e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
galerijuitsnijding bijwerking: bę̄jwęrkeŋ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), bossèyemint: bosǝmęnt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Zwartberg / Winterslag / Eisden)]  [Eisden]), bujǝmɛnt (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), bužǝmɛnt (Eisden  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), bužǝmɛ̄nt (Hamont  [(Eisden)]   [Eisden]), bǫzǝmęnt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Zwartberg, Winterslag, Eisden]), coupage: kupāš (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), galerijuitsnijding: galǝrę̄jø̜wtsnę̄jdeŋ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kopbossèyemint: kǫp˱bǫzǝmęnt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), voetbossèyemint: vutbǫzǝmɛnt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Het definitieve profiel van een galerij, het resultaat dat ontstaat wanneer het nevengesteente verwijderd is. Zie ook het lemma Nevengesteente Verwijderen. [N 95, 927; Vwo 131; Vwo 191; Vwo 256; Vwo 334; Vwo 447; Vwo 839; monogr.] II-5
galg kop: kǫp (Stramproy), voorstuk: vø̄rstøk (Stramproy) Elk van de twee galgvormige gedeelten van de zijkanten van het handweefgetouw. Onderdeel van het getouw dat v√≥√≥r op de zijde staat en dat de vorm heeft van een ongeveer 1 m hoge galg. Hierop rusten de laboom en de kamboom (Van de Ven, pag. 31). [N 39, 7c] II-7
galgeknoop galgeknoop: galgeknoop (Bleijerheide, ... ), galgeknoopje: galgǝknø̜pkǝ (Maasbree) De knoop waarmee borstel en pekdraad bij het rispeleind aan elkaar bevestigd worden. [N 60, 198c] II-10
galgeknoopgaatje gaatje: gɛtjǝ (Roggel), oogje: økǝ (Montzen) Het gat dat men prikt bij het rispeleind in de pekdraad om daarin de twee uiteindjes van het varkenshaar vast te zetten. [N 60, 198c] II-10
galgenaas aostenkind: vgl. Sittard Wb. (pag. 24): aos, kwast in hout; aas in kaartspel; guit. Dae sjtrank van dich, dat is ein aos, die jongen van jouw is een snaak, zie ook: maut.  oastekind (Heek), bandiet: bandiet (Bocholt, ... ), bandīēt (Bocholt), eene bandiet (Jeuk), ene bandiet (Peer), ene echte bandiet (Ellikom), nə bandi(j)et (Gutshoven), nə bandiət (Heers), nɛ bandiet (Lommel), ənə bandiet (Opoeteren), ənə bandīt (Lanaken), ⁄n bandiet (Neerpelt), Opm. v.d. invuller: in verband met goederen.  bandiet (Jeuk), ps. omgespeld volgens RND!  bandit (Meeuwen), batraaf: batraaf (Urmond), batteraaf (Klimmen), batteraof (Maastricht, ... ), bàttəraof (Maastricht), beest: bees (Posterholt), beest (Meeswijk, ... ), beis (Schimmert), bĕĕs (Schimmert), bie-js (Schaesberg), bieest (Eys), biest (Doenrade), bieèst (Mheer), bīēs (Amby), bjêst (Stein), bîes (Heerlen), en bees (Zichen-Zussen-Bolder), ən bīs(t) (Diepenbeek), beest  bès (Ulbeek), Opm. v.d. invuller: in verband met pijn.  beest (Jeuk), belhamel: belhamel (Hasselt), bellinger: (= belhamel, vandaal).  béllènger (As), bengel: bengel (Simpelveld), bert: bért (Meijel), bocht: [sic]  bocht (Lanklaar), boef: boef (Kapel-in-t-Zand, ... ), eine boef (Bree), boel: [sic]  boel (Tongeren), bonot: [moeilijk leesbaar]  Bonat / Bonot, éene ~ (Montenaken), crapule (fr.): crapule (Riksingen, ... ), krapoel (Hechtel), krapu.l (Landen), krapul (Alken, ... ), krapuul (Hasselt, ... ), kràpűl (Zichen-Zussen-Bolder), krəpul (Gelinden), ne krapul (Meldert), ⁄n krapuul (Kaulille), ⁄t is krapul (Overpelt), naar het Frans  krapul (Mal), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  krapūūl (Buggenum), Van Dale: crapule (Fr.), crapuul, janhagel, gespuis.  crapule (s-Herenelderen), crimineel: krĭĕməneel (Maastricht), dader: dader (Geulle), deugniet: deegeni-jt (Hasselt), deegniet (Hasselt), deēgneet (Neeroeteren), deugenee, ene ~ (Zichen-Zussen-Bolder), deugeneet (Ophoven), deugeneit (Nieuwstadt), deugeniet (Leopoldsburg), deugneet (Blerick), deugniet (Helchteren, ... ), deugəniet (Diepenbeek), deègenéet (Gruitrode), duggeniet (Eksel), dèjgeneet (As), dèugeneet (Veldwezelt), dögəneet (Maastricht), eenen duigniet (Hoepertingen), enen deugniet (Landen), enne deugniet (Attenhoven), enne groote deugniet (Neerhespen), grooten deugniet (Voort), nən dø͂ͅgənit (Zonhoven), ənən deugniet (Heers), ənən dōͅgənēet (Lanaken), ⁄n deegenièt (Hasselt), ⁄nən dêgəniet (Eigenbilzen), eu = Fr. jeune  ⁄n deugeneet (Rotem), deugniks: dougenieks (Blerick), dougeniks (Melick), deugnit: enə døɛnit / doeͅnet (Borgloon), duimgraaf?: doeəmgroaf (Simpelveld), duivelskind: déuvelskeuch (Maaseik), een die nog zal kosten aan begraven: da⁄s eene die nog zal koste nan begraave (Montenaken), een van niks: eine van niks (Opoeteren), een voor de galg: das ëene ver de galleng (Rosmeer), ééne ver de galleng (Rosmeer), galgenaas: galgenaas (As, ... ), galgenaos (Borgharen, ... ), galgenoas (Arcen, ... ), galgeoas (Leunen), galgəgənōͅəs (Beringen), gallegenoas (Eys), galəgənoos (Kermt, ... ), galəgəuənəs (Beringen), gàlgənaos (Venlo), galgenbrok: galgebrok (Weert), galgenstrop: galgestrop (Schaesberg), galgskind: gallengskind (Meerssen), gallingskind (Amby), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  gallingskind (Heer), geen mens: det is geine mins (Opoeteren), gemene kadee: meer op zedelijk gebied gebruikt  ne gemèëne kadee (Beverlo), gemene kerel: eͅne gəmɛine kjal (Diepenbeek), gemane kerel (Oostham), gemeine keirel (Neerharen), gemeine kèrel (Opoeteren), gemijne kieerel (Heusden), inne gemene kjal (Stevoort), gemene mens: meer op zedelijk gebied gebruikt  ne gemèëne mens (Beverlo), gemenerik: ene gemēͅnerik (Peer), gemeenerik (Hechtel), gemeinerik (Reppel), gepeupel: gëpeuëpël (Lanklaar), gëpéuëpël (Lanklaar), good voor naar hoogstraten te gaan: goèd vĕr nao Hoogstraten te gòen (Waasmont), hoer: hoor (Lanaken), janhagel: janhaagël (Lanklaar, ... ), judas: djudas / djiedas (Hasselt), een judas (Meeuwen), judas (Hechtel), karretjesnest: karkəsnis (Martenslinde), ai als in Fr. faire  kairkesnes (Tongeren), klamot: vooral voor luie vrouw  kləmot (Opglabbeek), klootzak: kloëtzak (Oirlo), lafaard: ⁄n lafaard (Beringen), landloper: ənə la:ndluipər (Heers), lelijkerd: ənə läləkərd (Hamont), loebas: Van Dale: loebas, 2. (gew.), lomperd, boerenkinkel, schurk.  loebas (Kuringen), ⁄n loebas (Neerpelt), loeder: gemeen  ə ludər (Lanaken), lorejas: Van Dale: lorejas, (gew.) deugniet, schelm; leegloper; lomperd.  lorejas (Linkhout), lummel: lummel (Kuringen), man van niks: dat es ene man van niks (Mechelen-aan-de-Maas), misdadiger: misdadiger (Echt/Gebroek, ... ), misdiedeger (Maastricht), misdîêdəgər (Epen), monster: mo͂ͅnsteͅr (Mettekoven), moordenaar: moordenaar (Meijel), mos: [sic]  mos (Opglabbeek), nazi: [nazi?, rk]  naasie (Lanklaar), nest: nēͅs (Lanaken), nijs: [sic]  nijs (Gelinden), niksnutser: niksnutser (Mechelen-aan-de-Maas), niksnutter: eine niksnetter (Opoeteren, ... ), ene niksnùtten (Mechelen-aan-de-Maas), ènne niksnutter (Wellen), nikswaard: ənə nekswēͅed (Hamont), onnut: onnut (Groot-Loon), onnöt (Beegden), onnutterik: onnētterik (Neeroeteren), onnuterik (Reppel), onverlaat: onverlaot (Noorbeek), patjakker: Van Dale: patjakker, liederlijke vent, gemene kerel, smeerlap, deugniet, fielt. Hiernaast het neol. patjepeeër, poen, parvenu, patserig figuur; proleet.  patjakker (Ell), peter: [sic]  peter (Grote-Brogel), ploert: ploert (Maastricht), ⁄n ploert (Achel), ploeter: WNT sub ploeteren, afl. ploeterd, gewestelijk voor: een ongemakkelijk heer, een lastige man, een "brombeer".  ⁄t is inne ploeter (Nieuwerkerken), rotzak: rotzak (Bilzen, ... ), rotzàk (Sevenum), ròt-zak (Sevenum), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  rotzak (Meerlo), rotzooi: uit t Maastrichts dialect  rotsooi (Lanaken), saujong: (m.). Van Dale (DN): Sau, 1. zeug, moedervarken; 2. wil zwijn; 3. smeerlap, varken, viezerik [vgl. ook Sauhund, Saukerl...];  zoͅ.u̯j‧oͅŋ (Eys), schabberd: [sic] WNT schobberd  chabbert (Lanklaar), schandaal: ə schandoal (Gutshoven), ⁄n schandaal (Beringen), schelm: schelm (Venray), sjelm (Simpelveld), schindaas (du.): schinaas (Amby), schinoas (Amby, ... ), sjin-oas (Valkenburg), sjinaos (Klimmen, ... ), sjinnaos (Sittard), sjinnoas (Rimburg), sjinoas (Kerkrade, ... ), sjninoas (Sittard), sjnoas (Heek), sjunóəs (Simpelveld), 1. z.o. batteraaf, sjelm  sjinaos (Heerlen), = Du. Schindaas, Rijnl. Schinaos.  sjinaos (Maastricht), komt in veel Limburgse en Rijnlande dialecten voor; = Du. Schindaas.  sji:nao:s (Roermond), maar meest in de beteekenis v. leeperd  šinoas (Brunssum), scheldwoord  schinoas (Heerlen), schobbejak: ne schobbejak (Achel), sjŏĕbejak (Oirsbeek), schoebie: vgl. Venlo Wb. (pag. 234): schoeberd, haveloos persoon.  schoebie (Blerick), schoelje: Van Dale: schoelje, 2. gemeen sujet, fielt, schurk (gew. ook schoelie).  ən schulij (Hamont), ⁄n schoelie (Beringen), schoft: schoef (Venlo), schooi: ən skooi (Heers), schooier: schoeijer (Hasselt), sjojer (Maastricht), schuifel: Van Dale: I. schuifel, iem. die heimelijk verboden dingen doet, stiekemerd.  sjuufəl (Ophoven), schurk: schurk (Grote-Brogel, ... ), Sjöurk (sjøurk) (Bocholt), ənə scheurək (Ulbeek), ənə schərk (Herk-de-Stad), [zo ne schurk?, rk]  sones schurk (Voort), sjamfoeter: vgl. Tiens en Hoegaards Idioticon (pag. 193): sjamfoetter, zie Jean-foutre.  sjamfoeter (Wellen), slechte kadee: slate kadee (Rijkhoven), slechte kerel: dat es ene slechte kèrel (Mechelen-aan-de-Maas), slechte kèrel (Mechelen-aan-de-Maas), slechte mens: eene slechte mens (Muizen), eine slechte mins (Spalbeek), ene slechte mins (Borlo), slechterik: eine slechterik (Neeroeteren), eͅnne slēͅchterik (Diepenbeek), nə slechtərek (Houthalen), slechterik (Hasselt, ... ), niet lagere klasse  da⁄s ne slechterik (Kuringen), sloeber: plat  nə slubər (Zonhoven), Van Dale: sloeber, 2. (scheldwoord) smeerlap, schoelje, vlegel.  enne slobber (Neeroeteren), ne sloeber (Koersel), nɛ sloeber (Lommel), slobber (Sint-Lambrechts-Herk), sloebbər (Martenslinde), sloeber (Bree, ... ), ⁄n sloeber (Neerpelt), smeerlap: een smerlap (Lommel), eine smierlap (Bree, ... ), enne smiërlap (Neeroeteren), ine smiërlap (Sint-Lambrechts-Herk), ne smeerlap (Tessenderlo, ... ), nə smērlap (Houthalen), nə smieerlap (Sint-Lambrechts-Herk), nə smɛrlap (Bilzen), ṇ smeerlap (Bilzen), sjmeerlap (Sittard, ... ), sjmîerlàp (Heerlen), smeejrlap (Diepenbeek), smeerlap (Groot-Loon, ... ), smeirlap (Lanaken), smērlap (Sint-Truiden), smierlap (Bree, ... ), smīrlap (Genk), smèrlap (Lanaken, ... ), smîerlap (Bocholt), ənə smērlap (Hamont), ⁄n smairlap (Bilzen), ⁄n smeerlap (Paal), ⁄n smierlap (Hasselt), ⁄n smiérlap (Rotem), #NAME?  ⁄t is inne smiərlap (Nieuwerkerken), (m.).  šmi.ərla.p (Eys), ai als in aire  é nə sjmairlap (Eisden), enkel gebruikt in lagere kringen  smeerlap (Kuringen), plat  nə smērlap (Zonhoven), smerig type: smerige type (Sint-Truiden), snaak: sjnak (Posterholt), spitsboef: spitsbóf (Maastricht), strobant: WNT strabant  sjtróbànt (Susteren), strobber: vgl. Herten-bij-Roermond Wb. (pag. 243): sjtruiper, stroper.  sjtröbber (Herten (bij Roermond)), strop: sjtróp (Heerlen), sjtröp (Gulpen, ... ), strop? (Stevensweert), struip (Montfort), ströp (Blerick, ... ), strùp (Schimmert), Opm. Das eine sjtrop = iemand die allerlei ondeugende streken uithaalt.  sjtrop (Einighausen), stroper: sjtruiper (Swalmen), uitschot: oetschot (Belfeld), uitschot (Houthalen), vagebond (<fr.): e vaagebond / vaogebond (Zepperen), eine vagebond (Rotem), ie vagebond (Hasselt), inne vaagebont (Ulbeek), innen echte vagebond (Hasselt), ne vaageboend (Beverlo), ne vagebond (Achel, ... ), nə voͅgəbònd (Bilzen), vaagebŏnd (Neeroeteren), vagabond (Neeroeteren), vagebond (Alken, ... ), vageboont (Veldwezelt), vagebound (Lanklaar), vagebunt(ər) (Mechelen-aan-de-Maas), voagebond (Sint-Truiden), vogebond (Zutendaal), vougebond (Rijkhoven), vōͅgəbo.nt (Borgloon), é vagəboo-unt (Eisden), ə vagebond (Hamont), ə vāgəboͅnt (Zonhoven), ənə vagebond (Walshoutem), ənə vāgəbōnd (Hamont), ⁄ne vagebond (Opitter), oo = kort  ə vageboont (Paal), varken: e verke (Landen), ie verke (Hasselt), verke (Hoensbroek), verken (Helchteren, ... ), ə verkə (Houthalen), ə värkən (Diepenbeek), tweede en laatste e dof  verreke (Hasselt), vaurien (fr.): &lt;vaurien  ən vāreͅn (Landen), Van Dale (FN): vaurien, 1. deugniet, nietsnut; - 2. bengel, boefje, schoffie.  eu varing (Landen), ne vareng (Zepperen), vaurien (Landen), ənə vaaring (Heers), vaurien  vā.riŋ / vāreŋ (Borgloon), verrekkeling: vrekkeling (Bocholt), vetlap: vêtlap (Ittervoort), vieszak: [sic]  fieszak (Lanaken), vlegel: vlegel (Neeroeteren, ... ), vlegəl (Grathem, ... ), vliêgel (Bree), ⁄ne vliéëgel (Opitter), voyou (fr.): ll = j  valloe / vajoe (Bocholt), Van Dale (FN): voyou, schooier, deugniet, gannef.  da⁄s e vajoe (Duras), eene voyou (Jeuk), eine vejuū / vəjyw (Bree), enne voyou (Attenhoven), fwajoe (Sint-Truiden), ne vayou (Kuringen), ne voyoe / vajoe (Zepperen), nə vajű (Beverlo), nə voaíu / vəaiu (Heers), vaajoe (Martenslinde), vai-jou (Peer), vaijoe (Mal), vajoe (Rijkhoven), vaju (Sint-Truiden), vejuu / vəjuw (Bree), voyoe (Hasselt), voyou (Gruitrode), voyous (Ulbeek), vwajoe (Zutendaal), ⁄n voyou / vajou? (Hamont), vuillap: voellap (Rekem), ⁄n voellap (Kaulille), zwereneuter: zjwêreneuter (Beegden) 1. deugniet, 2. vlegel || de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || deugniet, galgebrok || deugniet, vlegel || Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] || galgenaas [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || schand-, galgebrok || vlegel, schelm III-3-1
galgpalen bok: bok (Mechelen), diepteregelaar: diptǝrīgǝlīǝr (Opheers), dēptǝrēgǝlēr (Haelen), diepteregeling: diptǝrēgǝleŋ (Hamont), dieptestelling: dēptǝsteleŋ (Haelen), dwarslatten: dwarslatǝn (Overpelt), galg: galeŋ (Maasmechelen), galǝx (Baarlo, ... ), galgelatten: galgǝlatǝ (Beek, ... ), galgen: galǝgǝ (Bokrijk, ... ), jalǝjǝ (Bocholtz), galglatten: galǝxlatǝ (Swalmen), kraanstekken: krãnštɛkǝ (Boukoul, ... ), opstaanders: ǫpštø̄ ̞ndǝš (Klimmen), pennen: pɛnǝ (Posterholt), pinnenlat: penalat (Middelaar), raam: rām (Mook, ... ), richters: rextǝrs (Neerpelt), scheien: sxęi̯ǝ (Gennep, ... ), schraag: šrãx (Tungelroy), schuiflatten: šȳflatǝ (Maasniel), stelbalken: stęlbɛlǝk (Velden), stelbalkjes: stęlbɛlǝkskǝs (Sint Pieter), stelraam: stęlrǭm (Hamont), stelstangen: štɛlštaŋǝ (Oirsbeek), trekraam: trękrãm (Hushoven), verstelhouten: vǝrstęlhǫu̯tǝ (Heythuysen), verstellat: vǝrstęllat (Neeritter) Op het asblok van de oude houten karploeg stonden twee vertikale latten of staven die van een rij gaten voorzien waren. De ploegboomdrager werd langs deze latten op de gewenste hoogte geschoven en op elk van beide met een pin vastgezet. De termen pinnenlat en verstellat lijken betrekking te hebben op één van de beide palen. Sommige andere benoemen wel het mede door deze latten gevormd raamwerk in zijn geheel. [N 11, 31.II.g; N 11A, 97g.] I-1
galiot gaillard: galjār (Rekem), galjārt (Neerharen), galiot: gai̯ot (Nunhem), gajō (Montenaken), galjo (Boekhout, ... ), galjō (Halen  [(gebruikt om kalk in de weiden rond te voeren)]  , ... ), galjōu̯ (Sint-Truiden), galǫt (Valkenburg), gǝljo (Buvingen, ... ), šalat (Maaseik), šalǫt (Echt), galiotje: galjokǝ (Vorsen), gǝljokǝ (Aalst) Kleine driewielige kar. Ze heeft een korte dissel met een oog, waaraan een koe of een paard via een zwenghout aangespannen werd. De galiot kan zowel een klein wieltje vooraan hebben als een slepend blok dat dient om het voertuig horizontaal tehouden. Het karretje diende om kleine lasten te vervoeren, bijvoorbeeld om klaver van het veld te halen of een zak graan naar de molen te brengen. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; JG 1b; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr.] I-13
galmgaten alarmgaten: (alarmgaten)  alarmgaten (Bocholt), alarmskotten: d⁄alarmskuëter (Zutendaal), almengaten: de ālmeͅgāter (Peer), almensgaten: de almĕsgōͅten (Diepenbeek), almgaten: almgaten (Oirlo), almgater (Sevenum), de halmgoatər (Nieuwerkerken), almsgaten: almesgaten (Linne), almsgaater (Opitter, ... ), almsgate (Maasbree), almsgater (Maasbree, ... ), almsgatter (Tienray), aomsgaate (Thorn), aomsgaater (Thorn), de almsgater (Rotem), de halmsgater (Opoeteren), enkv. : almsgaat  almsgater (Opoeteren), alpen: [sic]  alpen (Wellen), oud  də alpə (Herk-de-Stad), alpgaten: [sic]  de alpgâetter (Wellen), armsgaten: (alarmgaten)  Ermsgater (Bocholt), erm = arm  de ermsgaate (Neeroeteren), kimt van alarmsgaten  ermsgater (Neeroeteren), bromsgaten: [sic]  De b[r}oo-umsgatər (Eisden), darmsgaten: [sic]  de dermsgaten (Bocholt), galmgaten: de galmgaate (Beverlo, ... ), de galmgaoten (Sint-Lambrechts-Herk), de galmgaoter (Kuringen, ... ), de galmgaoters (Gelinden), de galmgate (Maastricht, ... ), de galmgaten (Meldert, ... ), de galmgater (Neeroeteren), de galmgatte (Borlo), de galmgaəte (Stevoort), de galmgoate (Sint-Lambrechts-Herk), de galmgoaten (Linkhout, ... ), de galmgoaters (Gorsem), de galmgoatər (Nieuwerkerken), de galmgoten (Heusden), de galmgouweten (Hoepertingen), de galmgoətte (Genk), de galmgòten (Achel), de galmgööter (Tongeren), də galmgaten (Opoeteren), də galmgoətə (Heers), dɛ galmgowɛtɛn (Lommel), galemguiten (Zichen-Zussen-Bolder), gallemgaat, mv. gallemgater (Maastricht), gallemgaate (Weert), gallemgater (Montfort), gallemgoate (Sint-Truiden, ... ), galm-goater (Ulbeek), galmgaaiten (Hechtel), galmgaat (America), galmgaate (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), galmgaaten (Paal), galmgaater (Heel, ... ), galmgaatte (Ulestraten), galmgaatər (Ophoven), galmgaote (Sint-Truiden), galmgaoten (Houthalen, ... ), galmgate (As, ... ), galmgaten (Baarlo, ... ), galmgater (Baarlo, ... ), galmgatte (Venray), galmgatter (Merselo, ... ), galmgauten (Lommel, ... ), galmgawətn (Zonhoven), galmgātər (Opglabbeek), galmga͂tə (Beverlo, ... ), galmgoate (Lanaken, ... ), galmgoaten (Achel, ... ), galmgoater (Ulbeek), galmgoaters (Schulen), galmgoatter (Hoepertingen, ... ), galmgouwte (Jeuk), galmgōͅtən (Hamont), galmgâətən (Diepenbeek), galmgôote (Hoeselt), galmgôoter (Hoeselt), galəmgatər (Meijel), galəmgōͅtə (Tessenderlo), glamgaten (Alken), glamgater (Holtum), glmgater (Ell), tweede a : dof  gallemgaten (Paal), tweede a als in dabord  galmgaeten (Hamont), galmkotten: de gallemkoeêter (Hasselt), de gallemkotter (Paal), de galmkeuter (Heusden, ... ), de galmkōēter (Eigenbilzen), de galmkuuter (Tongeren), gallemkotter (Eksel), galmkoater (Eksel), galmkoeter (Eigenbilzen, ... ), Galmkoter (Hechtel), galmkoter (Hechtel, ... ), galmkuuter (Ellikom), galmkūtters (Mettekoven), galmlokken: de gallaoëker (Gulpen), de galmlöaker (Nieuwenhagen), galmlaoker (Lutterade), galmloeaker (Schinnen), galmloker (Meerssen, ... ), galmlōkər (Lanaken), galmlöker (Sint-Martens-Voeren), galmlöäker (Waubach), galmsgaten: de galmsgaten (Kaulille), də galəmsgōətər (Diepenbeek), galmesgaten (Gruitrode), galmsgaten (Maaseik), galmvensters: jalm-vinstere (Chèvremont), klankgaten: de klankgater (Mechelen-aan-de-Maas), klankgate (Eisden, ... ), klankkotten: klankkoeter (Bilzen), klanksgaten: klangsgaten (Ospel), klokgaten: [sic?, l nogal klein]  klokgaten (Kuringen), klokkenkotten: klokkekuter (Riksingen), klokəkutər (Bilzen), klokkenvensters: de klokkenvinster (Kaulille), kotten in de kerktoren: koute in de kerktore (Sint-Truiden), kotten van de toren: de koeter van dən toan (Ulbeek), luigaten: de luujgaten (Bree), lojgater (Maastricht), ouwelsgaten: [sic]  auwelsgaten (Bree), awəlsgātə(r) (Bree), schalgaten: schalgater (Holtum), schalgāāte (Schimmert), sjalgater (Uikhoven), schallokken: de sjallaoker (Klimmen), de sjālòker (Montzen), sjaal-looëker (Epen), sjallaoken (Neerbeek), sjallaoker (Doenrade), sjalloeaker (Schinnen), sjallöcher (Bocholtz, ... ), sjallöäker (Waubach), sjàllēūëker (Nieuwenhagen), algemeen  sjallaoker (Klimmen), schalmlokken: sjalmleuker (Klimmen), schalmstenen: de sjalomstene (Hoensbroek), schalvensters: schaalvinster (Eys), sjalvinstere (Waubach), sjāālvinsters (Voerendaal), inopkomst  sjalvinster (Klimmen), schelpskotten: [sic]  də sjəlpskoeter (Eigenbilzen), schietgaten: scheetgaten (Maaseik), schīētgeurter (Zichen-Zussen-Bolder), schildgaten: de schieltgaotə (Heers), schiel[d}gaot (Gutshoven), nieuw  schildgōͅtə (Herk-de-Stad), schildkotten: sjiltkoeter (Martenslinde), schildsgaten: oudste  schiltscha͂tə (Beverlo), torengaten: Toongeaters (Jeuk), torenkotten: de teurekoeters (Hasselt), teurekoeters (Hasselt), toonkuter (Groot-Loon), tore koters (Koersel), torekoeters (Kuringen), toônkutters (Voort), twoon koeter (Rijkhoven) De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)], [N 96A (1989)] || Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)], [ZND m] III-3-3
galnoot appel: WLD  (appel) (Sevenum), blaas: ideosyncr.  bloaze (Kerkrade), eikappel: eikappel (Grathem), WBD/WLD  èjkàppel (As), eikel: WBD/WLD  eikəl (Opglabbeek), ijkəl (Maastricht), eikenappeltje: eigen fon. aanduidingen  eike-eppelkes (Ell), eikengal: WLD  eke galle (Vijlen), gal: gal (Hoeselt, ... ), ideosyncr.  gal (Eijsden, ... ), galle (Sittard), Nijmeegs (WBD)  gal (Meijel), WLD  gal (Doenrade, ... ), galappel: galappel (Geulle, ... ), mv.  gal-eppel (Herten (bij Roermond)), Veldeke  galappel (Haelen), ’ne galappel (Klimmen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  galappel (Gulpen), WBD/WLD  galappel (Ophoven, ... ), WLD  (galappel) (Oirsbeek), galappel (Guttecoven, ... ), galappəl (Grathem, ... ), gàlàppəl (Venlo), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)  gàlàppəl (Haelen), galappeltje: galeppelke (Maastricht), galeppelkes (Maastricht, ... ), eigen spellingsysteem  galèppelke (Schinnen), ideosyncr.  galeppelke (Hoensbroek), WBD/WLD  galèppəlkə (Kapel-in-t-Zand), WLD  galeppelkes (Geverik/Kelmond), galblaas: WLD  galblóas (Born), galbolletje: galbêulke (Stein), galbult: galböltə (Maastricht), Endepols  galbult (Maastricht, ... ), galgenoot: ideosyncr.  galgenoot (Vlodrop), galnoot: gal noot (Schimmert), gal nōēët (Hoensbroek), galnoot (Amby, ... ), g‧alnōͅ.ət v. (Ingber), g‧alnū.ət v. (Eys), #NAME?  galnôêt (Klimmen), Bree Wb.  galnuut (Bree), Endepols  galneut (Maastricht), galnoot (Maastricht), ideosyncr.  galnoot (Sittard, ... ), NCDN  gálnoot (Stevensweert), oude spellingsysteemgalnoot  galnoot (Meijel), Veldeke  galnoot (Echt/Gebroek), WBD/WLD  galnoot (Grevenbicht/Papenhoven), gàlnoot (Susteren), WLD  galnoot (Hulsberg, ... ), gàlnōōt (Heel), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  gàlnoot (Haelen), ± WLD  galnoeet (Ospel), gastappel: eigen spellingsysteem  gastappel (Merkelbeek), inktappel: inkappel (Horst, ... ), inktappel (Blerick), ínkappel (Ittervoort), eigen spellingsysteem  inkappel (Neer), inktappels (Meijel, ... ), eigen spellingsysteem ink(+)appel  inkappel (Neer), Veldeke  inkappel (Waubach), Venlo e.o.  inkappel (Maasbree), WBD/WLD  ink‧appel (Maastricht), WLD  ink-appel (Sevenum), inkappel (Venlo), inkàppəl (Venlo), ènkappel (Sevenum), ± WLD  inktjappel (Weert), inktappeltje: ínkeppelkes (Pey), Veldeke 1979, nr. 1  ink-appelkes (Venray), inktbol: inktbol (Houthalen), inktbolletje: eenkbölkes (Noorbeek, ... ), inkbolleke (Eksel), ’eͅŋgbøͅlkə (Meeswijk), WBD/WLD  inktbəlkəs (Opglabbeek), inktnoot: WLD  inknoot (Venlo), kraaiappel: WBD/WLD  krāōë-àppəl (Nieuwenhagen), poepappel: poep’appel (Tegelen), poêpappel (Venlo), Veldens dialekt  poepappels (Velden), smoutbal: WLD  sjmoutbal (Schinnen), smoutbol: IPA, omgesp.  smøͅtboͅl (Kwaadmechelen), WLD  smaaitból (Itteren), varkensnootje: WLD  vèrrəkəsneujtsjə (Maastricht), wijnappel: WLD  wīēn-appel (Swalmen), wis: eigen spellingsysteem  wis (Meerlo), zeikappel: zeikappel (Blitterswijck), Veldeke aangepast volksetym. v eikappel  zeikappel (Tienray), WLD  zeik-àppel (Gennep) De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)] || galnoot [SGV (1914)] || gap-appel III-4-3
galopperen (een) viervoetige: vērvø̄tegǝ (Stokkem), (in een) viersprong (lopen): vērsproŋ (Broekhuizen), (in) galop (lopen): ga`lǫp (Heusden, ... ), gǝlǫp (Halen), (op de, een) drieslag (lopen): drēi̯šlāx (Heerlen), drē̜i̯slax (Venlo), drē̜i̯šlax (Tegelen), ǫp dǝn drislāx (Thorn), ǫp nǝ drii̯slax (Venray), drieslag maken: drišlāx mākǝ (Haelen), drieslagen (ww.): drišlēǝgǝ (Heerlerheide), drieslager: dręi̯slɛ̄gǝr (Nieuwenhagen), driestappen (ww.): drei̯stapǝ (Tongeren), driestapper: drai̯stapǝr (s-Herenelderen), galoppen: ga`lǫpǝ (Aalst, ... ), gǝlopǝ (Duras), gǝlǫpǝ (Alken, ... ), galopperen: galo`piɛrǝ (Gutschoven, ... ), galo`pi̯ērǝ (Val-Meer), galopei̯rǝ (Sint-Truiden), galopperen (Herten, ... ), galopērǝ (Maaseik, ... ), galopērǝn (Hamont), galopīrǝ (Afferden, ... ), galopɛ̄rǝ (Bocholt, ... ), galō`pērǝ (Beringen, ... ), galǝ`piǝrǝ (Borgloon, ... ), galǝ`piɛrǝ (Tongeren), galǝ`pi̯ęrǝ (Hoeselt, ... ), galǝ`pi̯ɛ.rǝ (s-Herenelderen), galǝ`pīrǝ (Venray), galǝ`pīǝrǝ (Grote-Spouwen, ... ), galǝpērǝ (Gellik, ... ), galǝpērǝn (Neerpelt, ... ), galǝpēǝrǝ (Bilzen), galǫ`piǝrǝ (Broekom), galǫ`piɛrǝ (Berg, ... ), galǫ`pi̯ę.rǝ (Zepperen), galǫ`pi̯ęrǝ (Membruggen), galǫ`pērǝ (Berverlo, ... ), galǫpēi̯ǝrǝ (Beverst), galǫpērǝn (Elen, ... ), galǫpēɛrǝ (Vliermaal, ... ), galǫpē̜i̯rǝ (Sittard), galǫpē̜rǝ (Horst), galǫpē̜rǝn (Vucht), galǫpɛ̄i̯ǝrǝ (Tessenderlo), glǫpērǝ (Meeswijk, ... ), gālǫpērǝ (Rothem), gǝlo`pire (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), gǝlo`piǝrǝ (Koninksem), jalopērǝ (Moresnet), jalupēi̯ǝrǝn (Kwaadmechelen), jalǫpērǝ (Kerkrade), in de galop (lopen): en dǝ gǝlǫp (Ordingen), en ǝ ga`lǫp (Kuringen, ... ), e̜n ǝ ga`lǫp (Guigoven), ęn ǝ gǝlǫp (Rijkhoven), in galop (lopen): e ja`lǫp (Bleijerheide), en ga`lǫp (Bokrijk, ... ), en gǝlǫp (Bree, ... ), in ga.`lǫp (Piringen), ęn ga`lǫp (Bilzen, ... ), ęn gǝlǫp (Beverst, ... ), in galop gaan: en ga`lǫp gǭn (Baexem, ... ), ęn gǝlǫp ˲gǭn (Kessenich), in galop lopen: en ga`lǫp luǝpǝ (Meijel), en ga`lǫp lūpǝ (Houthalen), in volle galop (lopen): ęn vǫlǝ ga`lǫp (Overrepen), ęn vǫlǝ gǝlǫp (Martenslinde), op een drieslag gaan: ǫp nǝ drei̯slāx gǭn (Nederweert  [(het paard beweegt de voorpoten tegelijk en de achterpoten beurtelings)]  ), ǫp ǝn drii̯ǝslax gǭn (Venray), ǫp ǝn ǝ drislāx gǭn (Valkenburg), op een drieslag lopen: ǫp ē̜i̯n ǝ drišlāx lǭu̯pǝ (Sittard), te viervoet (lopen): tǝ vērvōt (Weert), tǝ vīrvūt (Heppen), viergevoets (lopen): vīrgǝvuts (Heks, ... ), vierhakkig gaan: vērhękex gǭn (Haelen), vērękex gǭn (Baexem, ... ), vierkappens (lopen): virkapǝs (Loksbergen), vērkapǝs (Meeuwen), vī.rkapǝs (Lummen), vierkappens lopen: vīrkapǝs lu̯.pǝ (Bocholt), vierkappens springen: vī.rkapǝs spreŋǝ (Zelem), vierklauwens (lopen): vērklau̯ǝs (Bocholt, ... ), vīrklāvǝs (Oostham), vīrklǭs (Koersel), vierklauwens lopen: virklāu̯ǝs lōpǝn (Lommel), vīrklau̯ǝs luǝpǝ (Kerkhoven), vīrklāu̯ǝs lu̯pǝ (Bocholt), vīrklāvǝrs luǝpǝ (Kwaadmechelen, ... ), vīrklōǝs lupe (Zolder), vīrklǫu̯ǝs luepǝn (Achel, ... ), vīrklǫu̯ǝs luǝ.pǝ (Sint Huibrechts Lille), vierklauwens springen: vīrklōǝs spreŋǝ (Beringen), viersprongs (lopen): versprøŋs (America), vērsprøŋs (Venlo), vēršprøŋs (Panningen, ... ), vīrsprøŋs (Wanssum), viervoeter: vērvø̄tǝr (Hulsberg  [(paard in galop)]  ), viervoetig (lopen): virvytǝx (Afferden, ... ), virvȳtǝx (Ottersum), vērvø̄tex (Baarlo, ... ), vērvø̄tǝx (Kanne, ... ), vērvø̜̄tex (Rotem), vērvētex (Bree, ... ), vērvētǝx (Beek, ... ), vērvōtex (Bocholt, ... ), vē̜rvø̄tǝx (Eisden), vī.rvűtex (Berbroek, ... ), vī.rvǫu̯tǝx (Guigoven), vīrvutex (Kaulille, ... ), vīrvytǝx (Riemst, ... ), vīrvȳtǝx (Herderen, ... ), vīrvītǝx (Vlijtingen, ... ), vīrvūtǝx (Bilzen), vɛ̄rvōtǝx (Sevenum), viervoetig gaan: vērvø̄tǝx gōn (Smeermaas, ... ), viervoetig lopen: vērvø̄tex lō.pǝ (Vroenhoven), vērvø̄tex lǫu̯pǝ (Horn, ... ), vērvø̄tex luǝpǝ (Stramproy), vērvø̄tex luǝpǝn (Kaulille), vērvø̄tex lő̜u̯pǝ (Grote-Brogel), vērvø̄tex lǫu̯.pǝ (Bocholt, ... ), vērvētex lø̜̄i̯pǝ (Opglabbeek), vērvētǝx lo.pǝ (Gellik, ... ), vī.rvȳtex lǫu̯pǝ (Alken, ... ), vī.rvőu̯tex lǫu̯pǝ (Sint-Lambrechts-Herk), vīrvitex lō.pǝ (Genk, ... ), vīrvitex lūǝpǝn (Peer), vīrvitex lǭpǝ (Hees), vīrvutex lopǝn (Kleine-Brogel), vīrvutex lupǝ (Wijchmaal), vīrvytex lūpǝ (Helchteren), vīrvytǝx lǫpǝ (Stevoort), vīrvȳtex lǫu̯pǝ (Kortessem), vīrvȳtex lō.pǝ (Zichen-Zussen-Bolder), vīrvȳǝtex lǫu̯.pǝ (Uikhoven), vīrvøi̯tex lō.pǝ (Vliermaalroot), viervoetig op loop: vī.rvytǝx ǫp lyp (Kozen), viervoetige weg: vī.rvūtege wɛ̄.x (Zepperen), viervoets (lopen): vērvø̄ts (Sevenum, ... ), vīrvūts (Koersel), viervoets lopen: vērvø̄ts lu̯pǝ (Nederweert), vī.rvuts lupǝ (Zolder), vīrvuts lupǝ (Hechtel, ... ), vīrvuts luǝpǝ (Berverlo, ... ), vīrvuts luǝpǝn (Achel, ... ), vīrvuts lōpǝ (Hechtel), vīǝrvuts luǝpǝ (Paal), viervoetsig lopen: vī.rvotsǝx lő̜u̯pǝ (Kozen) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9