e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluit fluit: fleet (Hasselt), fleit (Bree), fleut (Aubel, ... ), fleuët (Moelingen), fleït (As), fleüt (Helchteren), fluit (Hamont, ... ), fluut (Maaseik), flèit (Peer), flêeët (Genk), flêt (Bilzen), flôët (Tessenderlo), flöt (Beringen), flöut (Eupen), fluitje: fleetje (Hasselt), fleitje (Bree), fleitsken (As), fletjen (Neerpelt), fletske (Tongeren), fleutche (Aubel), fleutje (Baelen, ... ), fleutjen (Oostham), fleutske (Herk-de-Stad), fleutəken (Diepenbeek), fleüteke (Helchteren), fluitche (Rekem), fluitjen (Lommel, ... ), fluitəke (Stokkem), fluutəkə (Maaseik), flèiteke (Peer), flêetske (Genk), flêtske (Bilzen), flökke (Landen), flöteke (Beringen), flötjen (Hamont), flöttche (Eupen), t vleutske (Val-Meer) Fluit. [Willems (1885)] III-3-2
fluitekruid emmertjes: WLD = engelwortel of fluitekruid  ummerkes (Posterholt, ... ), fluitebloem: -  fluitebloom (Tungelroy), fluitekruid: fleute kroet (Vijlen), (-)  fluitəkroêd (Geistingen), -  fluitekruud (Venray), eigen spellinsysteem  fluite kruid (Meijel), geen aparte naam  fluitekruid (Berg-en-Terblijt), idem  fluitekruid (Venlo), idiosyncr.  fluitekruid (Blerick), WLD  fluitəkrōēth (Guttecoven), zelfde, ook: piepkroed  fluitekruid (Echt/Gebroek), fluitjeskruid: flutjeskroet (Schinveld), paardsbloem: WLD  paers bloom (Montfort), piepkruid: ook: fluitekruid (zelfde)  piepkroed (Echt/Gebroek), pisbloem: idiosyncr.  pisbloume (Sittard), schalk: schalk (Jeuk), sjalk (Schimmert), idiosyncr.  sjalk (Thorn), WLD  schalk (Stein), toeter: WLD  toeters (Beesel), toeterkruid: eigen spellinsysteem  toeter kruid (Meijel), wild moerenkruid: wild moere kroet (Wijlre) fluitekruid [DC 23 (1953)], [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] || Fluitekruid (anthriscus sylvestris 50 tot 150 cm. De stengels zijn gegroefd en zijn hol, meestal onderaan behaard; de bladeren zijn tot 3-voudig geveerd, en zacht behaard, de omwindseltjes zijn 5-bladig; de bloemen zijn wit, zelden roze; de vruchten zij [N 92 (1982)] III-4-3
fluiten fluiten: fleiden (Bree), fleiten (As), fleu-tê (Widooie), fleute (Aubel, ... ), fleuten (Diepenbeek), fleüte (Val-Meer), flēten (Bilzen), fluite (Maaseik, ... ), fluiten (Hamont, ... ), flèiten (Peer), flêten (Genk, ... ), flôëten (Tessenderlo), flöte (Beringen), flöten (Helchteren), flöüte (Eupen) Fluiten. [Willems (1885)] III-3-2
fluiten naar de duiven binnenfluiten: bènnefluiten (Eisden), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  ze binnefleu.te (Zolder), vgl. ze binneròpe.  binnefleu.te (Zolder), duivenfluitje (zn.): Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  en doeve-flûtje (Wanssum), fluiten: doeve fleute (Venray), fleite (As), fleujte (Jeuk), fleute (Doenrade, ... ), fleuten (Houthalen, ... ), fluite (Echt/Gebroek, ... ), fluiten (Geleen, ... ), fluiten met een fluit (Geleen), fluitje (Jesseren), fluitə (Beesel), flèjtə (As), flêête (Vlijtingen), flø͂ͅtjə (Meijel), i fluite (Wijlre), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  fleete (mèt de mond) (Bilzen), fleete (mèt e flétsje) (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  et fleu.te óp e douve (Zolder), influiten: i fluite (Wijlre), influitə (Guttecoven), lokken: lokke (Echt/Gebroek), lokken (Geleen), loͅ.kə (Eys), rammelen met een bakje: ramələ me un bɛkskə (Meijel), tjielp fluiten: tjielp fluiten (Meijel) Al fluitend (de duiven) binnenlokken. || Hoe noemt U het fluiten naar de duiven? [N 93 (1983)] || Hoe zegt men: het roepen van de duiven? [N 93 (1983)] || Kent U speciale lokroepen? Hoe luiden die? [N 93 (1983)] III-3-2
fluiter amermusje: ao.memöske (Boukoul, ... ), boskeit: Frings  boͅskɛ̄t (Beverst), fluiter: fleuter (Nieuwenhagen, ... ), fluiter (Maastricht, ... ), flø͂ͅi̯tər (Maaseik), flø͂ͅtjər (Meijel), eigen spelling; omgespeld  fløͅi̯tər (Roosteren), fluitertje: fluiterke (Maastricht), fløͅi̯tərkə (Kaulille), vdBerg; omgesp.  flātərkə (Sint-Truiden), grasmus: graasmös (Swalmen, ... ), grijsje: grieske (Nederweert), keit: kēͅt (Tongeren), kersenpikker: körsepikker (Ospel), ovenmusje: zou event. ook avond- kunnen zijn  aovemöske (Swalmen), taats: taats (Tegelen), tjiftjaf: tzjiftzjif (Weert), tuinfluiter: doorgaans Frings, soms eigen spelling  tøͅnfløͅʔər (Kwaadmechelen), Frings; half lang als lang omgespeld  tøͅi̯nfløͅi̯tər (Lanklaar), wijntempertje: wientemperke (Nederweert), wolteut: woltø͂ͅt (Molenbeersel) fluiter || fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
fluitketel fluitketel: fleutkäetel (Heerlen), fluitkeetəl (Heer), fluitkètel (Tegelen) waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)] III-2-1
fluweel, velours fluweel: fliwēǝl (Beringen), fluweel (Gennep, ... ), fluwiǝl (Sevenum), flywiǝl (Afferden, ... ), flywējl (Heijen, ... ), flywēǝl (Zichen-Zussen-Bolder), flywē̜l (Blerick), flywęjl (Landen, ... ), flø̄rēl (Meterik), flǝwiǝl (Altweert, ... ), flǝwējl (Venray), flǝwęjl (Bilzen), flǝwīl (Baarlo, ... ), flǝwīǝl (Maasbree, ... ), frowējl (Merselo), frǝwi-jl (Well), frǝwēl (Wellerlooi), fǝrwiǝl (Venlo), sameet: samɛt (Montzen), zamǝnt (Brunssum), zamɛt (Afferden, ... ), velours: flawǝr (Hasselt), floar (Valkenburg), flowr (Lummen), floǝr (Geleen), flur (Loksbergen, ... ), fluwǝr (Hoepertingen, ... ), fluǝr (Groot-Gelmen, ... ), flwor (Rothem), flwār (Berg / Terblijt, ... ), flyǝr (Niel-bij-As), flȳr (Hees, ... ), flōr (Bingelrade, ... ), flōǝr (Doenrade, ... ), flūr (Aalst, ... ), flūwǝr (Hamont), flūǝr (Borgloon, ... ), flǫwr (Schimmert), flǭǝr (Meerssen), fǝlūr (Houthalen), velours (Bleijerheide, ... ), vluǝr (Eisden), vlūr (Beringen, ... ), vǝlūr (Maasmechelen, ... ) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluweelboom azijnboom: WBD/WLD = fluweelboom / VD: sierstruik (Rhus typhina) met scharlaken bladeren; syn. azijnboom  azi-jnbòwm (As) fluweelboom [N 92 (1982)] III-4-3
fluwelen broek boks van velours: boͅks_fam_flūər (Hamont), bots van velours: en bots va flùr (Lontzen), fluwelen broek: en fluweelen broek (Oostham), fluwele broek (Sint-Truiden), ne fluwele broek (Sint-Lambrechts-Herk), ən flĕweilə broek (Bilzen), ən fluwēlə bruk (Zichen-Zussen-Bolder), ən flūwɛ̄lə brŭk (Rosmeer), gerilde velours: gerilde veloer (Niel-bij-As), manchesterboks: mansjesterboks (Kerkrade), Tamelijk zware stof, vooral voor sport- en werkkleding. (Oorsprong: stad Manchester).  mansjester bôks (Herten (bij Roermond)), manchesterse boks: mansjesterse bóks (Weert), ribbelboks: ribbelbóks (Gennep), turksleren boks: turksle̞ə buks (Molenbeersel), turksleren broek: tørksleͅrə bruk (Hamont), sub turk.  törksleère brook (Uikhoven), velours (fr.): floer(e) (Genk), floere rok (Roermond), fluər (Lommel), fly.rə (Meeuwen), vloer, floer (Maastricht), vloere (Maastricht), vloeur (Borgloon), (bn).  floer (Heerlen), Afl. floeren.  fluər (Niel-bij-St.-Truiden), b.v. floere kostuum.  floer (Bree), b.v. floire jas, brook, kraag.  floir (Uikhoven), velours (fr.) boks: een floere boks (Hechtel, ... ), een vloere bots (Welkenraedt), ein floere bex (Grote-Brogel), ein floere boeks (Kessenich), ein floere boks (Gruitrode, ... ), ein floere books (Bree), ein floerə boeks (Ophoven), ein floère boeks (Ophoven), ein vloere boks (Bocholt), ein vloere bôks (Elen), ein vlurə bōks (Meeuwen), eine floeren boks (Neeroeteren), en floere boeks (Rotem), en floere boks (Lommel), feloere boks (Kessenich), in floere box (Achel), n floere boks (Kaulille), n floeren boks (Hechtel), yn flūərə boks (Neerglabbeek), ən floere boks (Kleine-Brogel), ən flurə boks (Neerpelt), ən flūrə boks (Opglabbeek), ən flūrə bots (Welkenraedt), ’n floere boeks (Elen, ... ), ’n floere boks (Neeroeteren, ... ), ’n floeərə boks (Opitter), ’n floore boks (Sittard), ’n fluure boks (Niel-bij-As, ... ), ’n flūrə bŭks (Maaseik), ’n vloere boks (Neerpelt), sub floere.  floere bóks (Kerkrade), velours (fr.) broek: `ĕn vloere brok (Vroenhoven), een floere broek (Hoeselt, ... ), een floere brook (Beringen, ... ), een floeren broek (Neerpelt), een vloeren brok (Paal), ein floere broek (Hoeselt), en floere broek (Beverst, ... ), en floere brook (Lanaken), en floere brouk (Beverlo), en fluere broek (Rijkhoven), en flūr bruok (Herk-de-Stad), en flūrə bruk (Kortessem, ... ), en vloere broek (Munsterbilzen, ... ), eng vloere brook (Mheer), eͅn flūrö bruk (Oostham), floearre bròòk (Boorsem), floere broek (Beverlo, ... ), floere brok (Beverlo, ... ), floere brook (Gronsveld), floere brŏk (Koersel), floere brŭk (Kozen), floere brùk (Beverlo), floeëre broek (Paal), flourə brŏk (Lummen), ien floerebrok (Spalbeek), ien floeren brok (Spalbeek), ieən floere broek (Nieuwerkerken), in floere brok (Peer), in floere brŏek (Stevoort), n floere bruk (Mopertingen), n flure brōk (Rekem), n flūrə bruk (Borgloon), ən floere broek (Alken), ən flōurə brōk (Mechelen-aan-de-Maas), ən flu:rə bro:k (Stokkem), ən flu:rə bruk (Martenslinde), ən flurə bruk (Gutshoven, ... ), ən fluərə brōk (Mechelen-aan-de-Maas), ən flūrə brok (Diepenbeek, ... ), ən flūrə bruk (Genoelselderen, ... ), ən flūrən brok (Peer), ən flūərə brok (Opgrimbie), ən vlūrə brok (Vroenhoven), ən vlūrə brōk (Lanaken), ’n floere broek (Beverst, ... ), ’n floere brook (Meeswijk, ... ), ’n floere brŏk (Diepenbeek, ... ), ’n flore broek (Hees), ’n fluere broek (Koninksem), ’n flure brook (Zutendaal), ’n vloere broek (Tongeren), ’n vloere brook (Kanne), ’n vloerə brūk (Eigenbilzen), ’n vlurə brôk (Lanaken), velvet (eng.): Eng. velvet.  vèlvèt (Maastricht), zahme (du.) bots: ən zamə bots (Welkenraedt), zijden broek: ’n zaaie broek (Vliermaal) #NAME? || (fluwelen) || [vloere*]: van vloer, d.i. fluwelen || boks van floer || broek van sterke stof, binnen flanelachtig, buiten gestreept, werkbroek || een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] || fluweel || fluweel (bn.) || fluweelbroek || fluwelen broek || manchester broek || ribfluwelen broek || ribfluwelen, corduroy broek || veloers broek || velours || velours (fr.): fluweel || velours, fluweel || velours: fluweel || velvet: fluweel III-1-3
fokbeer beer: ber (Schimmert), biǝr (Ell, ... ), bi̯ɛr (Boorsem), bē̜r (Lutterade), bīr (Echt, ... ), bīǝr (Schinnen), dekbeer: dekbīr (Vijlen), dękbiǝr (Baarlo), dękbęǝr (Ophoven), dɛkbīr (Doenrade, ... ), fokbeer: fokbeer (Linne, ... ), fokbīǝr (Altweert, ... ), fǫkbei̯r (Zonhoven), fǫkbii̯r (Heiselt, ... ), fǫkbiǝr (Epen, ... ), fǫkbęǝr (Maasmechelen, ... ), fǫkbīr (Kerkrade, ... ), rasbeer: rasbīr (Opoeteren), stamboekbeer: stambōkbīr (Opoeteren), zaadbeer: z˙ǭdb˙iǝr (s-Gravenvoeren, ... ) Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.] I-12