e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleier of betweter klugschijter: klūxšīsǝr (Kelmis), mouwenwrijver: mowǝvrīvǝr (Kelmis) Iemand die vleide bij een superieur en het steeds beter wist. [monogr.] II-4
vleiwoord tot de zogende zeug br, br, br: br, br, br (Bocholtz), braaf kuusje: brāf kyskǝ (Oost-Maarland), gaas, gaas: gǭs, gǭs (Velden), go, go, go: gǫ, gǫ, gǫ (Hasselt), ho, ho, ho: hǫ, hǫ, hǫ (Diepenbeek), horsj, horsj, horsj: horš, horš, horš (Sittard), klaren: kluǝrǝ (Oud-Waterschei), knor, knor: knǫr, knǫr (Rapertingen), knorretje, knorretje, knorrepietje: knǫrkǝ, knǫrkǝ, knǫrǝpikǝ (Hoeselt), koeste, koeste: kustǝ, kustǝ (Oost-Maarland), koezelen: kužǝlǝ (Maasmechelen), krach, krach: krax, krax (Hasselt), kretsen: krętsǝ (Paal), kroch, kroch: krox, krox (Spalbeek), kuch, kuch: køx, køx (Rummen), kud, kud, kud: kut, kut, kut (Sint-Truiden), kui: kui̯ (Wellen), kui, kui: kau̯, kau̯ (Ophoven), kyi̯, kyi̯ (Achel), kuie: kūi̯ǝ (Lanklaar), kurre: kø̄rǝ (Bleijerheide), kø̜rǝ (Gronsveld), kurre, kurre: kyrǝ, kyrǝ (Zichen-Zussen-Bolder), kuus: kui̯š (Tongeren), kuš (Grathem), kyš (Guttecoven, ... ), kuus, brave kuus: kyš, brāvǝ kyš (Klimmen), kuus, ho, ho: kyš, hǫu̯, hǫu̯ (Klimmen), kuus, kuus: kuš, kuš (Berverlo, ... ), kys, kys (Kaulille, ... ), kyš, kyš (Heerlen, ... ), kuus, kuus, kuus: koš, koš, koš (Rummen), kus, kus, kus (Baarlo, ... ), kyi̯s, kyi̯s, kuš (Maasmechelen), kys, kys, kys (Haelen, ... ), kyš, kyš, kyš (Teuven), kȳš, kȳš, kȳš (Mechelen), kø̄s, kø̄s, kø̄s (Kwaadmechelen), kūs, kūs, kūs (Baexem, ... ), kuusa, kuusa, kuusa: kysa, kysa, kysa (Rosmeer), kuusde: kuš dẽ̜ (Borgloon), kuusje: kuskǝ (Peer), kyškǝ (Smeermaas), kuusje de, kuusje de: kyskǝ dɛ, kyskǝ dɛ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kuusje, kuusje: kyskǝ, kyskǝ (Heugem), kuusje, kuusje, kuusje: kuskǝ, kuskǝ, kuskǝ (Borgloon), schuren: šūrǝ (Melick), sje, sje: šę, šę (Limbricht), sjjt: šȳt (Boekt Heikant), snorken: šnorkǝ (Swalmen), sok, sok: sok, sok (Gennep, ... ), sok, sook, sok: sok, sōk, sok (Middelaar), sook, sook: sǭk, sǭk (Milsbeek, ... ), stil: stil (Tongeren), stil maar: štel mɛr (Geleen), th, th, th: th, th, th (Ospel), tse, tse: tsǝ, tsǝ (Ketsingen), tšǝ, tšǝ (Val-Meer), tsj, tsj, tsj: tš, tš, tš (Hasselt), tsjek: tšɛk (Holtum), wrijven: vrīvǝ (Melick), zeugje, zeugje, zeugje: zø̄xskǝ, zø̄xskǝ, zø̄xskǝ (Boukoul, ... ) Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c] I-12
vleiwoord voor het varken bigje: bexskǝ (Blerick), keesje: kēšǝ (Neer), knorre: knǫrǝ (Roermond), kuus: kus (Arcen, ... ), kuš (Broeksittard, ... ), kuǝs (Helden), kys (Haelen, ... ), kyš (Eys, ... ), køš (Geleen, ... ), kø̄š (Eygelshoven), kuus, kuus: kuš, kuš (Maasbracht), kys, kys (Sint Geertruid), kyš, kyš (Borgharen), kuusje: kuskǝ (America, ... ), kuškǝ (Venlo), kyskǝ (Haelen, ... ), kyškǝ (Berg / Terblijt, ... ), køskǝ (Amstenrade), køškǝ (Eygelshoven, ... ), varken: vɛrkǝ (Amby, ... ), varkentje: vɛrkskǝ (Blerick, ... ), vɛ̄rǝkskǝ (Maastricht), zog: zox (Neer) [VC 14, 2c v] I-12
vlekje op de neus blesje: blɛskǝ (Smeermaas), naasspiegel: nāspēgǝl (Opglabbeek), neusplekje: nø̄splɛkskǝ (Tessenderlo), plak: plak (Sint-Truiden), plakje: plakskǝ (Kwaadmechelen), plek: plɛk (Lommel), plekje: plɛkskǝ (Koersel, ... ), sjiek: šɛk (Sittard, ... ), snep: snep (Baarlo, ... ), snęp (Afferden, ... ), snɛp (Bocholt, ... ), šnø̜p (Hoensbroek), šnęp (Baexem, ... ), šnɛp (Gronsveld, ... ), vleesvlek: vlęi̯svlɛk (Tongeren), vlek: vlɛk (Blerick, ... ), vlekje: vlɛkskǝ (Heerlerheide, ... ), vleksnuit: vlɛksnūt (Achel), witte neus: witǝ nø̜̄s (Lauw), witte plak: wetǝ plak (Diepenbeek), witte snuit: wetǝ snɛ̄t (Rummen) Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c] I-9
vlekziekte brand: branjtj (Baexem, ... ), brant (Achel, ... ), braŋk (Baarlo, ... ), braŋkt (Panningen), braŋt (Sevenum), brā.nt (Maaseik), brānjtj (Boukoul, ... ), brānt (Boshoven, ... ), brɛnt (Leunen), brandplekken (mv.): branjtjplɛkǝ (Eind), brandslag: brantslāx (Maasmechelen), brats: brā.tš (Lanklaar), brātšǝ (Neerharen), get in zijn prij hebben: (van zo'n varken zegt men) dē̜ hē̜t gɛt en zǝn pri (Obbicht), koolvuur: kolvȳr (Kwaadmechelen), kǭu̯lvȳr (Rummen), koolzuur: kōlzȳr (Beringen), krankte: kreŋdǝ (Tegelen), plakken (mv.): plakǝ (Heiselt, ... ), plekken (mv.): plɛkǝ (Rijkel, ... ), plekkenvuur: plękǝvȳr (Meeswijk), plekvuur: plɛkvȳr (Maasmechelen), roest: rust (Milsbeek, ... ), rood vuur: rōt vȳr (Oost-Maarland), roodvonk: rudvoŋk (Dilsen), ruǝtvoŋk (Gruitrode), rūǝtfoŋk (Rotem), rouget: r˙užę (s-Gravenvoeren), schurft: sxø̜rft (Sint-Truiden), šørf (Montfort, ... ), šø̜rǝf (Mechelen), sint-gillisziekte: sint-gillisziekte (Helchteren), sint-rochusvuur: sentroxø̜sfør (Sint-Truiden), sentrukǝsfȳr (Borgloon), sentrukǝtsvȳǝr (Rijkel), sentrukǝtvȳr (Opheers), sentrǫxǝsvyr (Halen), søntrukǝntfȳr (Borgloon), uitslag: ø̜tslāx (Rapertingen), ōi̯tslāx (Rosmeer), ōtslāx (Zolder), ūtslāx (Blerick, ... ), ūtšlāx (Mechelen, ... ), varkensziekte: vɛrkǝnsziktǝ (Helchteren), verbrand (volt. deelw.): vǝrbrant (Lummen), vlek: vlek (Geistingen), vlęk (Overpelt), vlɛk (Echt), vlekkenkrankheid: vlɛkǝkraŋkhęi̯t (Swalmen), vlekkenvuur: vlę.kǝvȳǝ.r (Sint-Martens-Voeren, ... ), vlękǝvȳr (Rothem), vlɛkǝvȳr (Bocholtz, ... ), vlɛ̄kǝvȳr (Rothem), vlekvuur: vlɛkvȳr (Lanaken), vlekziekte: vlekziekte (Blerick, ... ), vlęksiktǝ (Zelem), vlɛkzekdjǝ (Altweert, ... ), vlɛkzekdǝ (Helden), vlɛkzikdǝ (Helden), vlɛkzikt (Maasbree, ... ), vlɛkziktǝ (Sittard), vlɛkzykt (Sevenum), vlɛkzēkdjǝ (Baexem, ... ), vlɛkzēktǝ (Kessel, ... ), vuur: vȳr (Bleijerheide, ... ), vuurkoorts: vyrkøtsǝ (Halen), ziekt hebben: (van zo'n varken zegt men) ǝt hęt zēk (Noorbeek, ... ), zwart vuur: zwart vȳr (Oost-Maarland) Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.] I-12
vleug draad: druwǝt (Wellen), druǝt (Bilzen), drūwǝt (Hoepertingen), drǫwt (Neerpelt), drǭt (Diepenbeek, ... ), draadligging: drǭtleqeŋ (Maasmechelen), drijf: dref (Tessenderlo), ketteldraad: ketǝldrǭt (Eijsden), looprichting: lawprixtiŋ (Hopmaal), rechte draad: rē̜xtǝn druǝt (Bilzen), rɛxtǝn drōt (Houthalen), schoor: sxǭr (Venlo), šoar (Bleijerheide), šoǝr (Bilzen, ... ), šuǝr (Bilzen), šęǝr (Heerlen), šōr (Reuver), šōǝr (Munsterbilzen), šūr (Meijel), šǭr (Bleijerheide, ... ), stof: štuf (Schinnen), stofrichting: stofrichting (Oostham), stroom: strym (Schulen), vaamrichting: vaamrichting (Geleen), vleug: vlø̄x (Achel, ... ), vleur: vlø̄r (Meerssen) De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW] II-7
vleugel grote vleugel: grutǝ vlø̄gǝl (Kuringen, ... ), kam: kam (Ophoven), kamp (Jeuk, ... ), klauw: klǫw (Zutendaal), kleine haspel: klinǝ hāspǝl (Ottersum), kleine vleugel: (mv)  klęjn vlø̄gǝls (Kuringen, ... ), lep: Opm. zo wordt het ook genoemd.  lep (Venray), pijp: pīp (Susteren), plaat: plǫǝt (Diepenbeek), slag: sjloag (Wijlre), spil: spel (Alken), spoel: spul (Tessenderlo), tap: tap (Gutschoven), veugel: veugel (Helchteren, ... ), vjêggel (Vlijtingen), vlerk: vlaerk (Castenray, ... ), vlerk (Blerick, ... ), vlerke (Haelen, ... ), vlèrk (Nieuwenhagen), vleugel: d’r vluegel (Klimmen), ene vleugel (Doenrade), flögel (Eupen), une vleuegel (Doenrade), vjø̄.gǝl (Sluizen), vl"gəl (Meijel), vlee.gel (Hasselt), vlegel (Peer), vleigel (Stokkem), vleu.gəl (Maastricht), vleugel (Aubel, ... ), vleugel(s) (Ell, ... ), vleugele (Geulle, ... ), vleugelle (Vlodrop), vleugels (Beesel, ... ), vleugèl (Guttecoven), vleugəl (Beesel, ... ), vleugəl(s) (Maastricht), vleugəls (Kelpen, ... ), vleugələ (Itteren), vleujel (Vaals), vleŭëgel (Baelen), vleügel (Rekem, ... ), vlē.gəl (Hasselt), vlēūgel (Tessenderlo), vlēūgels (Heythuysen), vliegel (Bree), vlieugel (Moelingen), vlieëgel (As, ... ), vliègel (As), vlièigel (Bilzen), vliégel (Bree), vliêgel (As, ... ), vliëgel (Bilzen), vliǝgǝl (Zutendaal), vlīēgel (As), vlīēgəl (As, ... ), vlīgəl (Meeuwen), vljegel (Eigenbilzen), vljeugel (Hoeselt, ... ), vlōͅgəl (Paal, ... ), vluegel (Brunssum, ... ), vlugel (Eys, ... ), vluuegöls (Stevensweert), vluuĕgel (Noorbeek), vluugel (Weert, ... ), vluugelle (Heerlerbaan/Kaumer), vluugəl (Simpelveld, ... ), vluuëgel (Altweert, ... ), vluëgel (Gulpen, ... ), vluëgəl (Wijnandsrade), vluügel (Gronsveld, ... ), vlūūgel (Doenrade), vlūūgəl (Amstenrade), vlūūëgele (Hoensbroek), vlūūəgəl (Nieuwenhagen, ... ), vly.əgəl (Eys), vlȳgǝl (Weert), vlȳǝgǝl (Hoensbroek, ... ), vläögel (Gulpen), vläögels (Haelen), vlèugəl (Haelen), vlèùgel (Sevenum), vlèùgəl (Haelen), vlèùgələ (Epen), vlèùəgel (Thorn), vléúgel (Pey), vlêgel (Hasselt), vlêûgel (Nunhem), vlôêgel (Eisden), vlögel (Noorbeek, ... ), vlööchəls (Grevenbicht/Papenhoven), vløgəl (Kwaadmechelen), vlø̄.gǝl (Kanne, ... ), vlø̄gǝl (Boekend, ... ), vlø̄gəl (Hamont, ... ), vlø̄jgǝl (Wellen), vlø̄jgǝr (Groot-Gelmen), vlø̄y.gəl (Borgloon), vlø̄əgəl (Eupen, ... ), vlø̜̄.gǝl (Panningen), vlø͂ͅ.əgəl (Ingber), vlûûgele (Klimmen), vlûûgelə (Ubachsberg), vlûûgəl (Heerlen), vlüe’jel (Bleijerheide, ... ), vlügel (Wijlre), vlüjele (Kerkrade), vlüëgel (Waubach), vlīgǝl (As, ... ), (m.).  vly.əgəl (Eys), (mv)  vlēgǝls (Stokrooie), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’ne vliëgel (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  vleugel (Wanssum), Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  vlüəgel (Thorn), mv.  vleugele (Susteren), vleugels (Reuver, ... ), vluegele (Wijlre, ... ), vluegels (Wijlre, ... ), vläögele (Vijlen, ... ), vläögels (Heythuysen), vlügele (Voerendaal), vleugeltje: dim.mv.  vluegelkes (Wijlre), mv.  vleugelkes (Maastricht, ... ), vluegelkes (Wijlre), mv. dim.  vläögelkere (Vijlen), vleuger: vleuger (Borgloon, ... ), vleugers (Jeuk), vlø̄gər (Linkhout), vlø͂ͅgər (Niel-bij-St.-Truiden), vork: vǫrk (Montfort), wiek: week (As, ... ), weeke (Geulle), weik (Hasselt), weke (Bree), wi-ik (Eupen), wiek (Reuver), wieke (Venray), wik (Herk-de-Stad, ... ), wīk (Loksbergen, ... ), zijvleugel: zęjvlø̄gǝl (Kuringen) Een u-vormig houten voorwerpje met haken op beide armen waar in het midden de spil doorloopt die er vast in is bevestigd en waarop de klos los ronddraait. De snaar loopt tweemaal om het drijfwiel en doet door middel van de kleinere snaarschijf die vast aan de klos zit en door middel van de grotere snaarschijf, de ø̄trendelø̄, die vastgeklemd zit aan de spil respectievelijk klos en vleugel draaien, waarbij de klos sneller draait dan de vleugel, omdat de snaarschijf aan de klos kleiner is dan de snaarschijf die we trendel noemen (WBD II.4, pag. 929). Zie afb. 52. [N 34, B13] || Het plaatvormige gedeelte van de tap dat in een voorgezaagde gleuf in de houten molenboom is ingewerkt. In P 51 en P 57 kent men een kruisvormige tap. Voor het lange gedeelte van de tap wordt daar de term grote vleugel gebruikt, terwijl de korte delen kleine vleugels worden genoemd. Het woordtype tap (P 195) is terug te voeren op het feit dat de zegsman de tap en de vleugel als één geheel beschouwde. Zie ook afb. 74 en de toelichting bij het lemma ɛtapɛ.' [Vds 73; Coe 69; Jan 77; Grof 89] || Hoe heet de vleugel van een duif? [N 93 (1983)] || vleugel [Willems (1885)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || vleugel ve vogel || vleugel, vlerk || vleugel, wiek || vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)] II-3, II-7, III-3-2, III-4-1
vleugels derbystukken: dɛrbistø̜kǝ (Maasbree), vleugelstukken: vlø̄gǝlstø̜kǝ (Maasbree), voorbanden: (enk)  vyǝrbanjtj (Posterholt), zijden van het voorste: zi-jǝ van ǝt vø̜ǝštǝ (Montzen) De vleugelvormige gedeelten van het voorblad. De voorst, het voorste deel van het boventuig, loopt om het vetergat heen met twee vleugels, die, grenzend aan de zool, tot in het hol reiken (Liedmeier, pag. 27). [N 60, 23b] II-10
vleugels [wld ii.10, p. 25] derbystukken: derbiestökke (Maasbree), vleugelstukken: vleugelstökke (Maasbree), voorbanden: vuerbandj (Posterholt), zijden van het voorste: də zijə van ət vøəštə (Montzen) De vleugelvormige gedeelten hiervan? [N 60 (1973)] III-1-3
vleugels aan de romp vleugeltjes: vlø̄gǝlkǝs (Meijel) Vleugeltjes aan de romp van de sierkrans. [N 61, 20b] II-7