e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
galsteen galsteen: (gal)sjtein (Roermond), chalstein (Grevenbicht/Papenhoven), gal (Merkelbeek), galsjteen (Oirsbeek), galsjtein (Maasniel, ... ), galsjting (Epen), galsjtê (Wijnandsrade), galsteen (Gennep), galstein (Blerick, ... ), galstene (Eys), galstiejn (Meijel), galstīën (Oirlo), gálstein (Venlo) Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)] III-1-2
gamasche gamasche: Een lederen been, over de bottine gedragen, dat gaat van de wreef tot juist onder de knie. Die slobkous bestaat uit één stuk nogal taai leer, onderaan over een zevental centimeter en aan de rechtstaande randen over de gehele hoogte en breedte van een drietal centimeter gevoed met dunner en zachter leer. De bovenrand is proper omgeslagen naar binnen en genaaid. Zij wordt, te beginnen bij de voorkant, rondom langs de buitenzijde van het been gedraaid om terug aan de voorkant drie tot vier centimeter te komen overlappen. Onderaan in de voering is een plat metalen kokertje ingebouwd met een smalle opening van ongeveer 12 mm. lang in het buitenleer. In het kokertje schuift men de punt van een metalen veer die een twintigtal millimeter uit de voering van de overlappende rand uitsteekt. Bovenaan is op de buitenkant van de slobkous een riempje bevestigd dat van de binnenzijde naar de buitenzijde door een opening in de overlapping wordt gestoken en teruggebracht wordt naar een gesp (gaspel) die opgeniet is juist voorbij het begin van het riempje.  kamaš (Montzen) Kent u het woord "jagerswag", "jagersget"? Wat betekent het precies? Hoe ziet dit schoeisel er uit? Hoe spreekt u het uit? [N 60 (1973)] III-1-3
gang allèe (fr.): alē (Wellen), corridor: corridaor (Leopoldsburg), koͅridōr (Val-Meer), koͅridōͅr (Welkenraedt), in hogere kringen  koͅrədoͅr (Heerlen), ere: aere (Echt/Gebroek), ērə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), ēərə (Heerlen, ... ), ēͅrə (Rekem, ... ), hērə (Rothem), hērən (Rekem), äre (Guttecoven), (De gang van een huis heet èère) - (laatste woord omgespeld volgens Frings) ps. Op blz. 9. staat achter dit woord nog iets, wat niet te lezen is.  èère (Schinveld), (m)  heere (Heer), (vroeger -aère- äre, heel oude benaming) (ä in duits, Bär)  aère (Buchten), boerenhuis  hērə (Amby), klein portaaltje in boerenhuis  ēͅ.rən (Opgrimbie), gang: ga.nk (Hasselt), ga.ŋk (Altweert, ... ), gaank (Gronsveld, ... ), gaink (Weert), gang (Afferden, ... ), gangk (Bree, ... ), gank (Amby, ... ), gaŋ (Elen, ... ), gaŋk (\'s-Herenelderen, ... ), gaəŋk (Sint-Truiden), gā.ŋk (\'s-Gravenvoeren, ... ), gāēnk (Mechelen), gānk (Lottum, ... ), gā}k (Stevoort), gāŋ (Lanklaar, ... ), gāŋk (Gerdingen, ... ), ga͂k (Hoepertingen), ga͂nk (Tungelroy), ga͂ŋk (Houthalen, ... ), genk (Helden/Everlo), goͅŋk (Eksel), gànk (As, ... ), gàà.nk (Rekem), gàànk (Arcen), gāŋk (Stramproy), jank (Rimburg), jaŋk (Bleijerheide, ... ), jāŋk (Kerkrade), xa.ŋk (Tongeren), (in een huis)  gank (Hoeselt), (m)  gank (Heer), (mv: gäng).  gank (Heerlen), (Op te nêre, oppenêre).  gank (Sittard), (overdekte) smalle weg (in een huis) ter verbinding Pieke zaot ónder de kleijer van de kapstok in de gaank De geng in de St.-Pietersberg De Lange gaank: deel van de omgang van de St.-Servaas  gaank (Maastricht), (vroeger -aère- äre, heel oude benaming) (ä in duits, Bär)  gank (Buchten), bij pastorij  gaŋk (Opglabbeek), corridor goat oew gang  gang (Blitterswijck), deur aan 2 uiteinden  gaŋk (Beverst), dr aere = het portaal  gank (Klimmen), gedeelte van een woning Gank di-jn gank  gangk (As, ... ), het geheel  gànk (Gruitrode), in nieuwere huizen  gaŋk (Martenslinde), is boven  gaŋk (Neerharen), mv g\']  gaŋk (Eupen), op de g een hoedje  gaangk (Maastricht), scherpe k  gank (Ell), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  gank (Beverlo), thans  gaŋk (Merkelbeek), Verklw. genksjke  gank (Heerlen), Verklw. géngske Nen trap ènnen gá.nk: een trap in de gang  gá.nk (Zonhoven), Waat \'n geng zeen in dit kesjteel Ich heur emes in de gank Door e sjmaal gengske kump me in de keuke  gank (Roermond), gangetje: gɛŋkskə (Neerharen), gɛŋskə (Eksel), #NAME?  gɛŋskə (Diepenbeek), hal: hall (Meijel), huisgang: husjāŋk (Vaals), hus˃gāŋk (Welkenraedt), hūsjaŋk (Bleijerheide, ... ), ingang: engaŋk (Overpelt), kadol: achterste deel  kàdòl (Gruitrode), nere: naere (Obbicht), ne.re (Hasselt), neere (Mheer), nerre (Stein), nēē-re (Schimmert), nērə (Bilzen, ... ), nēərə (Kuringen), nēͅrə (Kleine-Spouwen, ... ), nēͅrən (Beverst, ... ), neͅi̯rə (Lanaken, ... ), niərə (Kortessem), niərən (Diepenbeek), nèère (Valkenburg), nêre (Klimmen), nëre (Gronsveld), (meestal kleine gang naar keuken of bijkeuken)  nêre (Schimmert), (Op te nêre, oppenêre).  nêre (Sittard), (Portaal).  nêre (Heek), (vierkant, in een boerderij)  nère (Hoeselt), verouderd  nēͅrə (Kanne), voorportaal en gang  nēͅrə (Bilzen), vroeger  neͅi̯ərə (Merkelbeek), overloop: ovverloëp (Meijel), portaal: pərto͂ͅl (Meeuwen), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  pertool (Beverlo), voorgang: eerste deel  vīērgànk (Gruitrode), voorhaard: vø&#x0304rheͅi̯rt (Wijchmaal), voorhuis: fōrəs (Borgloon), fy(3)̄reš (Bocholt), førəs (Borgloon), vērhoͅu̯s (Peer), veͅrəs (Veulen), vī.rəs (Neeroeteren), vīres (As), vīrhoͅs (As), vīərəs (Genk), vurhusj (Meijel), vø&#x0304rhōͅu̯s (Sint-Lambrechts-Herk), vø&#x0304rhoͅi̯s (Halen), vø&#x0304rəs (Zonhoven), vørəs (Kozen, ... ), vø͂ͅrhūs (Eupen), vø͂ͅrəs (Heers), #NAME?  vīērhis (Opglabbeek), bij boerenwoning  vīrhøs (Opglabbeek), in boerenhuis  vīrəs (Gelieren/Bret), in boerenhuizen met voorhuis  vərəs (Herk-de-Stad), niet veel meer gebruikt  vīres (Neeroeteren), voorhuis  fīrəs (Meeuwen), zowat \'n vestibule  vərās (Sint-Truiden) De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || De twee bundels van ongeveer 20 draden die steeds samen geschoren worden. [N 39, 57b] || doorloop in huis || gang [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND A1 (1940sq)] || gang (in huis) || gang, doorloop || gang, portaalgang || hausflur (gang) || huisgang || huisgang (waarlangs men binnentreedt) [ZND B1 (1940sq)] || vloer in gang en in woonhuis || voorportaal, gang II-7, III-2-1
gang kammen gang: ga.ŋk (Bree, ... ), gaŋ (Gennep, ... ), gaŋk (Herten, ... ), stel: štɛl (Mechelen), werk: węrǝk (Maxet) Een volledige kring van kammen bij elkaar in raderen als het aswiel, de bonkelaar of het kroonrad. [N O, 11n; Jan 108] II-3
gang naast de koeienstand buitengang: būtǝgaŋk (Stevensweert), dienstgang: dins˲gaŋk (Vliermaal), doorgang: du̯ø̜rgaŋk (Zichen-Zussen-Bolder), du̯ǫrgaŋk (Val-Meer), dørǝx˲gaŋk (Ingber), dø̄u̯ǝrgā.ŋk (Kermt), dø̜rǝx˲gāŋk (Teuven), dōrgaŋk (Rothem), dōrgáŋ (Beringen), dōrgā.ŋk (Lanaken), dōrgāŋk (Opheers), dǫu̯rgãŋk (Sint-Truiden), doorloop: dōrlø̜i̯.p (Lanaken), dōrlø̜i̯p (Montfort), doorsprong: du̯ø̜rsprø̄ ̞ŋk (Zichen-Zussen-Bolder), du̯ǫrsprø̄ŋk (Val-Meer), gang: gaŋ (Stevoort), gaŋk (Berverlo, ... ), gãŋk (Kwaadmechelen), gāŋk (Grote-Spouwen, ... ), gangetje: gaŋskǝ (Berverlo, ... ), gaŋʔǝskǝ (Kwaadmechelen), gãŋskǝ (Kwaadmechelen), gɛ.ŋskǝ (Heugem), gɛŋkskǝ (Egchel, ... ), gɛŋkškǝ (Klimmen, ... ), gɛŋskǝ (Beverst, ... ), gɛŋškǝ (Hoensbroek), gɛ̄ŋskǝ (Milsbeek, ... ), jɛŋšǝ (Bocholtz), hooigangetje: hø̜i̯gɛnskǝ (Holtum), klein gangetje: klęi̯ gɛŋskǝ (Rotem), loopgang: lǫu̯p˲gaŋk (Herten), mestgang: mēst˲gaŋk (Sevenum), męst˲gaŋk (Grathem, ... ), męs˲gaŋk (Guttecoven, ... ), męǝst˲gaŋk (Lummen), mestpad: mēstpāt (Sevenum), stalgang: stalgaŋk (Hasselt), štalgaŋk (Egchel), stalgangetje: sta.lgɛŋskǝ (Hechtel), uitgang: uu̯t˲gaŋk (Rotem), voedergang: voi̯ǝrgáŋk (Kermt, ... ), vui̯ǝrgaŋk (Hoeselt), voederpad: vu ̞i̯ǝrpat (Paal), voergang: vurgaŋk (Neerpelt), vuǝrgaŋk (Vliermaal), vōrga.ŋk (Guttecoven), zijgang: zai̯gaŋk (Meldert), zē̜ ̞gaŋk (Kiewit), zęi̯gaŋk (Diepenbeek), zīgaŋk (Einighausen, ... ), zɛi̯gāŋk (Neerpelt), zijgangetje: zigɛŋkskǝ (Lanklaar, ... ), zigɛŋškǝ (Mechelen), zē̜ ̞i̯gɛŋkskǝ (Rosmeer), zęi̯gɛŋkskǝ (Eigenbilzen), zīgɛŋkskǝ (Roermond, ... ), zɛi̯gɛŋskǝ (Boekt Heikant) In een bepaald type stal loopt er naast de koeienstand, tussen de schutting en de muur, een vrij smalle gang; soms, bij een ander type stal, zijn er naast de koeienstand twee gangen, een brede en een smalle. Vooral bij keuterboerderijen komt het voor dat er helemaal geen gang naast de koeienstand is. De gangen worden gebruikt voor het transport van voer en mest en om zich door de stal te kunnen verplaatsen. [N 5A, 41a en 41b; N 4, 75] I-6
gang, maat 2 emmers water gang (water): eine gank water (Nieuwstadt), ene gank water hoale a ge ne put (Gulpen, ... ), enne gank water (Wijlre), gaank (Mheer), gank (Beesel, ... ), gànk (Sevenum), gáángk (Epen), gânk (Schimmert), inne gank water (Heerlen), ne gank (Montfort), (mv. = geng).  ⁄ne gank (Klimmen), (vloeistof).  gank (Sevenum), gánk (Heerlen), m.  ga.ŋk (Eys), vat: vaat (Bleijerheide, ... ) de maat die een inhoud aangeeft van twee emmers water [gang] [N 91 (1982)] || twee emmers || twee emmers water III-4-4
gangboord gangboord: gaŋbōrt (Milsbeek) Gang over de boorden van het steenschip. [monogr.] II-8
gans breedvoet: brētvōt (Waubach), gans: gai̯s (Amby, ... ), gans (Achel, ... ), ganz (Bocholt, ... ), gas (Amby, ... ), gau̯.s (Dilsen, ... ), gau̯s (Amby, ... ), gau̯z (As, ... ), gaǝs (Tongeren, ... ), gãns (Merselo, ... ), gãs (Aalst, ... ), go.ǝs (Ingber), gou̯s (Berg / Terblijt, ... ), gá.ns (Lummen), gái̯s (Lanaken), gáns (Heppen, ... ), gás (Tongeren), gø̜̄s (Vijlen), gø̜u̯s (Meerssen), gā.s (Beverst, ... ), gāi̯s (Heer, ... ), gāns (Castenray, ... ), gās (Aalst, ... ), gāu̯s (Hoensbroek, ... ), gāǝs (Velden), gęi̯s (Asenray / Maalbroek, ... ), gīs (Montzen, ... ), gōi̯s (Horn), gōs (Eys, ... ), gōǝs (Hushoven), gǫs (Heythuysen, ... ), gǫu̯s (Lanklaar), gǫǝs (Heerlen), gǭ.s (Linkhout, ... ), gǭs (Baarlo, ... ), gǭu̯s (Echt), jans (Vaals), jau̯s (Bleijerheide), joǝs (Kerkrade), jǫs (Chevremont, ... ), jǫǝs (Spekholzerheide), jǭs (Bocholtz, ... ), werrengans: węrǝgas (Eupen) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
gansemaanmes gansemaan: gansǝmǭn (Montfort), gansemaand: gansǝmǭnt (Schimmert) Mes waarmee men de stukken voor de binnenhaam uitsnijdt. Het heeft de vorm van een bijna volledige cirkel. [N 36, 39] II-10
gansrijden de gans rijden: Sub goas. Zie martelgoas [pag. 42: het oogstfeest].  de goas rieje (Heerlen), ganshouwen: Sub gaws.  gaws houwe (Brunssum), gansrijden: gaasrije (Jeuk), ganriejen (Ophoven), gansriee (Montfort), gansrieje (Heel, ... ), gansrijden (Haler, ... ), gansrije (Venray), gausrijə (Susteren), goasriejen (Kesseleik), gōͅsrījə (Nieuwenhagen), Een soortgelijk spel als het gáaskappe.  gáasrijë (Kortessem), Sub gaws.  gaws rieje (Brunssum), gansslaan: gaajs sjloon (Amby), gauws sjlao (Merkelbeek), gājs slōn (Maastricht), ganssteken: ganssjtēͅkə (Swalmen), gaus sjteeke (Schimmert), geis sjteikke (Vlodrop), goas staeke (Eys), ganstrekken: gans trekke (Weert), ganstrekken (Born, ... ), gaustrekke (Nieuwstadt), gaustreͅkə (Susteren), gauwstrekke (Guttecoven, ... ), Sub gaws.  gaws trèkke (Brunssum), Sub gáasrijë: Het gáaskappe en gáasrijë gebeurde soms ook met de hand en opdat de eerste de beste niet zou slagen, werd de nek van het dier met bruine zeep ingesmeerd, men noemde deze variant: gáastrekke.  gáastrekke (Kortessem), genkrijden: genk rieje (Sevenum), genkri-je (Meerlo), genkrieje (Blerick, ... ), genkrije (Oirlo), genkrijje (Meijel, ... ), gentreeje (Venray), geͅŋk rijə (Gennep), geͅŋkrijə (Venlo), Op carnavalsdinsdag werd een genk (mannetjesgans) aan de poten opgehangen. De nek van het dode dier werd met groene zeep ingesmeerd en ruiters moesten trachten om al rijdend de nek van het dier te trekken.  genkrieje (Baarlo), Oud volksvermaak bij bepaalde gelegenheden, b.v. met Vastenavond. Tussen twee palen werd op een bepaalde hoogte een dwarspaal vastgemaakt. Hieraan werd oorspronkelijk een levende gans aan de poten opgehangen. De hals van het dier werd met groene zeep ingesmeerd. De hoogte was zo genomen, dat een man, rijdend op een paard, er nog juist bij kon. Met een bepaalde vaart moest men er onder door rijden. Wie de kop van de gans afrukte, was winnaar en mocht het dier houden. Op de meeste plaatsen is dit vermaak al lang in onbruik en zelfs geheel verboden.  gaenk reeje (Venray), Tussen twee hoge palen aan een dwarspaal werd een levende gans opgehangen. De hals werd met groene zeep ingesmeerd. De hoogte was zodanig dat een man op een paard juist nog bij de kop kon. Men reed onder de gans door en probeerde er de kop af te trekken. Wie dit presteerde werd eigenaar van de genk of gans.  gēnkri-jje (Meerlo, ... ) Een oud gebruik dat in onze contreien veelvuldig werd beoefend, vooral in de carnavalstijd. || Een oud gebruik. || Een verouderd gebruik: op een vlak liggend ronddraaiend wagenrad gezeten, een gans de kop afrukken. || Gansrijden. || Ganstrekken. || Het volksvermaak waarbij de spelers op een paard, onder het rijden de met zeep besmeerde kop van een aan de poten opgehangen gans probeerden af te trekken [gansrijden]. [N 88 (1982)] III-3-2