e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fronsen frauwelen: frauwələ (Simpelveld), fronselen: befrunseldj (Ittervoort), freunsölö (Stevensweert), fronsele (Boekend, ... ), fronselen (Meijel), fronsjele (Nieuwstadt), fronsjelen (Stein), froonsele (Tungelroy, ... ), froonselə (Gennep), frooëns`le (Bocholt), frōēnsjələ (Brunssum), frŏĕnsjelə (Oirsbeek), frunselde (Melick), frunsele (Blerick, ... ), frunselle (Vlodrop), frunsjele (Montfort), frunsjələ (Heerlen), frunsələ (Beesel, ... ), frànsele (Sevenum), frònsele (Sevenum), frónsjelə (Oirsbeek), frónsələ (Venlo), frönsjele (Mheer), gefronseltj (Ospel), (?augskroen)  frinsele (Neer), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  fronselen (Eksel), PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.  fronsele (Jeuk), fronsen: de vjerkop fronse (Eigenbilzen), froense (Merkelbeek, ... ), froensen (Opglabbeek), fronse (Bilzen, ... ), fronse(n) (Eigenbilzen), fronsen (Achel, ... ), fronst de wenksbouwe (Kerkhoven), fronsë (Hoeselt), fronsə (Leopoldsburg, ... ), fronze (Schimmert), fronzen (Achel, ... ), froonse (Caberg, ... ), froonsen (Wolder/Oud-Vroenhoven), froonsə (Maastricht, ... ), frōnjsen (Born), frōnse (Echt/Gebroek, ... ), frōnsə (Kinrooi), frōōntse (Amby), frŏnse (Schimmert), frunse (Maasbree, ... ), frò.nse (Zutendaal), frònse (Bree, ... ), frònsje (Geleen), frònsə (Loksbergen, ... ), fró.nse (Borgloon, ... ), frónse (As, ... ), frónsjə (Schimmert), frónsë (Tongeren), frónsə (Susteren), frônse (Nunhem, ... ), frônsen (Stein), frônsə (Reuver), frönse (Blerick, ... ), sich fronse (Gulpen), wenkbraawen fronsen (Lommel), Mogelijkheid onderlijnd in vraagstelling.  fronsen (Loksbergen), grijnen: grijnə (Maastricht), rimpelen: gerumpeld gezich (Susteren), reumpələ (Montfort), rimpele (Maastricht, ... ), rimpelen (Gruitrode, ... ), rimpələ (Simpelveld, ... ), rump`le (Bocholt), rumpele (Beek, ... ), rumpelen (Schinnen), rumpelə (Doenrade), rumpulu (Brunssum), rumpələ (Amstenrade, ... ), rumpələn (Urmond), rŭmpele (Schimmert), rø.mpələ (Eys), PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.  rimpele (Jeuk), Wenkbrauw = braw.  rumpele (Boorsem), rimpels trekken: ien reempels trekke (Meerlo), reempels trekke (Oirlo), rimpele trekke (Tienray), rimpselen: chərumsjəlt (Grevenbicht/Papenhoven), gerimpseld (Bree), ru.msele (Zolder), rumpsele (Kinrooi), rumselen (Eksel, ... ), B.v. oer veu.rhuut nie zoe -, jong.  ru.mpsele (Zolder), runzeln (du.): runsjele (Klimmen), samentrekken: B.v. Ge krijgt `n hiejel gerimpelt vel as ge oewer wenkbrouwen dikwijls samentrekt.  samentrekke (Peer), trekken: (trèkke) (Geleen), vouwen: vauwe (Kerkrade) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)] || Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1
front front: front (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Maurits]  [Eisden]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Maurits]), frǫnt (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Emma]  [Willem-Sophia]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Eisden]), frǭnt (Hamont  [(Eisden)]   [Eisden]) Het uiteinde of de zijde van de mijngang die in het gesteente of in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. Werkfront in het algemeen. [N 95, 10; N 95, 398; monogr.; Vwo 329] II-5
fruit fruit: fruit (Venlo) fruit III-2-3
fruit bewaren bewaren in het mout: bewaren in ⁄t mōētj (Asenray/Maalbroek), bleken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  ble(i)kə (Gutshoven), ble:ike (Zutendaal), bleeken (Broekom, ... ), bleiken (Vlijtingen), bleikə (Sint-Truiden), blèken (Grote-Spouwen), drogen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (de appel lete driege)  driege (Peer), een mijt maken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  ən miĭt mōͅkə (Bommershoven), een mouting maken: ein motting make (Beegden), een moutje maken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  ə mutjə mākə (Rotem), een moutsel maken: ⁄n mòtsjel maken (Sint-Pieter), een muik maken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 nb. indien omspelling volgens RND: a = á (komt maar een keer voor op de lijst en het is niet duidelijk welke a daarmee bedoeld wordt).  nə muk makə (Houthalen), fruit bewaren: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  frëet bewôre (Rosmeer), fruit in de muik steken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  fre͂ͅt eͅn də mūk stēͅkən (Peer), fruit muiken: werkwoord  fruit mo͂e͂ke(n) (Velden), in de mout leggen: in de moŏt lègge (Grevenbicht/Papenhoven), in de muik steken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  en də my(3)̄:k stɛ̄kən (Hamont), in de mōēk stèken (Peer), in de week zetten: in de week zette (Heerlen), inmaken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  inmoaken (Bilzen), laten bleken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  leute bleken (Rijkhoven), loate bleekə (Nieuwerkerken), laten lengen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lotən leŋən (Tessenderlo), laten liggen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lao:əte ligge (Hoepertingen), laten liggen tot ze rijp zijn: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lâtte ligge tot ze reejp zeen (Maaseik), laten liggen voor rijp te worden: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  loatə lique veur riep te wairə (Eisden), laten liggen voor te mouten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  loͅtə legən voͅr te mōͅi̯tən (Diepenbeek), laten mouten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lao:əte mauəte (Hoepertingen), lōetə mø͂ͅtə (Herk-de-Stad), loͅtə mātə (Sint-Truiden), laten murg worden: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lōͅtə moerəx wēͅrə (Rekem), laten murgen: loate moige (Ulestraten), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lōͅtə moerəgə (Rekem), laten ontzweten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  loate ontzweite (Eisden), laten rijp worden: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  laote riep wēēren (Meeuwen), laten rijpen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  laitte raipe (Millen), laotə rypə (Tessenderlo), laten rijpen (Maaseik), loate riepe (Bree), loaten riepen (Neeroeteren), loatə rijpə (Beverst), loote rijpen (Tessenderlo), lote rijpe (Sint-Truiden), lèten rijpen (Heusden), zə ləatə ri:pən (Overpelt), laten uitzweten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  ləotən utzwɛitən (Maaseik), moffelen: moefele (Roermond), mouten: mø͂ͅe.tə (Hasselt), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  ma:tə (Aalst-bij-St.-Truiden), maai-te (Jeuk), maate (Jeuk), maaten (Montenaken), maiten (Wilderen), mate (Sint-Truiden), meute (Hasselt), moeite (Voort, ... ), moeiten (Wellen), moei̯tte (Wellen), moj‧ən (Tessenderlo), moute (Ulbeek), mouten (Bilzen), moutə (Kermt), mōte (Mettekoven), mōteͅn (Opglabbeek), mōtə (Martenslinde), mōͅētən (Diepenbeek), mu:tə (Hoepertingen), muien (Kwaadmechelen), muiten (Schulen), muitə (Alken, ... ), mu‧jtə (Voort), mø͂ͅ.tə (Hasselt), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (ui = fr. gueule)  muite (Hasselt), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (ô = fr. horlôge en e = zeer kort)  môëten (Diepenbeek), mouteren: ook: muiken, mûken, mooken, materen,meuteren  moeteren (Genk), moutingen: muiken, mûken, mooken, materen,meuteren, moeteren  moetingen (Genk), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  meutinge(n) (As), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (het verzamelde fruit: ein motting)  mottingen (Ophoven), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (loten liggen om ze loten riep te wèren)  motingen (Neeroeteren), moutselen: maitschele (Eijsden), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  moetchelle (Moelingen), muiken: maukë (Tongeren), moa-je-ke (Blitterswijck), moeeke (Lottum), moeke (Baarlo, ... ), moekke (Belfeld), moeuke (Meterik), moeəke (Horst), mojjeke (Gennep, ... ), mojjike (Afferden, ... ), mojîke (Venlo), mooəke (Arcen), moäke (Grubbenvorst), moïkken (Heijen), mōĭjke (Meerlo), mŏĕke (Beesel), mŏikke (Swolgen), mŏĭjeke (Wellerlooi), mŏjeke (Gennep, ... ), moͅi̯əkə (Blitterswijck, ... ), muəkə (Blitterswijck, ... ), #NAME?  mòjkə (Gennep), appels moeken = mooi geel laten worden  moeken (Maasbree), fruit zacht laten worden  mòjike (Leunen), laten rijpen van fruit  moëken (Horst), muiken, mûken, mooken, materen,meuteren, moeteren  muiken (Genk), Van baksels  moeke (Zonhoven), Van fruit Ve lòòëten óós pië.re moeken èn ¯t hoej: We laten de peren meuken in het hooi  moeke (Zonhoven), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  mai̯kə (Beringen), meken (Linkhout), meuke (Maaseik), mokken (Hechtel), mōēken (Peer), mŏken (Wijchmaal), mukken (Achel), mukə (Zonhoven), muuken (Achel), mūəkən (Peer), mu̯kən (Zonhoven), my(3)̄ĭkən (Hamont), mykken (Sint-Huibrechts-Lille), mykə (Hamont), mø̄kə (Loksbergen), mø͂ͅkə (Halen), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (de appel loaten liggen tot dèze rijp weren) (appelen) muken (lange u)  muken (Hamont), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (de appels) laten meuëken.  meuëken (Oostham), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (de appels) loate mokke.  mokke (Lommel), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (in de betekenis van laten rijp worden, het versteken is hier onbekend)  mokken (Eksel), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (ze late ligge om ze rieep te late wären)  meuïken (Neerpelt), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 nb. boven de y staat een verkortings-teken.  mykən (Sint-Huibrechts-Lille), murg laten worden: mörg loate wêre (Susteren), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  merg laoten werre (Reppel), moerx lətə werə (Mechelen-aan-de-Maas), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 de invuller geeft geen duidelijk antwoord, maar schrijft wel deze zin; de appel laoten liggen vuur ze te meuig te laote wêren.  meuig laote wêren (Bocholt), murgen: murge (Schaesberg), mörge(n) (Schinveld), nonnenslaap: noonesschlaop (Mheer), obst (du.) bewaren: obs beware (Epen), opleggen: oplegge (Valkenburg), opzetten: opzĕtte (Mheer), rijp laten worden: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 de invuller geeft geen dialect woord, maar wel deze zin; de appels laote luige vur ze rèp te laote wuëre  rèp laote wuëre (Beverlo), rijpen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  reepen (Zichen-Zussen-Bolder), riepen (Kaulille), rieëpen (Kaulille), vermeuken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  vemeuken (Beverlo), versteken: verstèke (Montfort), verstoppen: verstoppe (Montfort), verstopt (Eys), wat laten geel worden: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  wat laten geel worden (Stokrooie), wegsteken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  wegsteken (Heusden), wegstoppen: wegstoppen (Roermond), weken: weike (Thorn), zich een mouting maken: zich een motting maake (Stevensweert) fruit bewaren; Kent u een werkwoord muiken, meuken, muken, moeken? Zo ja wat betekent het? Hoe spreekt men het uit? [DC 31 (1959)] || fruit laten rijpen op verholen plaats || halfrijpe appels en peren laten rijpen in een moeëk || leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND 38 (1942)] || meuk [SGV (1914)], [SGV (1914)] || meuken || meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)] || meuken, rijp laten worden van fruit || meuken, rijpen || mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)] || muiten of murwen (van vruchten gezegd) || rijp laten worden || zacht, murw laten worden III-2-3
fruit eten frakken: frakke (Diepenbeek), niet rijp fruit eten  frakken (Houthalen), fratselen: fratsëlë (Tongeren), fratsen: fratsen (Zonhoven), Appel fratse: appel peuzelen Zèèë der wȉër aon¯t fratse: Ben je weer volop (appels) aan het eten  fratse (Zonhoven), Wôo és tër dó wȉr ô¯n t fratsë  fratsë (Tongeren), grasgroen eten: graasgreun éten (Stein), grazen: graoze (Maasbree), graze (Valkenburg, ... ), grazen (Velden), grààze (Horst), groen opeten: greun op aiten (Ospel), groezen: groene (Oirlo), groeze (Gennep, ... ), groēze (Venray), grooze (Lottum, ... ), grōēze (Tienray, ... ), grōēzə (Gennep), grūzə (Blitterswijck, ... ), vroeger, as de bòwáppel riep wòn, zate de meense duk òp de gro‰s te gro‰ze  groēze (Castenray, ... ), knatsen: kna.tšə (Eys), knatche (Vijlen), knatsche (Eys, ... ), knatsje (Beek, ... ), knatsje (?) (Lutterade), knatsjə (Doenrade, ... ), knatšə (Meeswijk), kna͂sje(n) (Schinveld), knàtsje (Beek, ... ), knàtsjə (Moorveld (Waalsen), ... ), knátsje (Schimmert), knátsjə (Maastricht, ... ), knátsjən (Urmond), kn‧atšə (Ingber), (Knatsche).  knatsche (Heerlen, ... ), aan hard fruit knagen nen äppel knatsje  knatsje (Caberg), knetsen: knetsje (Maastricht), Die kinder knetsjde mich get van die greun appele  knetsje (Maastricht), knotsen: knotse (Bilzen), knotsə (Leopoldsburg), knòtsə (Loksbergen), muizen: moeze (Haelen), schransen: schranse (Nederweert), smatsen: smatsə (Meijel), snaaien: schnaaie (Buggenum), schnáa-je (Schimmert), sjnaaie (Roermond), sjnaaiə (Reuver), sjnaajə (Horn), snaaj neet (Thorn), snááiə (Pey), snageren: s-jnagere (Schinveld), schnagere (Buchten, ... ), sjnaagere (Sittard), sjnagere (Haelen, ... ), sjnagərə (Beesel), sjnààgərə (Horn), sjnàà⁄gərə (Brunssum), sjnáágərə (Haelen, ... ), snaachərə (Pey), snagere (Echt/Gebroek, ... ), snagərə (Echt/Gebroek, ... ), snajelen (Kesseleik), snāgərə (Meeswijk), snààgere (Pey), snáágərə (Swalmen), snaagere  snagere (Montfort), snatselen: snoatsele (Genk), snatsen: sjinaatse (Heythuysen), sjnaatse (Thorn), sjnatsche (Susteren), sjnáátsə (Heythuysen), snaats neet (Thorn), snaatse (Ell, ... ), snaatsen (Haler, ... ), snaatsə (Kelpen), snaotse (Bree), snatse (Meijel), snatsen (Ittervoort, ... ), snatsje (Echt/Gebroek, ... ), snā.tsə (Neeroeteren), snààtse (Ell), snààtsə (Hunsel, ... ), snátsje (Stevensweert), snáátse (As, ... ), snáátsə (Kelpen), arch.  snatsen (Maastricht), Hae és maager van ¯t snaatse  snaatse (Altweert, ... ), snatsen  snatsə (Meijel), v-tje op de a  schnatze (Schimmert), vooral onrijp fruit  snātsen (Bree), snekken: sjnekke (Roermond), sneuken: sneukë (Hoeselt), snuisteren: voornamelijk voor fruitsnoepen  schnuistere (Valkenburg), snuiveren: sjnuivere (Nunhem), sjnuivere(n) (Guttecoven), sjnuivərrə (Grevenbicht/Papenhoven), snuivelen (Born), snuiveren (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), snøͅi̯vərə (Meeswijk), snutsen: sjnutzə (Jabeek) (veel, onrijp) fruit eten [N 80 (1980)] || eten (gulzig fruit - ) || fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] || fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] || fruit luid knagend opeten || fruit opknabbelen || graag fruit eten || gulzig en hoorbaar eten van fruit || het ter plaatse eten van vers geplukt fruit || hoorbaar fruit eten || knappend opeten van onrijp, hard fruit || met smaak fruit opknabbelen || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || onrijp fruit eten || onrijp fruit opknabbelen || snaaien, veel fruit eten || snoepen [ZND 07 (1924)] || uit de hand fruit eten || veel fruit eten || veel hard fruit eten || zich flink te goed doen aan fruit III-2-3
fruit koken appelen stomen: apǝlǝ stǫwmǝ (Roggel), de ketel gaar stoken: dǝ kę̄tǝl gār štǭkǝ (Baarlo), fruit gaar stoken: frøǝt gār štuǝkǝ (Sint-Pieters-Voeren), fruit koken: fruit koken (Aubel, ... ), frøǝt kuǝkǝ (Sint-Pieters-Voeren), frø̄jt kōwkǝ (Jesseren), frø̜jt kǫakǝ (Schinnen, ... ), fruit vullen: frø̄jt vø̜lǝ (Jesseren), het stooksel koken: hǝt štawksǝ kǫwkǝ (Nuth), murw koken: mørǝf koǝkǝ (Wellen), peren gaar koken: pę̄rǝ gār kǭkǝ (Peij), siroop koken: šrup kōkǝ (Banholt), siroop maken: šrup mǭkǝ (Banholt), sokkerkrotten koken: sǫkǝrkrotǝ kǭkǝ (Posterholt), vruchten koken: vrøxtǝ kǫwxǝ (Montzen) Het koken van het soms fijngemaakte fruit. [N 57, 11] II-2
fruit slechte kwaliteit rebut (fr.): rebuj (Kortessem) I-7
fruit, afgevallen mussenknep: door vogelpikken afgevallen zacht fruit, bijv. kersen  mösseknep (Tungelroy), raapappel: rao.pappel (Zonhoven), rebut (fr.): d.i. slecht fruit  rebuuj (Geleen), val-obst: val’obs (Chèvremont), vol-obst: val’obs (Bleijerheide, ... ), windslag: wink’sjlaag (Bleijerheide, ... ) afgevallen appel || afgevallen fruit || fruit, afgevallen — I-7
fruit, ooft backen-ooft: gedroogd ooft  backenoft (Eupen), fruit: freejt (Rekem), freet (Bilzen, ... ), freit (Neeroeteren), freiut (s-Herenelderen), freut (Buvingen, ... ), frēt (Genk, ... ), frēͅt (Martenslinde, ... ), friet (As), froejt (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), frouət (Tessenderlo), froͅu̯t (Opgrimbie), froͅət (Tessenderlo, ... ), fruet (Gronsveld), fruit (Amby, ... ), frëet (Rosmeer, ... ), fröit (Maastricht), fröitə (Maastricht), frøjət (Hoepertingen, ... ), frøt (Sint-Truiden, ... ), frøyt (Gelinden, ... ), frø̄t (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), frø͂ͅt (Beringen, ... ), frøͅit (Klimmen), frøͅi̯t (Molenbeersel), frøͅjt (Borgloon, ... ), frøͅt (Bommershoven, ... ), frûît (Beverlo), vrøͅə.t (Montzen), Fr. fruit  freut (Heerlen), groenigheid: grünnigheid (Blitterswijck, ... ), knots: knoestig, minderwaardig fruit; klokhuis  knots (Hasselt), obst (du.): obs (Bleijerheide, ... ), ooft: oeëft (Castenray, ... ), oͅf (Eupen), oͅft (Eupen), äöf (Maastricht, ... ), öäf (Waubach), ø͂ͅf (Heer, ... ), spec. slechte soort peer als vlaaispijs gebruikt  oeëft (Altweert, ... ), steenvruchten: steinvröchte (Maastricht), vruchten: vroͅəx (Rekem), vruch (Roermond), vruchte (Gulpen, ... ), vröch (Maastricht, ... ), vröchte (Maastricht, ... ), vrøͅy.x (Borgloon), vrùchte (Meerssen), windslag: door de wind afgevallen fruit  wäindschlag (Eupen) [SGV (1914)] [ZND 01 (1922)] [ZND 05 (1924)] [ZND m] [ZND m] [ZND m] [ZND m]fruit || fruit, ooft || gedroogde appels of peren [SGV (1914)] || groente of fruit || ooft || ooft, fruit I-7
fruit, slechte kwaliteit bag: bag, boeg (Valkenburg), kneuzel: kneuzel(ke) (Castenray, ... ), kraak: krā.k (Bree), kraats: kroatsj (Stokkem), kraatsel: kraatsel (Altweert, ... ), krā.tsəl (Bree), krauw: krōͅu̯ (Sint-Martens-Voeren, ... ), krauwel: krauwel (Heerlen, ... ), krotsje: krø͂ͅtskə (Grathem), ook: kraets  kroats(ke) (Genk), rebut (fr.): rəby (s-Gravenvoeren, ... ), < fr. rebut  re’buu (Gronsveld), schroew: šruə (s-Gravenvoeren) [ZND m]fruit, slecht van kwaliteit || fruit, slecht, minderwaardig — || gerimpelde appel || uitvaagsel v vruchten || verkommerde plant, fruit of vrucht || verschrompelde appel || vrucht, verschrompelde — I-7