e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
evenaar, tweespanszwenghout [eghaam] voor de koppel: [eghaam] vør dǝ kǫpǝl (Neerpelt, ... ), balans: balā.ns (Broekom, ... ), blã.ns (Tongeren, ... ), blā.ns (Bommershoven), bála.ns (Neerrepen, ... ), bálāns (Batsheers, ... ), bǝlã.ns (Hees), dobbel haamhout: dǫbǝl [haamhout] (Heusden, ... ), dobbel warsel: dǫbǝl [warsel] (Boorsem, ... ), dobbel warselen: dubǝl [warselen] (Nieuwenhagen, ... ), dobbel warshout: dubǝl [warshout] (Waubach), dǫbǝl [warshout] (Beek, ... ), dobbele [eghaam]: dǫbǝlǝ(n) [eghaam] (As, ... ), dǫbǝlǝn [eghaam] (Achel, ... ), dobbele achterhaam: dobǝlǝn [achterhaam] (Zutendaal), dobbele hangkluppel: dǫbǝlǝ [hangkluppel] (Achel), dobbele koppel: dǫbǝl [koppel] (Houthalen, ... ), dobbele koppelschei: dǫbǝl [koppelschei] (Beverst), dobbele ploeghaam: dǫbǝlǝ [ploeghaam] (Lanklaar, ... ), dobbele schei: dǫbǝl šē (Hoeselt), dǫbǝl šɛi̯ (Baexem, ... ), dobbele trekschei: dǫbǝl [trekschei] (Kessenich, ... ), dubbel warshout: dø̜bǝl [warshout] (Herkenbosch, ... ), dubbele [eghaam]: dø̜bǝlǝ(n) [eghaam] (Neer), dubbele schei: dø̜bǝl šęi̯ (Baexem, ... ), dwarsel: dwi̯āsǝl (Mopertingen), dwē̜rsǝl (Smeermaas), dwęǝsǝl (Gronsveld), dwarshout: dwi̯ā.shō.t (Stevoort), dwarskoppel: dwars[koppel] (Hasselt), dwē̜rs[koppel] (Weert), dwarsschei: djā.ssxei̯ (Herk-de-Stad), dwe̜ǝsskē (Mielen-boven-Aalst), dwe̜ǝsskēi̯ (Montenaken), dwe̜ǝssxęi̯ (Boekhout, ... ), dwi̯ásskęi̯ (Rukkelingen-Loon), dwi̯ássxęi̯ (Kerkom), dwi̯ā.ssxē (Donk), dwi̯ā.ssxęi̯ (Zepperen), dwēǝrssxē̜i̯ (Gingelom), dwēǝssxē̜ (Linkhout), dwē̜sskęi̯ (Buvingen), dwē̜sskę̄ (Gingelom), dwē̜ssxē (Duras), dwē̜ǝssxē (Runkelen), dwē̜ǝssxęi (Aalst, ... ), effelaar: efǝlē̜r (Velden), efǝlǝr (Horst, ... ), ęfǝlē̜r (Velden, ... ), ęfǝlǝr (America, ... ), ęvǝlǝr (Aijen), effenaar: ęfǝnē̜r (Venlo), ęfǝnǝr (Kronenberg), evenaar: ēvǝnār (Milsbeek, ... ), foetelwarsel: fūtǝlwēǝšǝl (Waubach), groot warselen: grō ̝ǝt [warselen] (Brunssum), grote [eghaam]: grūǝtǝn [eghaam] (Neerpelt), haamhout: hāmhǫu̯.t (Opoeteren), koppel: kǫpǝl (Vorsen  [(groot)]  ), koppel[eghaam]: kǫpǝl[eghaam] (Neeroeteren), koppelhout: kopǝlhǫu̯t (Meijel), kǫpǝlhōt (Meldert), kǫpǝlhǫu̯t (Guttecoven), kǫpǝlhǭt (Zelem), koppelschei: kopǝlšęi̯ (Meijel), kǫpǝlšęi̯ (Ell, ... ), kram(p)warsel: krã.mpwe ̝ǝršǝl (Cadier), lang warsel: laŋk [warsel] (Hoensbroek), lange achterhaam: láŋǝn [achterhaam] (Genk), lange koppel: laŋ [koppel] (Lummen, ... ), schei: sxęi̯ (Borgloon), šęi̯ (Tongeren), terwarshout: tǝrwiǫ.shō.t (Hoeselt), tǝrwi̯ø̜.shō.t (Grote-Spouwen), tǝrwi̯ǫ.shō.t (Martenslinde), terwarsschei: tǝrjā.ssxēi̯ (Stevoort), tǝrjā.sšēi̯ (Vliermaalroot), tǝrjāssxē (Bokrijk), tǝrwięsšē (Schalkhoven), tǝrwiǝ.sšei̯ (Munsterbilzen), tǝrwiǝ.sše̜i̯ (Sint-Huibrechts-Hern), tǝrwiǫsšęi̯ (Neerrepen), tǝrwiɛsšēi̯ (Werm), tǝrwi̯ā.ssxē (Kermt), tǝrwi̯ā.ssxęi̯ (Kerniel, ... ), tǝrwi̯ā.sšęi̯ (Vliermaalroot, ... ), tǝrwi̯āssxei̯ (Berbroek), tǝrwi̯āssxē (Herk-de-Stad, ... ), tǝrwē̜ssxęi̯ (Sint-Truiden), trekschei met verstek: [trekschei] męt ˲vǝrstɛk (Neeritter), twarsschei: tjasskē (Hoepertingen), twee-evelaar: twē-ēvǝ(l)tǝr (Mook), tweegespan: tweegespan (Gorsem), twii̯gǝspan (Wilderen), tweehaam: twiǝhām (Velden), twēhām (Middelaar, ... ), twęhām (Aijen, ... ), tweespannig warsel: twiǝšpanǝx [warsel] (Heerlen), tweespannig warshout: twięšpɛnex [warshout] (Ten Esschen), veldgespan: vɛlt˲gǝspan (Halmaal), verstelbare schei: vǝrstęlbārǝ šęi̯ (Heythuysen), warse kluppel: wē̜.rsǝ klępǝl (Bree), warsel: jā.sǝl (Kanne, ... ), jē̜rsǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), jɛ̄.sǝl (Vroenhoven), wi ̞ǝršǝl (Cadier), wi̯asǝl (Hees, ... ), wi̯á.sǝl (Val-Meer, ... ), wi̯ásǝl (Riemst), wi̯āsǝl (Eigenbilzen, ... ), wi̯ǝ.sǝl (Vlijtingen), wē ̞ǝšǝl (Bocholtz), wē.rsǝl (Neerharen, ... ), wē.sǝl (Boorsem), wēršǝl (Rothem, ... ), wēǝ(r)šǝl (Margraten), wēǝ.šǝl (Sint-Martens-Voeren, ... ), wē̜(ǝ)ršǝl (Heugem, ... ), wē̜.rsǝl (Lanaken, ... ), wē̜rsǝl (Gronsveld, ... ), wē̜ǝšǝl (Mechelen), węǝsǝl (Gronsveld, ... ), w˙iasǝl (Waltwilder), warselen: jā.sǝlǝ (Kanne), wi̯a.sǝlǝ (Val-Meer), wi̯asǝlǝ (Eigenbilzen), wi̯ā.sǝlǝ (Veldwezelt), wi̯āsǝlǝ (Gellik), wi̯ɛsǝlǝ (Herderen), wē ̞ǝšǝlǝ (Eys, ... ), wēršǝlǝ (Rothem, ... ), wē̜rsǝlǝ (Smeermaas), wē̜šǝlǝ (Klimmen, ... ), wē̜ǝ.šǝlǝ (Simpelveld), węǝšǝlǝ (Gulpen, ... ), warshout: ja.shō.t (Millen), jashō ̞u̯t (Ketsingen), jashō.t (Diets-Heur, ... ), jáshǭt (Genoelselderen), jā.shō.t (Lauw, ... ), vi̯ę.shō.t (Hoeselt), warshout (Kleine-Spouwen), weɛ.rs(h)ǫu̯.t (Elen, ... ), wiáshō.t (Berg), wię.shǫu̯.t (Tongeren), wiǝshǭt (Riksingen), wiǫ.shō.t (Rijkhoven), wiɛ.sō.t (Bilzen), wi̯a.shō.t (Membruggen), wi̯ashǭt (Eigenbilzen), wi̯áshō.t (Grote-Spouwen), wi̯ø̜.shō.t (Hoeselt), wi̯ǫshǫu̯.t (s-Herenelderen), wē ̞ǝrshǫu̯.t (Lanklaar), wē.rs(h)ǫu̯.t (Stokkem), wē.sǫu̯.t (Eisden, ... ), wērshāt (Lommel), wēǝ.s˱ǫu̯.t (Meeswijk), wēǝršhō ̞t (Noorbeek, ... ), wēǝshō ̞t (Gronsveld), wē̜rshǫlt (Lottum, ... ), wē̜rshǫu̯t (Baarlo, ... ), wē̜shōt (Sint-Truiden), wē̜šhōts (Bleijerheide), wē̜šhǫu̯t (Klimmen, ... ), wē̜ǝšhǭ ̝t (Remersdaal, ... ), wīǝ.rs(h)ǫu̯.t (Dilsen), wīǝ.sǫu̯.t (Lanklaar), wīǝ.s˱ǫu̯.t (Meeswijk), warsschei: jasskei̯ (Hoepertingen), jā.sskęi̯ (Heers), jā.ssxęi̯ (Borgloon, ... ), jā.sšęi̯ (Bommershoven, ... ), jāsskęi̯ (Opheers), jāssxęi̯ (Hopmaal), wia.sskęi (Gelinden), wiøsšęi̯ (Henis), więsšei̯ (Romershoven), więsšęi̯ (Tongeren), wiǫsšęi̯ (Beverst), wi̯ásskęi̯ (Mechelen-Bovelingen), wi̯ássxęi̯ (Gelinden, ... ), wi̯ásšęi̯ (Piringen), wi̯ā.sskęi̯ (Gutschoven), wi̯ā.sskɛi̯ (Heks), wi̯ā.ssxe ̞i̯ (Godschei, ... ), wi̯ā.ssxēi̯ (Hasselt), wi̯ā.ssxęi̯ (Alken, ... ), wi̯ā.sšęi̯ (Diepenbeek, ... ), wē̜.ssxęi̯ (Melveren), wē̜ssxęi̯ (Nieuwerkerken), wīǝ.sšei̯ (Tongeren), zware [eghaam]: zwǭrǝn [eghaam] (Bree), zwing: zweŋ (Berverlo, ... ), zwong: zwuŋ (Leopoldsburg) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2
evene draft: draf (Zepperen), draft (Herk-de-Stad), drǫf (Sint-Lambrechts-Herk), drǭf (Wintershoven), drǭvǝt (Nieuwerkerken), duifhaver: dǫu̯fhǭvǝr (Gutschoven), evene: evene (Valkenburg), jēvǝn (Rijkhoven), ī.vǝn (Diepenbeek), evert: ivǝr (Diepenbeek), ēvǝrt (Echt), ī.vǝr (Vliermaalroot), evie: ei̯vi (Herk-de-Stad), ei̯vǝ (Loksbergen), eǝvi (Molenbeersel), hię.vǝ (Grote-Spouwen, ... ), hję.vǝ (Martenslinde), hē.vi (Elen, ... ), hīǝ.vi (Neeroeteren), i.gǝl (Roclenge-Sur-Geer), ē.vi (Achel, ... ), ē.vǝ (Ittervoort, ... ), ēi̯vǝ (Schulen), ēvi (Godschei, ... ), ēvǝ (Meldert, ... ), ēǝ.vi (Berbroek, ... ), ēǝ.vǝ (Heerlen  [(vroeger)]  , ... ), ēǝ.wi (Zonhoven), ēǝvi (Berverlo, ... ), ē̜vǝ (Blitterswijck, ... ), ī.vǝ (Diepenbeek), īvi (Godschei), īę.vǝ (Bilzen), īǝ.vi (As, ... ), īǝ.vǝ (Mopertingen), īǝvǝ (Gellik), fijne haver: fęi̯n [haver] (Lauw), hevik: hēvek (Werm), hęi̯vek (Henis), lichte haver: lextǝ [haver] (Zichen-Zussen-Bolder), lixtǝ [haver] (Buvingen, ... ), lęi̯zǝ [haver] (Waasmont), lī.xtǝ [haver] (Diets-Heur, ... ), ossehaver: ǫsǝhā.vǝr (Niel-bij-As  [(vroeger)]  ), otel: yǝtǝl (Montzen), spitling: špetleŋ (Heerlen, ... ), vinkebek: vi.ŋkǝbɛk (Membruggen) Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31] I-4
evenwichtig gelijk: gǝlīk (Neeritter, ... ), gelijk gewicht: gǝlik gǝwixt (Kaulille), in balans: en balans (Herten), in evenwicht: in evenwicht (Lummen, ... ), los: lǫs (Lummen), schootwichtig: sxōǝtwextex (Weert), wichtig: wextex (Maxet, ... ) Gelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7r] II-3
everzwijn beer: bieër (Stokkem), broedeling: jong, vet zwijn  bry(3)̄əliŋ (Gutshoven), ever: ēͅ:vər (Rekem), houwer: høͅu̯ər (Eupen), kijs: kijs (kindertaal) (Gutshoven), sau (du.): søu̯ (Eupen), tjoeke: tjyəkə (kindertaal) (Gutshoven), varken: veͅrəkə (Gutshoven), wild varken: weeld véreke (Gronsveld), wie.ld ve.rreke (Hasselt), wild verke(n) (Grathem), wild verkë (Hoeselt), wildvaerke (Genk), wilt vèrreke (Sint-Truiden), əwīltveͅrəkə (Gutshoven), zwijn: zwē.n (Hasselt), zwien (Castenray, ... ), zwèin (Maastricht) beer, mannetjeszwijn || ever [ZND m] || everzwijn [ZND m] || everzwijn, wild zwijn || wild zwijn || wild zwijn, vrouwtje || zwijn [ZND m], [ZND m], [ZND m] || zwijn, wild — III-4-2
excavateur bagger: bagǝr (Bilzen, ... ), baggerarm: bagǝrɛrǝm (Panningen), baggermolen: bagǝrmyǝlǝ (Klimmen) Grondgraafmachine, bestaande uit een ketting zonder einde waaraan emmers zijn bevestigd die over de kleilaag schuren, de klei in dunne lagen afscheppen en vervolgens in een vergaarbak storten. Een dergelijke emmer wordt door de invuller uit Q 111 een bak (bak) en door de zegsman uit L 290 een baggeremer (bag\rē̜jm\r) genoemd. De ketting zonder einde loopt over een beweegbare arm die zowel naar boven als naar beneden kan worden bewogen. Dit onderdeel van de excavateur noemt men in Q 111 de arm (ɛr\m). De met behulp van de emmers opgebaggerde klei wordt in een trechtervormige vergaarbak gestort; de bodem van deze bak kan openschuiven zodat de inhoud in de wagens eronder terechtkomt. Deze bak heet in Q 111 een stortbak (ētǫrt˱bak). Zie afb. 16.' [N 98, 38; N 98, 39; N 98, 41; N 98, 42; monogr.] II-8
explosie van een dynamietpatroon schot: šot (Kelmis) [monogr.] II-4
extra hard werken grillig travakken: gręlex travakǝ (Loksbergen), meer steken: mijǝr stē̜kǝ (Loksbergen), oversteken: yǝvǝrštē̜kǝ (Klimmen), pompen: pompǝ (Nunhem), pōmpǝ (Maastricht), woelen: wȳlǝ (Panningen), wolven: wōvǝ (Bilzen), zich afbeulen: zex˱ āf˱bø̄̄lǝ (Klimmen), zich moren: zex mǭrǝ (Klimmen), zich poejakken: zex pujakǝ (Klimmen), zich schinden: zex šenǝ (Klimmen) Zie voor het woordtype travakken ook Stevens, T√∫ngërsë Dïksjën√™√™r, pag. 588 s.v. tr√†v√†kke. [N 98, 31; N 98, 32; monogr.] II-8
ezel balkje: bɛlǝkskǝ (Thorn), bekstaak: bɛkstāk (Heijen), bok: bǫk (Bilzen), bolkopstaak: bǫlkǫpštāk (Roermond), buizenboom: bȳzǝbōm (Oostrum), buizenezel: bȳzǝnēzǝl (Helden, ... ), buizenstaaf: bȳzǝštāf (Helden, ... ), buizenstaak: bȳzǝstāk (Well), ezel: ēzǝl (Heijen, ... ), ē̜zǝl (Herten, ... ), ē̜ǝsǝl (Spekholzerheide), ē̜ǝzǝl (Heerlen), ęjzǝl (Bevingen, ... ), ęjǝzǝl (Jeuk), ęǝzǝl (Kerkrade), ī.zǝl (Weert), fix-ezel: feks˱ęjzǝl (Bevingen), grote staak: grōtǝ stāk (Helden  [(120 cm lang -- voor het uitkloppen en intrekken van plaatmateriaal)]  ), hanggareel: haŋǝriɛl (Weert), hefarm: hø̜fǝrǝm (Weert), kleine staak: klęjnǝ stāk (Helden), klinkijzer: kleŋk˱ē̜jǝzǝr (Loksbergen), kleŋk˱īzǝr (Maastricht, ... ), lichtbalk: lichtbalk (Gennep), pijpenarm: pīpǝnɛrǝm (Herten), pijpenboom: pīpǝbǫwm (Reuver), pīpǝn˱bōm (Heijen, ... ), pijpenezel: p ̇īpǝē̜zǝl (Herten  [(met bolle baan)]  ), pijpenijzer: pīfǝ-īzǝr (Kerkrade), pīpǝ-īzǝr (Heerlen), pijpenklopijzer: pīpǝklǫp˱īzǝr (Montfort), pijpenstaaf: pīpǝstāf (Neeritter), pijpenstaak: pīpǝstāk (Siebengewald), platte staak: platǝ štāk (Roermond), schraag: šrāx (Simpelveld, ... ), schroefezel: š ̇ruf˱ēzǝl (Herten), staak: stāk (Venlo, ... ), stemijzer: štɛmīzǝr (Kerkrade), steunstang: stø̜nstaŋ (Bevingen) Aambeeldachtig, stalen hulpgereedschap dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om metalen platen te bewerken, kachelpijpen hun vorm te geven en te klinken, etc. Het bestaat uit een soort stang die in een bankschoef kan worden geklemd, in het aambeeldgat van het aambeeld kan worden geplaatst of onder een kram op de werkbank of het werkblok kan worden vastgezet. Het werktuig kan verschillende vormen hebben. Zo bestaan er uitvoeringen met ronde of vierkante doorsnede; ook kan de bovenzijde van het werktuig plat of rond zijn. De ezel is aan één, vaak ook aan beide kanten te gebruiken. Soms is er een bolle, hoekige of platte verhoging op aangebracht. Zie ook afb. 164. De informant uit Q 121 kende twee soorten koperslagersezels. De ene was voorzien van twee rechte banen, de andere van één rechte baan en een ronde kop. Beide ezels werden gebruikt voor het bewerken van plaatmateriaal. In L 210 lag de ezel in een houten blok en had het werktuig verschillende vormen: groot, kort, dik en dun. Ook de informanten uit L 246, L 266 en L 329 kenden ezels met ronde en vierkante kop. [N 33, 211; N 33, 238a-c; N 33, 242a-b; N 64, 37a-b; N 66, 18a-b; monogr.] || De horizontale balk waar de pasbrug aan één zijde op rust. Zie ook afb. 85. Volgens de invullers uit l 318 en l 321 werd deze balk vooral in torenmolens op deze wijze gebruikt. [N O, 23c] II-11, II-3
ezelbroek hoolbeugel: hōlbø̄gǝl (Neeritter, ... ) (IJzeren) band om de pasbrug heen. [N O, 231] II-3
ezelen (kaartspel) ezelen: iezele (As) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2