e-WLD begrippen 
e-WLD

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijn afgewerkte klomp bijgesneden klomp: bējgǝsnējǝ klomp (Sevenum), kapklomp: kapklomp (Tegelen), luxe klomp: luxe klomp (Hamont) Geschilderde en van versierende uitsnijdingen voorziene klomp. [N 97, 149; monogr.] II-12
fijn broed bijencel: bejǝsɛl (Montzen), bijenraat: bęjǝnrǭt (Genk), broedcel: (mv)  bro.tsɛlǝn (Dilsen), broedraat: brutrāt (Kerkhoven), fijn bouw: fīn bǫw (Asenray / Maalbroek), fijn broed: fenj brut (Meijel), fijn broed (Neer, ... ), fīn brōt (Asenray / Maalbroek, ... ), fijn raat: fīn rǭt (Asenray / Maalbroek, ... ), fijn werk: fijn werk (Lommel, ... ), fiǝn węrk (Heerlen), fī.n wɛrǝk (Weert), fīn werk (Peij, ... ), fīn wērk (Horst), fīn węrk (Herkenbosch, ... ), fīn wɛrk (Venlo), honingcel: honingcel (Hasselt), (mv)  hōneŋsɛlǝ (Geistingen), honingraat: hōneŋroǝt (Houthalen), hōneŋrāt (Kerkhoven), koninginnebroei: kø̜nǝgenǝbruj (Wellerlooi), schou werk: sxǫw wɛrǝk (Zepperen), werkbroei: węrkbruj (Wellerlooi), werkersbroed: werkǝrs˱brōt (Maaseik), werkstercel: werkstercel (Born, ... ), werkstǝrsɛlǝ (Beek, ... ) De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b] II-6
fijn droog stof drek: drɛk (Aldeneik), fijne drek: fīǝnǝ drɛk (Hoensbroek), fijne melm: fīnǝ mɛlm (Blerick), fijne zand: fē̜nǝ zant (Leopoldsburg), melm: męlǝm (Milsbeek, ... ), mɛlm (Swalmen, ... ), mɛlǝm (Panningen), moude: moj (Obbicht), mø̜u̯w (Bree), mō (Genk), mōj (Montfort), mōlj (Maasbracht), mǫi̯lǝ (Montfort), mǫu̯ (Einighausen), mǫu̯w (Eisden, ... ), mǭu̯w (Neerharen), mul: møl (Bleijerheide, ... ), mø̜l (Eijsden, ... ), mul land: møl lant (Hoensbroek), mul zand: mølǝ zanjtj (Brunssum), mø̜l zaŋk (Boekend), mulm: mølm (Baarlo), pof: pof (Meijel, ... ), steverd: štēvǝrt (Melick), stob: stōp (Hoensbroek), stobber: stǭbǝr (Lommel), stof: stof (Beringen), stuf (Meldert), støf (Halen), stø̜f (Opitter), stōf (Lummen, ... ), stūf (Maaseik, ... ), stǫf (Beringen, ... ), stǭf (Blerick, ... ), štø̄f (Munstergeleen), štǭf (Herten, ... ), stofzand: stofsant (Berverlo), stofzand (Hechtel), stub: støb (Boorsem, ... ), støp (Borgloon, ... ), stø̄p (Millen), stø̜b (Oost-Maarland), stø̜p (Ketsingen, ... ), stęp (Grote-Spouwen, ... ), štøb (Hoensbroek, ... ), štøp (Heerlerheide, ... ), štø̜b (Eijsden, ... ), štø̜p (Bocholtz, ... ), stuifweg: stȳfwęx (Heijen), stuifzand: stȳfzant (Venlo), stȳfzaŋk (Egchel), štȳfzanjtj (Boukoul, ... ), stuiver: stȳvǝr (Blerick), vleugzand: vlø̄gzāŋkt (Panningen), vlø̜̄gzāŋk (Panningen), zand: zanjtj (Ittervoort), zandige grond: zandegǝ grōnt (Neerpelt) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijn garen vlassegaren: vlęsǝgārǝ (Beringe) Heel fijn garen van hennep of vlas. [N 48, 85c] II-7
fijn spinnen dun spinnen: dun spinnen (Ottersum), døn spenǝ (Tessenderlo), fijn doek spinnen: fīn dōk spenǝ (Maxet), fijn spinnen: fejn spenǝ (Meijel), fī špenǝ (Mechelen), fī.n špenǝ (Panningen), fīn spenǝ (Ell, ... ), fīn spęnǝ (Ophoven), fīn špenǝ (Klimmen, ... ), fīǝn spenǝ (Sevenum), fɛjǝn spɛnǝ (Alken), vlassegaren spinnen: vlɛsǝgārǝ spenǝ (Weert) Het spinnen van fijn gesponnen draad. In de regel was dit één- of tweedraads dik. Volgens de informant van Q 98 werd onder ø̄fijn spinnenø̄ verstaan dat het fijne garen ook driedraads dik kon zijn en van de beste kwaliteit wol. [N 34, C1] II-7
fijn vijlen bijvijlen: bęjvilǝ (Bleijerheide), fijn afwerken: fęjn āfwęrkǝ (Dilsen), fijn vijlen: fīnvīlǝ (Herten, ... ), gladvijlen: glat˲vęjlǝ (Leopoldsburg), met de vijl derover gaan: męt ˲dǝ vājl triǝvǝr gon (Bilzen), poleren: pulīrǝ (Leopoldsburg), vijlen: vājlǝ (Bilzen), vīlǝ (Heel, ... ) Een stuk hout bewerken met een fijne houtvijl. [N 53, 158b] II-12
fijn vlechtwerk fantasiewerk: fantasiwęrǝk (Stokkem), fijn werk: fē̜n węrǝk (Loksbergen), fīn węrǝk (Stokkem), licht werk: lext węrǝk (Loksbergen), luxe werk: luxe werk (Weert), rietwerk: rītwɛrǝk (Tessenderlo), sierwerk: sīrwęrǝk (Meijel), sleuterwerk: slø̄tǝrwęrǝk (Weert  [(vierdubbel gevlochten sierwerk)]  ) Zeer fijn vlechtwerk. In Stokkem (L 423) werd onder meer het volgende fijne vlechtwerk vervaardigd: poppenwagentjes, papier- en naaimandjes en kleine meubelstukken. [N 40, 114] II-12
fijn weefsel fijn doek: fīn dōk (Stramproy) Fijn, licht weefsel. [N 39, 124b] II-7
fijne blokschaaf blokschaaf: [blokschaaf] (Herten, ... ), blokschaaf met dekbeitel: blǫkšāf met˱ dęk˱bęjtǝl (Mechelen), fijne schaaf: fīn šāf (Reuver), gerfschaaf: gɛrfšāf (Sint Odilienberg), gɛrǝfšǭf (Maastricht), kortschaaf: kǫrtšāf (Meeswijk), kǫtšǭf (Bilzen), oppoetsschaaf: ǫpputsšāf (Dilsen), poetsbeitel: pǫts˱bęjtǝl (Geulle), poetsschaaf: potsšā.f (Sittard), potsšāf (Doenrade), potššāf (Limbricht), putssxāf (Ottersum), putsšāf (Herten, ... ), slichthobel: šlexhubǝl (Bleijerheide), slichtschaaf: slexšāf (Stein) Blokschaaf met dubbele beitel die wordt gebruikt om het hout zeer glad af te schaven. [N 53, 57; monogr.] II-12
fijne hagel bevroren regen: bevrore renger  bəvruərə reͅŋər (Diepenbeek), fijne griezel: fiene grezel (Grevenbicht/Papenhoven), fijne hagel: fainə hōͅgəl (Mal), faínə hōͅgəl (Ketsingen), fenə hōͅgəl (Wellen), fēͅnə hagəl (Linkhout), fēͅuəu āgəl (Hasselt), feͅinə hōͅgəl (Val-Meer), feͅnənhágəl (Paal), feͅənə hoͅgəl (Riksingen), fie-ne hagel (Nunhem), fiene haachel (Herkenbosch, ... ), fiene haagel (Melick, ... ), fiene hagel (Bergen, ... ), fiene hāgel (Jabeek), fiene hougel (Wolder/Oud-Vroenhoven), fienen hagel (Blerick, ... ), fienenhagel (Velden), fienge hagel (Schaesberg, ... ), fieͅne hagel (Beegden), fijne hagel (Beverlo), fijne hoagel (Gronsveld), finge hagel (Mechelen), finji hagel (Meijel), finə hāgəl (Lanklaar), finə hàgəl (Kaulille), finən hāgəl (Bree), fiŋə hagəl (Teuven), fīēne haagel (Puth), fīnə hōjəl (Opglabbeek), fäinə hōͅgəl (Romershoven), fènənàgəl (Maaseik), fəinə hoͅgəl (Tongeren), (m.)  feͅinən hoͅajəl (Wintershoven), fiene hagel  ⁄finə ⁄hāxəl (Neerpelt), fienen hagel.  finən hàgəl (Bocholt), fijne hagel  fēͅnə hàxəl (Borlo), fijne hagel.  fīnə (h)āgəl (Kinrooi), fijne harel: fienge harel (Bleijerheide), gewone hagel: gewone haogel (Oost-Maarland), grouwel: grouwel (Grathem), hagel: haachel (Ell, ... ), haagel (Maastricht, ... ), hagel (Bree, ... ), hagəl (Linkhout), hāggel (Heugem), ho͂ͅgəl (Wellen), hàgəl (Beringen, ... ), hə.gəl (Venray), (m.)  àgəl (Hasselt), haagel  hōͅgəl (Hoeselt), hagel  axəl (Niel-bij-St.-Truiden), hagəl (Lummen), hà͂gəl (Gelieren/Bret), ho͂ͅgəl (Borgloon), hàgəl (Peer), hàxəl (Velm), hagel.  hoͅgəl (Leopoldsburg), hoagel  hōͅgəl (Smeermaas), hòògel  hōͅgəl (Diepenbeek), Nb. Men zegt niet: hagel!  hachel (Horn), hagelbolletje: hagelböllékés (Eksel), hagelschrot: hagelsjrot (Tegelen), hagelstof: haagelsjtub (Klimmen), hele fijne hagel: hiləfɛinənhágəl (Maastricht), ijzel: èisəl (Maaseik), kleine hagel: kleene  kleͅnə(n) (Peer), lichte hagel: lichte hagel (Velden), manna: mànà (Rosmeer), musjesstof: mösjesjtaof (Sittard, ... ), rijs: ries (Montfort), triès (Montfort), rijzelsuiker: riezel-sokker (Ulestraten), schrot: schroot (Blerick), schrot (Roermond, ... ), sjrot (Heythuysen, ... ), sxrøət (Kermt), šrōt (Boorsem), šrut (Bocholt), (onbekend = hagel van jachtgeweer.  sxrōͅt (Halen), stofhagel: st^phaxəl (Hoepertingen), stofhagel (Kwaadmechelen), stoofhagel (Tungelroy), stuufhagel (Obbicht), stūfagəl (Rotem), stoefhagel  stofhagəl (Lummen), stufhāgəl (Donk (bij Herk-de-Stad)), stofhagel  stofhàgəl (Lummen), stofhagel (m.)  stoͅfhagəl (Herk-de-Stad), stofhagel.  stofhàgəl (Beringen), strooihagel: sjtrèu (hagel) (Swalmen) fijne hagel || fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] || mussenhagel, zeer fijne hagel (snippenhagel) || zeer fijne hagel III-4-4