e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vetkoe beest voor het mest: bīst vɛ̄r ǝt mɛs (Peer), een voor vet te mesten: eŋ vȳr vɛt tsǝ mɛstǝ (Bocholtz), guste koe: gøstǝ [koe] (Haelen), koe voor vet te maken: [koe] vø̄r vɛt tǝ mākǝ (Noorbeek, ... ), [koe] vīr vøt tǝ mākǝ (Bree), manse koe: mau̯s [koe] (Sittard, ... ), mǭs [koe] (Mechelen), mastkoe: mas[koe] (Blerick, ... ), mast[koe] (Grathem, ... ), mās[koe] (Epen), mestkoe: mes[koe] (Vlodrop), mest[koe] (Gennep, ... ), mēs[koe] (Sevenum), męst[koe] (Sint-Truiden), mǭst[koe] (Panningen), mɛs[koe] (Susteren), mɛst[koe] (Genk, ... ), muntige: møntǝgǝ (Vliermaal), muntige koe: møntexǝ [koe] (Neerpelt), slachtbeest: slaxtbist (Peer), slachtkoe: slax[koe] (Boorsem, ... ), slaxt[koe] (Ell, ... ), šlax[koe] (Buchten), šlaxt[koe] (Tegelen), vetbeest: vetbes (Riksingen), vetbiš (Oost-Maarland), vetbɛs (Mal, ... ), vøtbist (Bree), vētbiǝs (Eisden), vē̜t˱bīs (Hasselt), vętbii̯ǝs (Paal), vętbis (Neerharen), vętbist (Beringen, ... ), vętbiǝst (Halen, ... ), vętbīst (Linkhout), vętbɛi̯ǝs (Beverst), vɛtbes (Romershoven), vɛtbest (Noorbeek), vɛtbist (Boekt Heikant, ... ), vɛtbiǝst (Achel, ... ), vɛtbi̯ɛst (Hamont), vɛtbēs (Einighausen), vɛtbē̜st (Obbicht), vɛtbīs (Gronsveld, ... ), vɛtbīst (Oost-Maarland), vɛtbīǝs (Geulle, ... ), vɛtbīǝst (Baarlo, ... ), vɛtbɛs (Hoepertingen, ... ), vɛt˱bis (Hasselt, ... ), vɛ̄tbii̯ (Hasselt), vetkoe: vet[koe] (Rosmeer), vē̜t[koe] (Hoeselt, ... ), vęt[koe] (Borgloon, ... ), vęǝt[koe] (Lummen), vɛt[koe] (Blerick, ... ), vette koe: vętǝ [koe] (Halen), vɛtǝ [koe] (Holtum, ... ), vettige koe: vɛtexǝ [koe] (Neerpelt), vetweider: vɛtwęi̯ǝr (Boshoven, ... ), vleeskoe: vlęi̯s[koe] (Maaseik), weibeest: wɛi̯bēst (Middelaar), weikoe: wɛi̯[koe] (Herten, ... ) Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.] I-11
vetleren schoen kistje: kisjes (Geulle, ... ), kisjəs (Milsbeek), Halfhoge schoen. [sic]  kēēsjes (Sevenum), kuilschoen: Koel = mijn.  koelsjong (Bleijerheide), pinkschoen: pinkschoen (Lommel), vetleren schoen: vetleerə sjoon (Roggel, ... ), vètlaere sjoen (Bilzen), vètlere sjeun [mv.} (Maastricht), vɛtleͅrə šūn (Meijel, ... ), vetleren werkschoen: vɛtleͅrə weͅrəkšūn (Meijel), waterproof (eng.): wātərprōf (Montzen) Een ruwgemaakte, vetleren schoen, zwaar van kaliber en oerdegelijk, bedoeld voor de boeren bij het landwerk (ploegschoen, sokschoen?) Hoe ziet deze er uit? [N 60 (1973)] || Hoe noemt men in het algemeen een vetleren schoen? [N 60 (1973)] || vetleren [schoenen] III-1-3
vetleren schoen voor de boer boerenschoen: boeresjoen (Bilzen), boerenwerkschoen: Hoge schoenen met dikke zool en dik bovenleder.  boerewerkschoenen (Lommel), bouwkistjes: bòwkisjəs (Milsbeek) Een ruwgemaakte, vetleren schoen, zwaar van kaliber en oerdegelijk, bedoeld voor de boeren bij het landwerk (ploegschoen, sokschoen?) Hoe ziet deze er uit? [N 60 (1973)] III-1-3
vetmesten aandrinken: āndreŋkǝn (Blerick), dik voeren: dik vōrǝ (Heerlen), doen: dōn (Nederweert), doen drinken: dy.n dręŋkǝ (Spalbeek), drinken: dreŋkǝ (Ospel), laten drinken: lu̯ǫi̯tǝ dreŋkǝ (Tongeren), masten: mastǝ (Amstenrade, ... ), maštǝ (Eijsden), māstǝ (Meijel, ... ), māstǝn (Mechelen), mǭstǝ (Helden), mesten: mestǝ (Blerick, ... ), møstǝ (Jeuk), mēi̯stǝ (Mechelen), mēstǝ (Meerlo, ... ), mē̜stǝ (Neer), męstǝ (Baarlo, ... ), mɛstǝ (Ell, ... ), mɛstǝn (Uikhoven), opzetten: opzętǝ (Maaseik, ... ), ǫpzętǝ (Gennep, ... ), ǭpsɛtǝ (Zichen-Zussen-Bolder), schikken: sxekǝ (Valkenburg), vet drinken: vet dreŋkǝ (Vlodrop), vet drinken (Baarlo), vē̜t dreŋkǝ (Kinrooi), vęt dreŋkǝ (Bocholt, ... ), vęt dręŋkǝ (Zichen-Zussen-Bolder), vęt treŋkǝ (Paal), vɛt dreŋkǝ (Holtum, ... ), vɛt drɛŋkǝ (Rotem), vɛt drɛ̄ŋkǝ (Maasmechelen), vet maken: vet maken (Obbicht), vøt mākǝn (Lummen), vęt makǝ (Houthalen), vɛt makǝ (Zichen-Zussen-Bolder), vɛt mākǝ (Baarlo, ... ), vet voeren: fɛt˲ vūrǝn (Mook), vetmasten: vø̜tmastǝ (Bree), vɛtmastǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), vetmesten: vetmestǝ (Margraten), vętmøstǝ (Houthalen, ... ), vętmē̜stǝn (Hamont), vętmęstǝ (Kaulille), vętmęstǝn (Guttecoven), vę̃tmęǝstǝ (Kermt), vɛtmestǝ (Boekend), vɛtmēstǝ (Middelaar), vɛtmęstǝ (Oud-Waterschei, ... ), vɛtmɛstǝ (Bleijerheide, ... ), vetten: vetǝ (Riksingen), vē̜tǝ (Hasselt), vętǝ (Borgloon, ... ), vęʔǝ (Kwaadmechelen), vɛtǝ (Borlo, ... ), vetweiden: vetwęi̯ǝ (Gennep, ... ), weiden: wei̯ǝ (Margraten), weteren: wē̜tǝrǝ (Gennep, ... ), zuipen: zȳpǝ (Opglabbeek) Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.] I-11
vetpot smoutpot: smaalt pot (Middelaar), smoutpot  smātpoͅt (Beverlo), smuitpot (Kwaadmechelen), uiles: letterlijk overgenomen voor vet, vrij klein  uu.les (Maasniel), vetduppen: vɛt˂døpə (Bleijerheide, ... ), vetgrèle: vɛtjryl (Bleijerheide, ... ), vetkroeg: veͅtkrūx (Opheers), vetpot: vaetpot (Melick), vetpot (Obbicht), vetpoͅt (Stokkem), veͅtpoͅt (Hoeselt), vètpot (Kinrooi, ... ), vétpot (Baarlo), vɛtpoͅt (Lommel), vɛ̄tpoͅt (Hoeselt), \'n Recht model potje inhoud ± 10 liter, deze werd speciaal gebruikt voor \'t uitsmelten van vet bij de slacht.  vétpot (Tungelroy), binnen lichtbruin verglaasd, buiten donkerbruin; van 5, 10, 15, 20 en 25 ltr  veͅtpoͅt (Brunssum), m. mv. p#t\\  veͅtpoͅt (Halen), zie tekening  vetpot (Ospel) inmaakpot [N 49 (1972)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || vetpot III-2-1
vetten gladmaken: glātmākǝ (Stramproy) Het met vet glijdend maken van het kettinggaren, zodat het gemakkelijk door kam en riet kan gaan. [N 39, 95a] II-7
vetvliegen goed halen: gōt hālǝ (Weert), hard gaan: %%men zegt%%  ǝt gø̜t hart (Venray), hard werken: hard werken (Kerkhoven), kotsvol honing zitten: %%men zegt%%  ǝt zet kǫtsvǫl huǝneŋ (Genk), rap vetzetten: rap vɛtzetǝn (Diepenbeek), vet worden: vęt wę̄rǝ (Roermond), vetmasten: vɛtmastǝ (Born), vetvliegen: vetvliegen (Neer, ... ), vɛt˲vlēgǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), vɛt˲vlēgǝn (Dilsen), vɛt˲vlīgǝ (Meijel, ... ), volvliegen: volvlēgǝ (Beek), volvlīgǝ (Wellerlooi), zatvliegen: zāt˲vlęjgǝ (Hasselt), zich vetvliegen: zex vɛt˲vlēgǝ (Peij) Het snel volvliegen door de bijen van korf of kast met honing bij goed honingweer. [N 63, 47c] II-6
vetweide beestenwei: bistǝwē (Zonhoven), bīǝstǝwęi̯ (Niel-bij-As), groement: gromǝnt (Boorsem), gromǝt (Blerick), grōmǝnt (Maaseik, ... ), grōmɛnjtj (Herten), grǫmǝt (Baarlo, ... ), jong gras: joŋk grās (Maasmechelen), koewei: kuwęi̯ (Opglabbeek), kōwęi̯ (Obbicht), mastgras: masgrās (Eisden), mestwei: maswęi̯j (Smeermaas), nagras: nāgras (Maasmechelen), nǭgrās (Baarlo, ... ), nawas: nǭwās (Bocholtz), nawei: nǭwęi̯ (Nunhem), tweede snede: twi̯dǝ snēj (Wessem), veewei: veewei (Linne), vetgras: vētgrās (Eisden), vetwei: vetwei (Stevoort), vetwej (Mal, ... ), vetwęi̯ (Rosmeer, ... ), vetwęj (Oost-Maarland), vetwɛi̯ (Tongeren), vetwɛi̯j (Vlodrop), vetwɛj (Oost-Maarland, ... ), vøtwęi̯ (Bree), vø̜twē̜i̯ (Bree), vētwē (Gelieren Bret), vētwɛi̯ (Eisden), vē̜twē (Hasselt, ... ), vē̜twɛi̯ (Melick), vē̜twɛi̯j (Welten), vętwai̯ (Tessenderlo), vętwe (Donk), vętwi (Beringen), vętwāi̯ (Kwaadmechelen, ... ), vętwē (Genk, ... ), vętwēi̯ (Zelem), vętwē̜ (Beringen, ... ), vętwē̜i̯ (Wellen), vętwē̜i̯j (Rekem), vętwęi̯ (As, ... ), vętwęi̯j (Borgloon, ... ), vętwęj (Beverst, ... ), vętwɛi̯ (Velm), vęǝtwē (Lummen), vɛtwai̯ (Tessenderlo), vɛtwe (Oud-Waterschei), vɛtwei̯ (Kinrooi), vɛtwej (Eygelshoven, ... ), vɛtwāi̯ (Berverlo, ... ), vɛtwē (Boekt Heikant, ... ), vɛtwēi̯ (Spalbeek, ... ), vɛtwēj (Brunssum, ... ), vɛtwē̜ (Beringen, ... ), vɛtwē̜i̯ (Hamont, ... ), vɛtwē̜i̯j (Lanklaar, ... ), vɛtwē̜j (Neerpelt, ... ), vɛtwęi̯ (Lommel, ... ), vɛtwęj (Romershoven, ... ), vɛtwɛi̯ (Achel, ... ), vɛtwɛi̯j (Boshoven, ... ), vɛtwɛj (Gronsveld, ... ), vɛtwɛ̄i̯ (Herk-de-Stad, ... ), vɛtwẽ̜i̯ (Meldert), vɛwɛi̯j (Rotem), vɛ̜̃twēj (Kermt), vɛ̄twē (Hasselt), vɛ̄twęi̯j (Neerpelt), (mv)  vɛtwē̜i̯ǝ (Bocholt), vetweitje: vętwęi̯kǝ (Borlo), wei: (Houthalen, ... ), wēi̯ (Godschei), węi̯ (Beverst, ... ) Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.] I-8
vetweiden de weide op doen: dǝ wēj ǫp duǝ (Oirsbeek), grazen: ˲xrǫǝzǝ (Borlo), laten vetgrazen: lø̜̄tǝ vē̜txrǫzǝ (Hoeselt), laten vetweiden: lǭtǝ vɛtwęi̯jǝ (Maasniel), lǭtǝ vɛtwɛi̯jǝ (Schimmert), op de vetweide doen: øp dǝ vętwē̜ dou̯n (Linkhout), op de vetweide laten gaan: ǫp dǝ vɛtwęi̯ lǭtǝ gǭn (Limbricht), op de vetweide laten lopen: øp dǝ vętwē̜ lø̄tǝ lupǝ (Linkhout), ǫp dǝ vɛtwɛi̯ lǭtǝ lau̯pǝ (Klimmen), op de vetweide staan: ǫb ˱dǝ vɛtwɛi̯ støn (Hoepertingen), op de vetweide zetten: ǫbǝ vętwej zɛtǝ (Ketsingen), ǫp dǝ vętwē zętǝ (Hoeselt), ǫp ˲tǝ vɛtwęi̯j zɛtǝ (Lanklaar), ǫpǝ vɛtwɛj zɛtǝ (Meeswijk), op de weide jagen: obǝ wē jāgǝ (Lummen), up dǝ we jāgǝ (Donk), vetweiden: vętwējǝ (Zolder), vętwęi̯jǝ (Maaseik), vętwęi̯ǝ (Neerharen), vɛtwēǝ (Genk, ... ), vɛtwē̜i̯jǝ (Waterloos), vɛtwē̜i̯ǝ (Bocholt), vɛtwɛi̯jǝ (Boorsem, ... ), vɛtwɛi̯jǝn (Tungelroy), vɛtwɛi̯ǝ (Geulle, ... ), vɛtwɛi̯ǝn (Maastricht, ... ), vɛtwɛjǝ (Milsbeek), voor vet laten lopen: vȳr vet lǭtǝ lǫu̯pǝ (Oost-Maarland) Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b] I-11
veulen veulen: vealǝ (Beverst), viǝlǝ (Bilzen, ... ), vi̯elǝ (Eigenbilzen), vi̯ø.lǝ (Herderen, ... ), vi̯ø̄.lǝ (Lauw), vi̯ø̜̄lǝ (Genoelselderen, ... ), vi̯ø̜.lǝ (Martenslinde), vi̯ø̜lǝ (Tongeren), vi̯ēlǝ (Hees), vi̯ę.lǝ (Rosmeer), vylǝ (Slenaken), vyø.lǝ (Berg, ... ), vyø̜.lǝ (Koninksem, ... ), vyø̜lǝ (Aubel, ... ), vyǝlǝ (Lozen, ... ), vȳlǝ (Oost-Maarland), vȳlǝn (Weert), vȳø̜.lǝ (Rotem), vȳǝ.lǝ (Bocholt, ... ), vȳǝ.lǝn (Elen), vȳǝlǝ (Amstenrade, ... ), vøi̯.lǝ (Kortessem, ... ), vøi̯lǝ (Donk, ... ), vøø̜lǝ (Kelmis), vøǝlǝ (Heers), vø̄.lǝ (Berg, ... ), vø̄.lǝn (Achel, ... ), vø̄i̯.lǝ (Gelinden, ... ), vø̄lǝ (Afferden, ... ), vø̄lǝn (Eksel, ... ), vø̄ø̜lǝ (Baelen, ... ), vø̄ǝ.lǝ (Leut, ... ), vø̄ǝlǝ (Epen, ... ), vø̜̄lǝ (Baexem, ... ), vø̜̄ǝlǝ (Eynatten, ... ), vø̜i̯.lǝ (Alken, ... ), vø̜i̯lǝ (Aalst, ... ), vø̜lǝ (Eupen, ... ), vø̜ǝlǝ (Hombourg), vē.lǝ (Berbroek, ... ), vē.lǝn (Peer), vēǝ.lǝ (Bilzen), vī.lǝ (Bree), vīlǝ (Opglabbeek), vīǝ.lǝ (As, ... ), vīɛ.lǝ (Hees, ... ) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9