floks (Posterholt, ... ), flokse (Tungelroy), floxe (Tungelroy, ... ), phlox (Maasbree, ... ), eigen spelling  flokse (Vlodrop), idiosyncr.  floks (Sittard), phlox drummondii  floks (Sittard), WBD/WLD  flòks (Heerlen), kennisbloem: WLD (? kermisbloom - moeilijk leesbaar)  kennis bloom (Montfort), kerkbloem: kerkbloom (Schimmert, ... ), idiosyncr.  kirkbloom (Thorn), kerkenbloem: eigen spellingsysteem  kerkebloom (Maasbree), kruisbloem: -  kruutsblome (Susteren), liefderman: liefdermanne (Tungelroy), lievevrouwebloem: \'in tuinen\'  Lieve vraw bloemen (Vlijtingen), Lieve vrouw bloemen (Vlijtingen), maakte deel uit van de kruiden die op 15 aug. worden gewigd (om bij onweer in de kachel te worden gegooid)  lievevrauweblom (Rosmeer), vlambloem: geen aparte naam  vlambloem (Berg-en-Terblijt), zelfde benaming  vlambloem (Echt/Gebroek) flox || flox, vlambloem || vlambloem [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)] || Vlambloem (phlox drummondi). De bladeren zijn langwerpig, de hogere met hun voet de stengel half omvattend. De plant is met klierharen bezet, meestal minder dan een halve meter hoog. De kelk en de slippen zijn omgekruld (kerkbloem, kermisbloem, vuurbloem, [N 92 (1982)] III-2-1
vlammuur koningshoofd: kȳǝneŋshø̜jt (Thorn), kȳǝneŋshęjǝt (Thorn), mannetje: mɛnkǝ (Echt), stender: štęŋǝr (Belfeld, ... ), vuringmuur: vø̄̄reŋmȳr (Belfeld  [(oven voor gresbuizen)]  ) Muur van circa 40 tot 50 cm hoogte tussen de stook- en de bakruimte, soms voorzien van gaten om de hitte te verspreiden. De gaten in de muur werden in L 270 schlitzen (ēlits\) genoemd - Hermans, pag. 17. [monogr.] II-8