e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlamoven kameroven: kāmǝró̜vǝn (Ottersum), kāmǝrǭvǝ (Ottersum), vlammenoven: vlamǝnuǝvǝ (Bilzen  [(oven waarbij het vuur werd ingeblazen)]  ), vlamoven: vlamǭvǝ (Sint-Truiden, ... ) Oven waarbij het principe van de periodieke oven toegepast wordt op de continue-oven. De vlamoven bestaat uit twee, parallel aan elkaar gebouwde rijen gesloten ovenkamers die aan het uiteinde met elkaar verbonden zijn. Het bakproces wordt evenals bij de ringoven bepaald door een rondgaand vuur. Het grote verschil met de ringoven is, dat het ovenkanaal verdeeld is in vaste kamers, elk met een eigen in/uitrijpoort en met een gewelf dat in de diepterichting van de kamer verloopt. In iedere kamer bevindt zich aan een zijde op ca. 40 tot 50 cm van de dwarswand over de gehele diepte van de kamer een van vuurvaste stenen gemetseld muurtje van ongeveer een halve meter hoog, de vlammuur. Tussen vlammuur en zijwand is vlak boven de bodem een ijzeren rooster aangebracht. In het gewelf bevinden zich boven de roosters de stookgaten en ook de kijkgaten die afgesloten worden door ijzeren deksels in een zandring. In de achterbinnenwand van elke kamer is een aftrekopening aangebracht die met behulp van schuiven gesloten kan worden en die toegang biedt tot het tussen beide rijen kamers gelegen gemeenschappelijke rookkanaal dat aan het uiteinde verbonden is met de schoorsteen. In de zijmuren tussen de kamers zitten openingen, de fietsenrekken, die de verbrandingsgassen doorlaten naar de volgende kamer. In de bodem van de oven is een netwerk van kanalen aangebracht dat op een aantal plaatsen met de buitenlucht in verbinding staat (Janssen, pag. 137/138). De vlamoven werd vooral gebruikt bij de produktie van straatklinkers. [N 49, 71b; monogr.; N 98, 127 add.] II-8
vlas vlas: vlas (As, ... ), vlā.s (Borgloon, ... ), vlās (Arcen, ... ), vlēǝs (Bree), vlǭs (Aubel, ... ) Het onbewerkte vlas dat door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. Vlas wordt vooral gebruikt voor de vervaardiging van fijn garen. [N 48, 12a] || Linum usitatissimum L. De vlasteelt heeft, waarschijnlijk wel ten onrechte vanwege het vroege verdwijnen ervan, weinig aandacht gekregen in de enquêtes in Limburg; wellicht werd het verbouwen van vlas als een exclusief Vlaamse aangelegenheid beschouwd. Maar het is in Limburg zeker niet onbekend. De vlasteelt komt zijdelings ter sprake in de vakterminologie van de touwslager, zie aflevering II.7. Men onderscheidt wel vezelvlas, speciaal geteeld voor het maken van garens, en het kortere en meer vertakte olievlas, geteeld voor de oliehoudende zaadbollen; zie de lemmaɛs Lijnzaad, Vlaszaad en volgende in de vorige paragraaf. Het vlas wordt uitgetrokken (geplukt), tot bussels gebonden en op hopen te drogen gezet. Daarna wordt het gerepeld: de zaadbollen worden van de stelen verwijderd en gebroken met een dorsvlegel; het kaf ervan wordt aan de beesten gevoederd. De stengels worden vervolgens in een sloot geroot, waardoor het lint loskomt van de houtdelen van de stengel. Daarna wordt het vlas gebraakt, gezwingeld of gehekeld, om de houtachtige delen los te maken en te verwijderen. Het zijn drie verschillende handelingen, met verschillende toestellen (braak, zwingel en hekel), maar hetzelfde doel. Een braak bestaat gewoonlijk uit tandrollen; een zwingel is een soort molen en een hekel een plank met rechtop staande pinnen. Het lint wordt gesponnen en geweven tot linnengoed. Het vezelhoudende afval, of hede, wordt soms gebruikt voor grof weefwerk zoals meelzakken, maar meestal om reten in houten boten te stoppen, om gasbuizen af te dichten, enz. [Wi 54; monogr.] I-5, II-7
vlas braken boken: bōkǝ (Neeritter), braken: brākǝ (Altweert, ... ), schellen: sxęlǝ (Loksbergen), zwingelen: zweŋǝlǝ (Maastricht), zwingen: zweŋǝ (Blitterswijck, ... ), zwǫŋǝ (Bocholt, ... ), žwęŋǝ (Beek, ... ), žwǫŋǝ (Merkelbeek) Het pletten van de vlasstelen, om de houtachtige delen te verwijderen. [monogr.; add. uit N 48, 16a] I-5
vlas hagen hagen: hau̯gǝ (Borlo, ... ), hoǝgǝ (Herten), hȳgǝ (Maastricht), hø̄gǝ (Jeuk), hāgǝ (Beringen, ... ), hāqǝ (Kaulille), hāǝgǝ (Gingelom), hēǝgǝ (Rijkhoven), hē̜gǝ (Lanaken), hīgǝ (Hasselt), hǭgǝ (Borgloon, ... ), hǭǝgǝ (Hoepertingen, ... ), hɛgǝ (Neerpelt, ... ), āgǝ (Maasmechelen), āǝgǝ (Bocholt, ... ), ǭgǝ (Bilzen), huiken: hukǝ (Opitter), in een haag zetten: en ǝn hāx zɛtǝ (Rekem, ... ), in hagen zetten: en hāgǝ zɛtǝ (Sint-Truiden), inrijen: ęi̯nręi̯ǝn (Spalbeek), mandelen: mandelen (Melveren), op de lijn zetten: op de lijn zetten (Sint-Lambrechts-Herk), op hagen zetten: ǫp hǭgǝ zɛtǝ (Beverst, ... ), op rijen zetten: up rii̯ǝ zɛtǝ (Heppen, ... ), ǫp rii̯ǝ zɛtǝ (As, ... ), op root zetten: ǫp rōt zɛtǝ (Wijer), op roten zetten: ǫp rōtǝn zɛtǝ (Bevingen), placeren: plasęi̯rǝ (Sint-Truiden), richten: rextǝ (Lanklaar), rijen: rii̯ǝ (Grote-Brogel), ręi̯ǝ (Zichen-Zussen-Bolder) Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10] I-5
vlas hekelen hekelen: hęi̯kǝlǝ (Wellen), hękǝlǝ (Blitterswijck, ... ) Vlas over de hekel halen. I-5
vlas repelen repen: rēǝpǝ (Grathem), rīǝpǝ (Blitterswijck, ... ) Vlas ontdoen van de zaadbollen door het over een kam, repel, te halen. I-5
vlas roten roten: rotǝ (Blitterswijck, ... ), rǭtǝ (Merkelbeek) De bast van vlas laten rotten door het in water te leggen. I-5
vlasbraak braak: brāk (Altweert, ... ), brɛ̄k (Merkelbeek), zwing: zweŋ (Blitterswijck, ... ), zwǫŋ (Grathem), žwǫŋ (Merkelbeek), zwingel: zweŋǝl (Leopoldsburg, ... ) Toestel om vlasstengels te pletten. De zwing is een langwerpige afgeronde plank met een handvat om de "scheven" (vergelijk het lemma Hede-, Vlas- of Hennepafval) van het vlas los te slaan. [monogr.; add. uit N 48, 16b] I-5
vlasrepel kem: (mv)  kɛm (Beek), reep: rø̜̄ǝp (Eupen), rēǝp (Grathem), rē̜p (Altweert, ... ), rɛ̄p (Merkelbeek), repel: rɛ̄pǝl (Maasniel), rijf: rif (Tegelen) Kam gebruikt bij het repelen. I-5
vlastouw vlastouw: vlǭstǫw (Beringe) Touw, gemaakt van vlas. [N 48, 93c] II-7