e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijl rijf: rīf (Blitterswijck, ... ), ronde vijl: runj vil (Schinveld), vijl: fīl (Eupen), v ̇il (Meeswijk, ... ), v ̇ęjl (Gronsveld, ... ), v ̇īl (Herten, ... ), vajl (Tongeren), vi.l (Neeritter, ... ), vil (Afferden, ... ), vājl (Bilzen), vē̜jǝl (Loksbergen), vē̜l (Hasselt, ... ), vęjl (Amby, ... ), vī.l (Sittard), vīl (Altweert, ... ), vɛjl (Lanaken), vɛ̄ǝl (Niel-Bij-Sint-Truiden) De vijl waarmee men de onderrand van de krabber scherp maakt. [N 28, 123] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-1, II-11, II-12
vijlblad raspkant: raspkant (Jeuk), tandbed: tantj˱bęt (Herten), veld: vɛltj (Neeritter), vijlblad: v ̇īlbl ̇āt (Herten), vijlenblad: vilǝblat (Simpelveld), vijlkant: vęjlkant (Jeuk), wrijfvlak: vrīf˲vlak (Helden, ... ) Het van een kap voorziene gedeelte van een vijl. Zie ook het lemma "vijlkap". Naar de vorm worden onder meer de volgende vijlbladen onderscheiden: platte vijlen, mesvijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen en geheel ronde vijlen of rattenstaarten. Sommige vijlbladen hebben in de lengte dezelfde dwarsdoorsnede, andere lopen van het midden naar de top toe in een punt uit. De zijkanten van het blad kunnen al dan niet van een kap zijn voorzien. Een niet gekapte kant, een zgn. spaarkant, kan langs het materiaal worden bewogen zonder af te nemen. [N 33, 106] II-11
vijlblok blokje: blǫkskǝ (Leopoldsburg), draairaam: drɛjrām (Herten), slijpblok: slē̜jp˱blǫk (Dilsen), šlīf˱blǫk (Bleijerheide), spanblok: španblǫk (Herten), spanner: španǝr (Mechelen), spieblokje: spiblǫkskǝ (Leopoldsburg), vijlblok: veljblǫk (As), vē̜lblǫk (Tessenderlo), vīlblǫk (Posterholt, ... ), zaagklem: zāxklɛm (Reuver), zagenbok: zāgǝbok (Ottersum), zeegblok: zēx˱blǫk (Diepenbeek), zē̜x˱blǫk (Bilzen), zeegklem: zēxklɛm (Heel) In het algemeen het werktuig waarin de zaag wordt vastgeklemd wanneer ze gesteld moet worden. Het vijlblok is een houten blok met een wigvormige gleuf waarin de zaag door middel van een spie wordt vastgeklemd. Woordtypen als zaagklem en spanner verwijzen daarentegen eerder naar een houten klem die als een soort bankschroef werkt en voorzien is van twee houten of ijzeren wangen waarin het zaagblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 27. [N 50, 38; N 53, 26c] II-12
vijlblokje, spanplaat band: bant (Bilzen), bekkenkapje: bɛkǝkɛpkǝ (Herten), bekkenklauw: bɛkǝklǫw (Herten), beschermblok: bǝšɛrǝmblǫk (Wijnandsrade), beschermer: bǝšɛrǝmǝr (Maastricht), beschermklauw: bǝšɛrǝmklǫw (Herten), beschermplaat: bǝšɛrǝmplāt (Neeritter, ... ), klauw: klǫw (Herten), klemblok: klɛmblǫk (Maastricht), klemhout: klɛmhǫwt (Maastricht), lip: lep (Jeuk), loden band: lūdǝ bānt (Bevingen), schutblokje: šø̜t˱blø̜kškǝ (Klimmen), schutplaatje: šø̜t˱plē̜tjǝ (Klimmen  [(wordt gebruikt bij fijn werk om beschadigingen te voorkomen)]  ), schutzbek: šuts˱bɛk (Kerkrade  [(mv šuts˱bɛkǝ)]  ), schutzplaat: šutsplāt (Kerkrade), spanplaat: spanplāt (Neeritter), spanplǭt (Eigenbilzen), španplāt (Rothem  [(om het beschadigen van diverse materialen te voorkomen)]  , ... ), spansel: spansǝl (Oostrum), steunblok: stø̜nblǫk (Maastricht), steunstrip: stø̜nstrep (Maastricht), vijlblokje: vīlbløkskǝ (Heijen), vīlblø̜kskǝ (Siebengewald) In dit lemma zijn de benamingen voor verschillende voorwerpen bijeengeplaatst die tussen de bekken van de bankschroef worden geklemd om te voorkomen dat een te bewerken voorwerp daardoor beschadigd raakt. Vijlblokjes worden door de smid zelf gemaakt van een blokje hout of een stuk zacht metaal zoals lood of koper. Ook plastic en aluminium worden door de zegslieden vermeld. Spanplaten zijn van lood of koper gemaakte plaatjes die in de vorm van het te bewerken voorwerp zijn gebogen. Zie ook afb. 59. [N 33, 108; N 33, 306a-b; N 33, 380] II-11
vijlborstel ijzerborstel: ęjzǝrbosǝl (Bilzen), ijzeren pinnetje: ęjzǝrǝ penǝkǝ (Bevingen), kretser: krętsǝr (Maastricht), metaalborstel: mǝtǭlbosǝl (Bilzen), staalborstel: stǭlbø̜rstǝl (Venlo), štǫalbø̄štǝl (Bleijerheide), štǭlbørštǝl (Posterholt), štǭlbø̜rstǝl (Herten), staaldraadborstel: štǭldrǭt˱bø̜rstǝl (Herten), stalen borstel: stalen borstel (Dilsen), stǫwǝlǝm bǭstǝl (Lommel), stǭlǝ bøsǝl (Tessenderlo), stǭlǝ bǫrsǝl (Ottersum), vijlbeugel: vē̜lbø̜gǝl (Tessenderlo), vijlborstel: vilbøštǝl (Spekholzerheide  [(mv vilbøštǝlǝ)]  ), vājlbǫsǝl (Bilzen), vęjlbǫrstǝl (Dilsen), vīlbyǝštǝl (Klimmen), vīlbøštǝl (Heerlen), vīlbø̜rštǝl (Wijnandsrade), vīlbǫrstǝl (Reuver, ... ), vīlbǫrsǝl (Meerlo, ... ), vijlenborstel: v ̇ęjlǝbǫrstǝl (Zutendaal), vilǝbøštǝl (Bleijerheide, ... ), vęjlǝbǫrstǝl (Leopoldsburg), vīlǝbøstǝl (Heel), vīlǝbø̜rstǝl (Herten), vīlǝbø̜rštǝl (Rothem), vīlǝbø̜stǝl (Neeritter), vīlǝbǫrstǝl (Swalmen), vīlǝbǫrsǝl (Oostrum) Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van een vijl kan worden verwijderd. Zie ook afb. 110. Diverse zegslieden vermelden ook het gebruik van een staalborstel voor het reinigen van de vijlen. Vgl. het lemma "staalborstel". De invuller uit L 299 merkt daarentegen op dat alleen een zachte ijzerborstel en zeker geen koperen of stalen borstel voor het schoonmaken van vijlen mocht worden gebruikt. In P 176b werden vijlen met behulp van een stalen beitel (stōlǝn˱ bęjtǝl) gereinigd. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59b] || Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van het vijlblad kan worden verwijderd. Zie afb. 60. Ook een staalborstel wordt vaak gebruikt voor het reinigen van de vijlen. De stalen draden van deze borstel zijn langer dan die van de vijlborstel. Zie ook de lemmata ɛvijlborstelɛ en ɛstaalborstelɛ in wld II.11, pag. 75 en 124.' [N 53, 147] II-11, II-12
vijlen met de vijl bewerken: met ˲dǝ vil bǝwerǝkǝ (Bleijerheide), vijlen: fīlǝ (Eupen), v ̇ęjlǝ (Gronsveld), vilǝ (Bleijerheide, ... ), vājlǝ (Bilzen), vē̜lǝ (Hasselt, ... ), vęjlǝ (Maastricht), vī.lǝ (Sittard, ... ), vīlǝ (Altweert, ... ), vɛ̄ǝlǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] || Harde materialen, inz. metalen, met behulp van een vijl bewerken, slijpen of gladmaken. [N 33, 84 add.; monogr.] II-11, II-12
vijler lochtdraaier: lǫxt˱drɛjǝr (Weert), stoffer: stōfǝr (Lummen), vijlder: vildǝr (Neeritter, ... ), vīldǝr (Herten), zakbandmulder: zakbandmulder (Paal), zak˱bantmø̜ldǝr (Lummen) Een molenaar die regelmatig draait zonder graan. [N O, 40c] II-3
vijlhandvat beugel: bjē̜gǝl (Eigenbilzen), drukhandvat: drø̜khantj˲vat (Neeritter), handhaaf: (h)antǝf (Bilzen), hanthǭwǝ (Loksbergen), hantǝf (Klimmen), handvat: hantj˲vat (Montfort), hant˲vat (Weert), haŋk˲vat (Helden, ... ), hecht: hex (Reuver, ... ), hext (Herten, ... ), hēxt (Meerlo), hęxt (Bevingen, ... ), heft: hęf (Spekholzerheide), hęft (Middelaar, ... ), hɛf (Heerlen), heftdruksteel: hɛf˱drøkštīl (Wijnandsrade), klem: klɛm (Spekholzerheide), vijldrukhand: vīldrøkhantj (Montfort), vijlenheft: vīlǝhɛf (Heerlen), vijlensteel: vęjlǝstiǝl (Zutendaal), vīlǝštēl (Rothem) Van hout of kunststof vervaardigde handgreep die op de arend van de vijl wordt geplaatst. Zie ook het lemma "arend". [N 33, 105] II-11
vijlkap kap: kap (Bilzen, ... ), kerf: kɛrǝf (Klimmen  [(in diverse vormen)]  ), patroon: pǝtrōn (Swalmen), ribben: røbǝ (Wijnandsrade), tanden: tɛnj (Heel), tandjes: tɛntjǝs (Mechelen), vijlkap: vīlkap (Reuver), vijlstructuur: vęjlstrøktȳr (Maastricht) Het samenstel van de groeven in het blad van een vijl. Vijlen kunnen van een enkele, dubbele of gebogen kap voorzien zijn. De enkele kap bestaat uit rechte inkepingen onder een hoek van 60 of 800 ten opzichte van de zijkant van de vijl. De dubbele kap wordt gevormd door twee kappen die meestal onder een hoek van 450 ten opzichte van elkaar staan. Vijlen met enkele kap zijn voor fijn werk, vijlen met dubbele kap voor voorbereidend of grof werk. Vijlen met een gebogen kap worden gebruikt voor het bewerken van zachte metalen. [N 33, 106] || Het samenstel van groeven in het blad van een vijl. Vijlen kunnen van een enkele, dubbele of gebogen kap voorzien zijn. Zie ook het lemma ɛvijlkapɛ in wld II.11, pag. 70. Een vijlkap op het blad van een vijl aanbrengen werd in Reuver (L 299), Dilsen (L 421) en Bilzen (Q 83) kappen (kapǝ) genoemd.' [N 53, 146a] II-11, II-12
vijver gat: gáát (Venlo), koet: (kleiner).  kuuwt (Opglabbeek), kūūt (Gruitrode), kolk: kǫlk (Blitterswijck), kuil: koel (Haler, ... ), koēl (Tungelroy), koél (Maasbree), kōēl (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), kŏĕl (Venlo), kuil (Meeuwen), kul (Broekhuizen, ... ), kūl (Bunde, ... ), (door mens zelf gegraven).  kuīl (Meijel), (kleiner).  kŏĕl (Gruitrode), kŭŭl (Opglabbeek), (natuurlijk).  kōēl (Heythuysen), v.  kul (Ingber), kuiltje: kuulke (Nieuwstadt), kŭŭlke (Mheer), kültje (Vijlen), (wijer = visvijver).  ⁄t kuleke (Venray), meert: mie⁄ert (Born), poel: eine pool (Schimmert), ingə pool (Simpelveld), poel (Hoeselt, ... ), pool (Beesel, ... ), poul (Nieuwstadt), pou̯l (Posterholt), pōēl (Gennep, ... ), pōōl (Maastricht, ... ), pul (Halen, ... ), puul (Vlijtingen), pór (Sittard), pôêl (Venray), pööl (Pey), pōl (Amstenrade, ... ), ənə pool (Geleen), ⁄ne pool (Klimmen), (groter dan koel of viever).  pōēl (Tienray), (in de weide).  pool (Oirsbeek), (klein).  pool (Schimmert), (m.).  poo.l (Montfort), (natuurlijk).  pool (Opglabbeek, ... ), (vuil water).  poel (Eigenbilzen), door de natuur ontstaan.  poel (Meijel), m.; (drenken v. koeien).  pōl (Eys), natuurlijk.  pool (Geulle), poeltje: peulke (Heerlerbaan/Kaumer), peulkə (Kapel-in-t-Zand), peulsje (Kerkrade), puilke (Nieuwstadt), ven: (natuurlijk.)  vén (Heythuysen), vijver: enne vīēver (Oirlo), ingə vievər (Simpelveld), inne viever (Heerlen), viever (Beek, ... ), vievər (Doenrade, ... ), vijver (Heer, ... ), vijvər (Maastricht, ... ), viver (Neeroeteren), vivër (Ophoven), vivǝr (Schinnen, ... ), viêver (Boekend, ... ), viëver (Pey, ... ), vīēver (Klimmen, ... ), vīēvər (Amstenrade, ... ), vĭĕvər (Meeuwen, ... ), vyvər (Maastricht), véjvər (Maastricht, ... ), vééjvər (Meijel), víever (Merkelbeek), víéver (Venlo), vē̜i̯vǝr (Gennep, ... ), vē̜ǝvǝr (Loksbergen), vęi̯vǝr (Beringen, ... ), vęvǝr (Tessenderlo), vīvǝr (Afferden, ... ), (gegraven).  vievər (Opglabbeek), vīēvör (Stevensweert), vīēvər (Heythuysen), (ie klank is kort).  viever (Stein), (in een tuin).  viever (Oirsbeek), (kleiner)  vēͅvər (Kwaadmechelen), (niet communicerend met ander water).  vīēvər (Heel), gegraven.  viever (Thorn), viever wordt meer en meer vijver.  viever (Maastricht), was: weyer.  vijver (Caberg), vijvertje: ei vierverke (Lutterade), vieverke (Kunrade, ... ), vievertje (Stein), vrïverke (Weert), vîevərkə (Venlo), viswijer: als er vis in zit.  (vis)wijər (Meijel), waterkoet: wāterkŏĕwt (Gruitrode), (kleiner).  (wāter)koewt (As), waterkuil: (kleiner).  (wāter)koel (As), wijer: eine wi-jer (Bree), eine wieër (Sittard), wajǝr (Bilzen, ... ), wejǝr (Epen, ... ), wie-jj-er (Klimmen), wieer (Gulpen, ... ), wiejer (Posterholt, ... ), wiejər (Hulsberg), wieér (Gulpen), wieër (Stein), wieər (Doenrade), wijer (Eigenbilzen, ... ), wijjer (Maastricht), wijjər (Nieuwenhagen), wijǝr (Asenray / Maalbroek, ... ), wijər (Simpelveld), wiǝr (As, ... ), Wīējr (Schimmert), wīējər (Horn, ... ), wīēër (Waubach), wīēər (Haelen, ... ), wīər (Teuven), wĭĕjer (Oirsbeek), wĭĕjər (Brunssum, ... ), wyer (Amby, ... ), wíejer (Merkelbeek), wē.ǝr (Oostham), wējǝr (Mechelen, ... ), wēr (Hasselt), wēǝr (Gelinden), wē̜jǝr (Rimburg, ... ), wē̜r (Sint-Truiden), wē̜ǝr (Heijen, ... ), węjǝr (Beverst, ... ), węǝr (Heers, ... ), wījǝr (Baarlo, ... ), wīr (Panningen, ... ), wīǝr (Opglabbeek), (gegraven).  wier (Opglabbeek), (groot).  wi-jer (As, ... ), (groter)  weͅjər (Kwaadmechelen), (maar al lang in onbruik).  wie-jer (Herten (bij Roermond)), (n grotere poel).  wiéer (Doenrade), (ook moeras).  wi-jer (Opglabbeek), m.; (vijver).  weͅi̯ər (Eys), wijert: weijert (Itteren), wejǝrt (Maasmechelen, ... ), wiejert (Echt/Gebroek, ... ), wiejërt (Nunhem), wiejərt (Valkenburg, ... ), wiert (Beek, ... ), wieêrt (Schimmert), wieërt (Montfort), wijjert (Gronsveld), wijǝrt (Beegden, ... ), wiǝrt (Belfeld, ... ), wīērt (Nieuwstadt), wĭēərt (Sweikhuizen), wĭĕjərt (Beesel), węjǝrt (Amby, ... ), wījǝrt (Berg / Terblijt, ... ), wīǝrt (Molenbeersel, ... ), ⁄n wiejert (Klimmen), ⁄ne wiejert (Montfort), (groot).  wiert (Noorbeek, ... ), (groot, soort gracht).  wīējərt (Susteren), (m. komt voor als toponym.  wie.jert (Montfort), (wel communicerend met ander water).  wiejərt (Heel), gegraven.  wiert (Geulle), natuurlijk.  wiejert (Thorn), wijertje: wi-jerke (Weert), wiejerke (Ell), wier(ke) (Hoensbroek), wijjerke (Maastricht), wyerke (Amby), (natuurlijk.)  wīējərtj (Heythuysen), Ik meen in Rosmeer het "bornepetche"(= uitje).  ⁄t wijerke (Vlijtingen) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4