e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloerplanken beunbreder: bønbrēr (Kerkrade), gebintebreder: jǝbønbrēr (Bleijerheide), klikplanken: klekpǝlɛŋk (Genk), planken: plšŋk (Meeuwen), plɛŋk (Waubach), vloerbreder: vluǝrbrē̜r (Eys), vloerpanken: fluǝrplɛŋk (Klimmen), flworplaŋkǝ (Schimmert), flōrplɛ.ŋk (Panningen), vlwarplɛŋk (Uikhoven), vlworplaŋkǝ (Rothem), vlūrplāŋkǝ (Maastricht), vlūrplɛŋk (Ell, ... ) De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.] II-9
vloertegel blauwe steen: blōͅ štēͅ (Teuven), bloͅu̯ stēi̯n (Borgloon), bloͅu̯ steͅi̯n (Eigenbilzen), blø&#x0304 stīn (Kiewit), dalle (fr.): dal (Beverlo, ... ), Fr. dalle  dal (Tongeren), Fr. dalle D¯eu.ërste dals liggen al óp ¯t hóó.ës: De eerste holle welfsels voor de woning zijn aangebracht  dal (Zonhoven), met stoottoon vgl. Fr. dalle Ver goan viêr uis hûs nûw dals loate lègke  dal (As, ... ), estrik: eͅstərs (Gennep), huispavei: hau̯spavēͅ (Millen), paveisteen: pav‧eͅi̯štēͅ (Teuven), plavei: plavāi̯ (Beverlo, ... ), plave (Lummen), plavee (Hasselt), plavē (Eksel, ... ), plavēi̯ (Kermt), plavēͅ (Beringen, ... ), plavēͅ. (Halen), plavēͅə (Beringen, ... ), plaveͅi̯ (Brustem, ... ), plavø͂ͅs (Beringen, ... ), plavɛi̯ (Bree, ... ), plavɛ̄i̯ (Lommel), pleveej (Zonhoven), plevej (As, ... ), pløvei̯ (Kermt), pləvai̯ (Tessenderlo), pləve (Gelieren/Bret), pləvei̯ (Achel, ... ), pləvē (Genk, ... ), pləvēi̯ (Herk-de-Stad), pləvēͅ (Hechtel, ... ), pləvēͅi̯ (Lanklaar, ... ), pləveͅi̯ (Bocholt, ... ), pləvɛə (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), De wèèg noa de höl is möt gooj viêrnemes geplavejdsj  plevej (As, ... ), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  plavaaj (Beverlo), plevaaj (Beverlo), plaveisteen: plavēi̯stēi̯n (Borgloon), plave͂ͅi̯stīən (Neerpelt), plavuis: plavou̯s (Hoepertingen), plavy(3)̄s (Brunssum, ... ), plavys (Blitterswijck, ... ), plavø&#x0304i̯s (Boekt/Heikant), plavøͅi̯s (Zichen-Zussen-Bolder), plav‧øͅi̯s (Lanaken), plevuis (Maastricht), pləvūs (Mechelen-aan-de-Maas), pləvy(3)̄.s (Guttecoven), pləvy(3)̄i̯s (Margraten), pləvy(3)̄s (Baarlo, ... ), pləvy.s (Boorsem), pləvys (Blitterswijck, ... ), pləvø&#x0304i̯s (Boekt/Heikant), pləvø&#x0304s (Neer), pləvø&#x0304š (Meijel), pləvøi̯s (Aldeneik, ... ), pləvø͂ͅi̯s (Rosmeer), pləvøͅi̯s (Eijsden, ... ), pləv‧øͅi̯s (Sint Pieter), Blouw plavuis Ze höbbe gesjoord mèt zeipluter, tot de plavuize blinke en me d¯reuver oetsjievelt Ook plevuis  plavuis (Maastricht), gebakken vloertegel  plevuūs (Castenray, ... ), Verklw. plevuùske  plevuùs (Venlo), plavuisel: pləvy(3)̄səl (Maastricht), plavuissteen: pləvy(3)̄sštē (Bocholtz), rode plavei: rūi̯ə pləve͂ͅ (Paal), rode steen: rōi̯ steͅi̯n (Eigenbilzen), ruu̯ə štēͅ (Teuven), scharmin-steen: šameŋšteͅŋ (Vaals), šarmīnšteͅi̯n (Eupen), steen: steͅi̯n (Meeswijk), štē (Waubach), šteͅi̯n (Spaubeek), tegel: tēgəl (Lommel), In de keuke ligke blouw tegels ei pertaol mit tegels langs de moer Glazere tegels tegelfloer  tegel (Roermond), tichel: texəl (Borlo, ... ), tēxəl (Velm), teͅxəl (Beverst, ... ), tixəl (Diepenbeek, ... ), tyxəl (Hoeselt, ... ), Verklw. tiechelke  tiechel (Hasselt), tichelsteen: \'ne lange gank mit rooj teechelsjtein  tee:chelsjtein (Roermond) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || Flurstein, Flurziegel || grote betonnen plavei || grote meestal cementen tegel || grote vierkante vloersteen || platte cementen vloerplaten, gebruikt om een verdieping te maken || plavei || plavuis || plavuis, tegel || tegel || tegel (gebakken vloersteen) [ZND B1 (1940sq)] || tegel, plavei || tichel (tegel) || vloersteen (van groot formaat) || vloertegel || vloertegel, inz. de vroeger algemeen gebruikte rode en blauwe plavuizen III-2-1
vloervernis gebintesverf: jǝbøns˲vɛrǝf (Kerkrade), vloerlak: fluǝrlak (Klimmen), vlūrlak (Gulpen, ... ), vloervernis: fluǝrvǝrnīs (Klimmen), vloervernis (Meijel), vlūrvǝrnes (Heerlen, ... ) Vernis die speciaal voor het vernissen van houten vloeren wordt gebruikt. Opgedroogd dient vloervernis zeer hard te worden en niet wit af te slijten. [N 67, 21c; div.] II-9
vlokken in de melk stoppen: stoppen (Dilsen), støp (Meijel), stø̜p (Broekhuizenvorst, ... ), stǫpǝ (Mheer, ... ), stɛp (Meeuwen), štøb (Eys), štøp (Sibbe / IJzeren), štø̜p (Beek, ... ), stroppen: strø̜p (Ottersum, ... ), vlokken: vlǫkǝ (Eijsden, ... ) Bij uierontsteking kunnen er kleine stolseltjes in de melk komen. [N 52, 5b; A 48A, 10b; N 52, 5a, 5c] I-11
vlooien vlooien: vleu (Geleen, ... ), vleui (Jesseren), vleuè (Geleen, ... ), vlew (Buchten), vlēū (Guttecoven), vlie (As), vlīē (As), vloeier (Mielen-boven-Aalst), vlooie (Houthalen), vlooien (Kortessem), vlue (Doenrade, ... ), vluu (Eys, ... ), vluuj (Weert), vluuë (Herten (bij Roermond)), vluwè (Doenrade), vluë (Echt/Gebroek, ... ), vluûûn (Venray), vlūūə (Beesel), vly(3)̄əj (Meijel), vlûû (Eisden), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  vlei (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  vlêûn (Wanssum), Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld (alleen de vragen 1, 2, 20, 25, 105, 106, 149, 150 en 158 zijn beantwoord!).  vluje (Vijlen), Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!  vluuë (Maasbree), Opm. enkelvoud: en vlòj.  vlòje (Zolder) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: vlooien [N 93 (1983)] III-3-2
vlug draai: Lôp wat drèjjer, dan kómde nog óp tied Hij lôpt drèj nor de tachentig (aardig)  drèj (Gennep, ... ), Weijnen Etym. Wb., pag. 112, s.v. drei, vlug, haastig.; Lôp wat drèjjer, dan kómde nog óp tied Hij lôpt drèj nor de tachentig (aardig)  drèj (Heijen), gauw: gaa (Beverlo, ... ), gaauw (Asenray/Maalbroek, ... ), gau (Beverst, ... ), gauw (Brunssum, ... ), gaw (Geleen, ... ), geviefd: gevieftj (Altweert, ... ), van "vief  gevieftj (Boeket/Heisterstraat), hel: hel (Asselt, ... ), hell (Sevenum), hĕl (Pey, ... ), hèl (Haelen, ... ), hél (Klimmen, ... ), hortig: hòrtich (Meeuwen), kibbig: kiebig (Venlo), pront: proont (Castenray, ... ), rap: rap (Echt/Gebroek, ... ), ràp (Lommel), Grötfât is nie zö bar rap mèr (snel ter been)  rap (Gennep, ... ), rap l؉pe  rap (Hasselt), snel: sjnel(le) (Ulestraten), snel (Kortessem, ... ), vite (fr.): fiet (Meeuwen), vite (Maastricht), vlot: flot (Asselt, ... ), flŏt (Pey), vloot (Mechelen), vlot (Beesel, ... ), Eine vlotte knech Fig. Det zeen vlotte jònges  vlot (Echt/Gebroek), vlug: vleug (Horst), vlug (Heijen, ... ), vlöch (Zonhoven), vlök (Zonhoven) gauw, gauwte || haastig [SGV (1914)], [ZND 26 (1937)] || in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)] || levendig, snel, vlug || pront, vlot, betrouwbaar, secuur || rap || rap (zie ook gauw en snel) || snel || snel, vlug || vlug || vlug, snel || vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)] III-1-4
vlug lopen batteren: battere (Klimmen, ... ), B.v. vier koame aa gebattere.  batter (Hoensbroek), hard en krossend lopen  battere (Klimmen), i.e. lawaaierig en snel lopen, b.v. op klompen.  battere (Puth), benen: B.v. toeën em de peliz zouch, mosj`em zeien biene (hard lopen gaan).  bīn (Hasselt), benen maken: bein make (Obbicht), bessemen: bɛsəmə (Neeroeteren), hee bessemt zich noa heem = hij loopt hard naar huis  besseme (Waubach), i.e. snel en bedrijvig lopen, zonder iets te zien. B.v. t bessemde mich veurbie (alleen van vrouwen).  besseme (Roermond), i.e. vlug lopen. B.v. do besemt er hiene.  boͅsəmə (Opglabbeek), bijzen: bezə (Meeswijk), bieze (Schinveld), bizze (Holtum), bizzen (Eksel), bièze (Venlo), (Snel lopen, hoofdzakelijk gebruikt bij vee)  bīēze (Klimmen), [sic?]  beize (Gronsveld), brakken: brakke (Schinveld, ... ), dabben: dabə (Neeroeteren), dabən (Houthalen), dabber lopen: dabər loəpə (Gingelom), dabberen: debbere (Boeket/Heisterstraat, ... ), deͅbərə (Koersel, ... ), de hakken erin hebben: B.v. Sjeng haaj dur de hakke in (= liep heel hard).  dur de hakke in (Weert), de hakken inzetten: de hakke in zette (Weert, ... ), de hakken laten zien: dae leet m de hakke kieke (Tegelen), de hakken voor de voeten gooien: he goeide de hekke vur de vot (Velden), de pas erin hebben: he hàd de pas drin (Hoensbroek), de sokken inzetten: de sök in zĕtte (Neeritter), dieselen: diesele (Ottersum), B.v. dao kwaom heej stillekes andiesele (= ongemerkt).  diesele (Broekhuizen), doordraven: (F)  doordraave (Roermond), drabben: drabbe (Gennep), draven: drave (Blerick, ... ), drie gaan: driej gaon (Weert), drie lopen: drej loëpe (Wanssum), drièè loupe (Nederweert), drèj loope (Ottersum), dréj loope (Ottersum), een gang gaan: nə gaŋ goan (Lommel), er een vaart in hebben: d`r ei vaarje in höbbe (Leveroy), er nogal uittrekken: he trèkt er nogaal oat (Hechtel), eruit kuisen: B.v. Hè köst-er nogal öt.  ter-öt köse (Beverlo), eruit naaien: i.e. hard weglopen.  dur oet neijje (Weert), fetteren: fettere (Waubach), hee fettert voet = hij rent weg  fettere (Waubach), fikkelen: vlug lopen  fikkele (Heerlerheide), gaan wie een bij: gaon wie n bie (Geleen), gaan wie een pees: wie ei pīēs gaon (Herten (bij Roermond)), gaan wie een snoer: Iem. die nog veel te voet doet.  hei geit wie è snoor (Schimmert), galopperen: galəperə (Heerlerheide), gauw lopen: gaw loupe (Neerbeek), gespelen: gespele (Maastricht), hard lopen: haard loupe (Ospel), hard lope (Middelaar), hart loupe (Venlo), hārt luəpə (Neerpelt), herd loupe (Blerick), heͅrt lopəm (Lommel), hét loope (Oost-Maarland), hel lopen: (h)el laupə (Kinrooi), (h)eͅl laupə (Kinrooi), hael laaipe (Zutendaal), hel laope (Brunssum), hel laupe (Baexem, ... ), hel laupen (Geistingen), hel loope (Vrusschemig), hel lope (Hoeselt), hel loupe (Buchten, ... ), hel loͅupə (Bocholt), heͅl lōəpə (Beverst), heͅl løͅypə (Opglabbeek), heͅəl loͅupə (Maaseik), hä:l lōpə (Kanne), hèl loupe (Maasbracht, ... ), hèlle laope (Stevensweert), i.e. hard lopen.  héé luiptj hélle (Neer), hels lopen: hels loupen (Valkenburg), hem voor de vot pakken: t em veur de vot pakke (Roermond), hollen: holle (Leuken), hoͅlə (Overpelt), jagen: jaage (Tungelroy), jakkeren: jakkere (Echt/Gebroek, ... ), jakkeren (Eksel), jatsen: jatse (Klimmen, ... ), jatsen (Oost-Maarland), jatze (Venlo), de kingder laoe nar schaol, mè jatsen es ze droet koeme  jatsen (Oost-Maarland), jutteren: juttere (Tungelroy), karren: B.v. dao zoog-sen hem van kerre.  kerre (Herten (bij Roermond)), kedderen: i.e. hollen. B.v. hèè. kedderde he.l weg.  keddere (Boukoul), ketsen: keͅdzə (Meeswijk), i.e. hard lopen.  keͅdzə (Meeswijk), klabatteren: klabattere (Waubach), klabatərə (Heerlerheide), de jongès klabattere = de kinderen rennen  klabattere (Waubach), hard enlossend lopen  klabattere (Klimmen), klabieteren: klabietere (Schinveld), kleinen: klèène (Mheer, ... ), knoerhard lopen: knoerhaaërd loupe (Weert), i.e. geweldig hard lopen.  knoerhaaërd loupe (Weert), koersen: koerse (Hoepertingen, ... ), koersen (Alken, ... ), kursə (Kinrooi, ... ), kursən (Lommel, ... ), kūrse (Tongeren), ky(3)̄rsə (Opglabbeek), kôêrse(n) (Sint-Truiden), B.v. wille v`ns koerse (= wedlopen).  kursə (Hasselt), B.v. z`n ehge verbij loewehpen, zo koersen ze ever de weehg.  koersen (Peer), koord aflaten: NB: rekke = uitrekken.  kaord aflaote (Berg-aan-de-Maas), krossen: krosə (Lommel), kroͅsən (Hamont, ... ), B.v. krost zuwe ni.  kroͅsə (Tessenderlo), Meestal gebruikt door tieners; soms met de bijbetekenis zo hard lopen als je maar kan.  kroͅsə (Hasselt), lopen wie een hazewind: loupe wiej eine hazewindj (Nunhem), maaien: mèje (Panningen), Zie ook 137: snel lopen. B.v. ich koos em nit beej hòòë, zoo mejden héé der oover.  mèje (Panningen), niet bij te houden zijn: dae is neit bie te haute (Sittard), nogal een pees gaan: he gonk er nogaal n pees oat (Hechtel), op een steel gaan: op ne stiel gaon (Kerensheide), pleiten: ple.tə (Moresnet), rap lopen: rap looupə (Tongeren), rap lope (Hoeselt), rap loͅupə (Opheers), rap luuəpə (Tessenderlo), rap luəpən (Achel), rap lūpə (Sint-Truiden), rekken: reͅkkə (Gingelom), reͅkə (Paal), rennen: heej rende de straot euver (Blerick), re`ṇ (Kwaadmechelen), reenne (Haelen), renne (Baexem, ... ), rennen (Baarlo, ... ), reͅnə (Maaseik), rènne (Kerkrade, ... ), rénne (Tungelroy), B.v. de kinder renne euver de speulplaots.  renne (Maastricht), B.v. den haas rendje hel weg.  renne (Baexem), B.v. hel renne.  renne (Boukoul), B.v. ich heb mótte renne (om de trein te halen b.v.).  renne (Venlo), B.v. zie renjt mier esse lupjt.  rennen (Herten (bij Roermond)), hard lopen  renne (Bocholtz), i.e. hard lopen.  rennen (Kinrooi), i.e. snel lopen.  renne (Wanssum), i.e. zeer hard lopen.  rennen (Limbricht), ich ren noo der trein  renne (Ubachsberg), ren nit soè hèlè  renne (Bocholtz), vlug lopen  renne (Heerlerheide), scheuren: sjèùre (Schinveld), schuivelen: šəvilə (Smeermaas), i.e. vlug en pedanterig lopen van meisjes.  sjiffele (Leveroy), sjeezen: šēze (Tongeren), I.e hard lopen.  sjèze (Afferden), snel lopen: schnel laupe (Roermond), sjnel loape (Geleen), snoeren: sjneure (Nieuwenhagen, ... ), sjnäöre (Klimmen), sjnèùre (Schinveld), sjnéûre (Eygelshoven), sneure (Kerkrade), hard lopen, hard vliegen, snorren  sjnäöre (Klimmen), he sjneurde voet vuur der pelies  sjneure (Ubachsberg), hee sjneurt wie inne haas= hijrent als een haas  sjneure (Waubach), of schneuze? moeilijk leesbaar  schneure (Nieuwenhagen), sporen: sporre (Broekhuizen), B.v. heej sporde eweg (= rennen).  sporre (Broekhuizen), i.e. vlug lopen.  sjpèùre (Limbricht), sprinten: sprentə (Gingelom, ... ), sprinte (Blerick), spurten: spyrtə (Gingelom, ... ), stevelen: stiefele (Venlo), tippelen: tippele (Sint-Pieter), toervelen: tórvele (Montfort), trippelen: trepelen (Geistingen), vandoor trekken: vandy(3)̄r trēͅkə (Bree), vegen: he vèègt er nogaal oat (Hechtel), vaege (Heel, ... ), vege (Maastricht, ... ), vegen (Diepenbeek), veège (Ten-Esschen/Weustenrade), vēēëge (Hoensbroek), vège (Mechelen, ... ), vèège (Elsloo, ... ), vèèje (Kelmis), véège (Ten-Esschen/Weustenrade), véé:ge (Panningen), véége (Schinveld), vɛ̄gə (Montzen), B.v. en veeëge! (luid), (angst).  veeëge (Hoensbroek), B.v. héé véégden om dr oover (zie 131).  véé:ge (Panningen), B.v. veg zo niet.  vēͅxə (Kanne), et kink veajet noa zie módder  veaje (Kerkrade), i.e. hard lopen. B.v. aa.n kómme véége.  vèège (Boukoul), rap lopen  vèèche (Gemmenich), Soms nog.  vege (Wellen), Vlug.  vege (Maastricht), wegvegen= weglopen  vege (Sint-Pieter), vesperen: vespere (Bree), vetsen: vetse (Maastricht, ... ), vetsen (Valkenburg), vi.tsə (Moresnet), vitsə (Tongeren), vétse (Klimmen), #NAME?  vetse (Sint-Pieter), Rennen.  vetse (Puth), vlug  hé kamp aa gevietse (Mechelen), Vlug.  vetse (Maastricht), vetten: vete (Tongeren), vetə (Tongeren, ... ), vètte (Hees), Vgl. 137.  vètte (Hees), vlot lopen: flot joa (Bocholtz), flot loope (Kelmis), flot lope (Schaesberg), flot loupe (Thorn), flòt (Baarlo), vlot (Bocholtz, ... ), vlot gaon (Schimmert), vlot laope (Blerick), vlot laupe (Nuth/Aalbeek), vlot loope (Rimburg, ... ), vlot lope (Schaesberg), vlot loupe (Sittard), voor mangel houwen: voar mangel howwe (Broekhuizen), zich de benen onder het lijf uit lopen: Als iem. heel hard loopt.  hei leup zich de bein under t lief oet (Schimmert), zich spoeden: zich spooie (Meeswijk), zich spooje (Grevenbicht/Papenhoven), zijn eigen voorbijlopen: B.v. z`n ehge verbij loewehpen, zo koersen ze ever de weehg.  z`n ehge verbij loewehpen (Peer) hard lopen, snel rijden, hollen || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] || snel lopen || Snel lopen (rennen, koersen, vegen). [N 109 (2001)] || vegen (zeer snel lopen) III-1-2
vlugger allez: alei̯ (Lanklaar), alē (Genk, ... ), alēi̯ (Beverst), alę (Tongeren), alęi̯ (Horst, ... ), alɛ (Gingelom, ... ), aʔē (Maaseik), ęlē (Hamont), allez-hop: alē hǫp (Blerick, ... ), alęi̯ hǫp (Baexem), alɛ hǫp (Maastricht), allez-hup: alē høp (Klimmen), alēi̯ høp (Swalmen), alęi̯ høp (Neer), allez-jong: alē juŋ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), alē jǫŋ (Bokrijk), allez-ju: alē jy (Ubachsberg), alē jȳ (Tessenderlo), alę. jy (Hasselt), alęi̯ jy (Montfort), alɛ jø̜ (Thorn), hǫle jy (Overpelt), allez-jup: alē jø̜p (Hoepertingen, ... ), alɛ jø̜p (Sint-Truiden), halē jøp (Opglabbeek), hǫle jøp (Overpelt), allez-vooruit: alę vørø̜i̯t (Neerpelt), arree: arē (Hasselt), arę (Paal), ārē (Zelem), arree-jup: harē jep (Hees), beetje rapper: betšǝ rapǝr (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), dju: djy (Berverlo), gaat-gaat: gø̜t ˲gø̜t (Bree), gang-op: gāŋk ǫp (Kanne), gauwer: gauwer (Gronsveld), harder: hętǝr (Halen), ho: (Beverst), hop: hǫp (Hoensbroek, ... ), hop-hop: hǫp hǫp (Gemmenich, ... ), hot: hǫt (Ottersum), hot-hot: hǫt hǫt (Tegelen), hou: hǫu̯ (Maasniel), hup: hep (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), hip (Meeuwen), hyp (Opheers), høp (Hamont, ... ), hø̜p (Heel, ... ), huut: hȳtj (Puth), ju: jy (Heerlen, ... ), jȳ (Houthalen, ... ), jȳǝ (Tessenderlo), jø̜ (Urmond), (Lommel), (Oost-Maarland), ju-hop: jē hǫp (Kinrooi), ju-hup: jȳ høp (Hoensbroek), ju-ju: jø̜ jø̜ (Klimmen), ju-ju-ju: jy jy jy (Kwaadmechelen), ju-nondedju: jy nǫn dǝ djy (Leopoldsburg), jy nǫn dǝ djȳ (Zolder), ju-op: jȳ ǫp (Achel), jup: jøp (Heerlerheide), jø̜p (Bocholt), rapper: rapǝr (Diepenbeek, ... ), vlotter: flǫtǝr (Herten, ... ), vlǫtǝr (Terlinden), voort: fǫrt (Rummen), vǫrt (Maxet), vooruit: vooruit (Roggel, ... ), vrø̜i̯t (Nederweert, ... ), vørut (Baarlo), vørūt (America), vø̄rut (Neeritter), vǝrut (Posterholt), vǝrøtj (Meijel) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vocht afscheiden (bellen) afgooien: af˲gui̯ǝ (Zelem), (draden) uitwerpen: au̯twɛrǝpǝ (Tongeren), (slijmdraden) uitgooien: au̯t goi̯ǝ (Tongeren), (ze) gooit uit: gyi̯t ūt (Kanne), afsmijten: afsmɛ̄tǝ (Gingelom), bliksemen: bleksǝmǝ (Rummen), draad smijten: drot smē̜tǝ (Herk-de-Stad), druppen: drępǝ (Hasselt), knoeien: knui̯ǝ (Venlo), knīi̯ǝ (Opglabbeek), lekelen: lē̜kǝlǝ (Klimmen), lɛi̯kǝlǝ (Terlinden), lɛ̄i̯kǝlǝn (Overpelt), lɛ̄kǝlǝ (Hulsberg), leken: lēkǝ (Hasselt, ... ), lekeren: li̯kǝrǝ (Mechelen), natuur verliezen: nǝtȳr vǝrlērǝ (Maastricht), pekelen: pęi̯kǝlǝ (Valkenburg  [(pegelen: draden verliezen)]  ), rijzelen: rizǝlǝ (Meeuwen), rijzen: rizǝ (Bocholt), rizǝn (Achel), sleuren: slø̄rǝ (Posterholt), smijten: smitǝ (Opheers), snoeren: sni̯ǝrǝ (Hasselt), snȳrǝ (Diepenbeek, ... ), snø̄rǝ (Lanklaar, ... ), snø̄rǝn (Urmond), snērǝ (Bree, ... ), snīrǝ (Beverst, ... ), šnø̄rǝ (Montfort, ... ), tekenen: tekenen (Kerkrade), tęi̯kǝnǝ (Nederweert, ... ), vemen: veǝmǝ (Kerkrade), vēmǝ (Blerick, ... ), vēǝmǝ (Heerlerheide), vē̜mǝ (Baarlo, ... ), vęi̯mǝ (Mechelen), vęǝmǝ (Heerlen), vɛ̄mǝ (Hees, ... ), werpen: wɛrǝpǝ (Hoepertingen), witte bellen afgooien: wetǝ bɛlǝ āf˲goi̯ǝ (Zolder), zeveren: zęi̯vǝrǝ (Roggel) [N 8, 45, 46 en 48] I-9
vocht waarmee het brood wordt gewassen bier: bier (Helden), geklopt ei: geklopt ei (Noorbeek), melk: mēlk (Eijsden), męlǝk (Gronsveld), mengsel met zetmeel: mengsel met zetmeel (Ulestraten), netswater: nętswātǝr (Waubach), pap: pap (Heerlen, ... ), speciaal mengsel: speciaal mengsel (Ulestraten), suikerij: sokǝrē̜j (Tungelroy), suikerwater: sokǝrwǭtǝr (Houthalen), water: wasǝr (Bleijerheide, ... ), water (Beek, ... ), wowǝtǝr (Lommel), wátǝr (Meijel), wātǝr (Melick, ... ), wętǝr (Stokrooie, ... ), wǫtǝr (Bevingen, ... ), wǭtǝr (Ottersum), wǭǝtǝr (Eijsden, ... ), wɛtǝr (Melveren), water met aardappelmeel: water met aardappelmeel (Neeritter), water met patattenmeel: wātǝr mɛt pǝtatǝmē̜l (Blerick), wieks: weks (Heythuysen, ... ), wiks (Arcen, ... ) Op grond van de vraagstelling in N 29, 51 ("Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?") vielen de antwoorden uiteen in benamingen voor een "vloeistof" en benamingen voor "borstel" of "lap". De opgaven zijn daarom gesplitst in twee lemmata. Het opgegeven woordtype "aardappelmeel" is niet opgenomen, omdat het op een vaste substantie duidt. Volgens de informant van Q 187a bestaat de "wieks" uit water en zetmeel. [N 29, 51] II-1