e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
feestdag van sint-valentijn bloemendag: bloomedaag (Schinnen), heilige valentijn: h valentien (Baarlo), h valentijn (Peer, ... ), liefjesdag: levekesdaag (Stokkem), lievekesdàg (Loksbergen), sint-valentijn: sint valentien (Beesel, ... ), sint valentijn (Haler), Sint Valentin (Klimmen), St. Valentien (Gulpen), səntvāləntīn (Montzen), Lievëkësdaog  Sint Vallentijn (Tongeren), valentijn: valentien (Lutterade, ... ), valentijn (Stokkem), valentine (Jeuk), vallentien (Kerkrade), Vallentien (Schimmert), Vāāləntīēn (Nieuwenhagen), velentijn (Ophoven), valentijndag: valentijdaag (Schinnen), Valentijn-daag (Maastricht), valentijndaag (Maastricht), valentijnsdag: valentiensdaag (Echt/Gebroek, ... ), Valentijns-daag (Nieuwenhagen), valentijnsdaag (Schinnen, ... ), valentijnsdag (Achel, ... ), Valletijnsdaag (Eys), valentijntjesdag: valenteintjesdag (Sint-Huibrechts-Lille), valentinus: valentīēnus (Opglabbeek) 14 februari, H. Valentijn. [N 96C (1989)] III-3-3
feesten feest houden: e feis haage (Bilzen), fiejst hāān (Jeuk), fiest hoon (Zolder), fés haage (Gors-Opleeuw), NB Vr laote ós oetdriéve [we feesten rustig uit].  fees hawte (Posterholt), feesten: faiste (Neer), feaste (Guttecoven, ... ), feeste (Brunssum, ... ), feesten (Born, ... ), feiste (Bilzen, ... ), feisten (Ophoven, ... ), feste (Kerkrade, ... ), fēstə (Maastricht, ... ), feͅstə (Meijel), fi.stə (Meeuwen), fieeste (Beesel, ... ), fiejesten (Jeuk), fiejste (Schaesberg), fieste (As, ... ), fiesten (Heusden, ... ), fieëste (As, ... ), fiste (Sevenum, ... ), fisten (Diepenbeek, ... ), fistə (Zonhoven), fistən (Eksel), fiëste (Rekem), fīstə (Maastricht, ... ), fīəstə (Bree, ... ), fjeste (Geulle), fjeste, feste (Hamont), fjèste (Beverlo), fèstë (Hoeselt), féste (Alken, ... ), féstë (Tongeren), fééste (Hasselt), ("feiste"bet.ook "knuffelen")  feiste (Bilzen), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  feesten (Heers), Afl. sub feest.  feesten (Lommel, ... ), fies(j)te (Zonhoven), fīēste (Hasselt), feestvieren: feejs viere (Geleen), fees vieren (Nieuwstadt), fees viêre (Kanne), feestvieren (Zonhoven), feesvieren (Maastricht), fes vieere (Waubach), fes viere (Gulpen), festviere (Heerlen), feͅs viərə (Eys), feͅs vīərə (Nieuwenhagen), fi.stve.rə (Meeuwen), fiees viere (Wijlre), fiejs fiere (Reuver), fies viere (Herten (bij Roermond)), fiest viere (Stal), fiesviere (Maastricht), fieës veere(n) (Maaseik), fieës viere (Herten (bij Roermond)), fieëstveere (Tungelroy), fiəst vērə (Tienray), fīəs vīrə (Amstenrade), fèst vieren (Achel), NB Vr laote ós oetdriéve [we feesten rustig uit].  fees viere (Posterholt), Sub viere.  fees viere (Venlo), We gaan ook feestvieren als de voetbalploeg kampioen wordt.  fistfirə (Niel-bij-St.-Truiden), fte (fr.) houden: e fet hawe (Gronsveld), feit houwe (s-Gravenvoeren), fteren (<fr.): feteiere (Sittard), fēͅtērə (Maastricht), kermis houden: kirmes haeje (Montfort), kérmes haage (Bilzen), kérmis haage (Bilzen), Plezier moake en ne goeië pakke.  kermis haage (Genk), kermissen: kermesse (Schimmert), kermissen (Eksel, ... ), kérmisse (Bilzen), teren: Nog veel gebruikt in de gul giet tee.ëre: De gilde gaat feestvieren. Mnl. teren teren, gebruiken.  tee.ëre (Zonhoven), Nog veel gebruikt in: de gilde gaat teren (cfr. terens).  tɛ̄ərn (Zonhoven), W.g. vero., z. wel nog tee.res.  tee.re (Zolder), vieren: (kù.remùs) vie.re (Zolder), veere (Tungelroy), vere (As, ... ), vērə (Meeswijk, ... ), viere (Bocholtz, ... ), vieren (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), vierë (Tongeren), virə (Urmond), vīrə (Epen, ... ), véren (Geistingen), Doùs altèd iet te viere.  viere (Kortessem), Fees -.  viere (Swalmen), Sub naamsdáag: Ich veer vandaag miene naamsdáag.  vere (Baarlo) *Teren2: Feesten. || 1. Feesten. || 2. Feesten in verenigingsverband. || 2. Vieren (feesten, huldigen). || [Feesten]. || [I]. Vieren: 3. Feest vieren. || [Vieren]. || een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren] [N 112 (2006)] || Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)] || Feest vieren. || Feesten, feestvieren. || Feesten. [ZND m] || Feestvieren. || Feestvieren: Deelnemen aan een feest. || Fêteren. || II. Teren: Feesten. || Vieren. || Vieren: Feesten. III-3-2
feesten add. belgiqun (<fr.): NB Belzjiek: België.  belzjieke (Bocholt), bollen: Mêt de vastelaovend heb vr dry daog aachterèin gebôld.  bôlle (Gronsveld), bonjouren (<fr.): bónzjóere (Baarlo), busseren: bösjere (Brunssum), een feest geven: e fiest gië.ve (Zolder), juisteren: ? Verband met WNT joesteeren (Mnl. joesteren, josteren, justeren; van joeste), in een steekspel of tornooi, of in den strijd op het slagveld. Te paard met de gevelde speer op iemand inrennen, op die wijze met of tegen hem vechten.  juistere (Swalmen), lampetten: lampètte (Bocholt) [2]. Feesten, de bloemetjes buiten zetten. || een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren] [N 112 (2006)] || Lawaaierig feestvieren. || Luidruchtig feest vieren. || Uitbundig feesten. || Uitbundig feestvieren. III-3-2
feestpredicatie ceremonie (<fr.): seremonie (Meijel), feestelijke preek: fiestelike preek (Maastricht), fistelike preek (Neerpelt), feestpredicatie (<lat.): feaspredekoasje (Lutterade), fees-predikatie (Maastricht), feestpredikatie (Achel), fespredikatie (Waubach), fĕĕstpredíkatie (Schimmert), feͅstpredikāsi (Meijel), fieestpraedikatie (Thorn), fieestpredikatie (Heel), fiejestpredikatie (Peer), fèjspredicatie (Holtum), feestpredik: fespreëdich (Ubachsberg), fesprèdig (Vijlen), fieëspreeëdich (Hoensbroek), fieësprèdig (Klimmen), fès-prèèdeg (Epen), fèspreëdieg (Kerkrade), fèsprèdich (Bocholtz), fèèsprèdich (Schinnen), ing fespreëdig (Nieuwenhagen), feestpreek: feespraek (Roermond, ... ), feespreak (Nieuwstadt), feespreek (Maastricht), feespréék (Heugem), feestpraik (Melick), feestpreek (Ophoven, ... ), feestprek (Montfort), feestprèèk (Klimmen, ... ), feisprèk (Holtum), feistpraik (Horn), festprëëk (Eys), feëspraek (Geleen), fēēspreek (Maastricht), fēstprēͅk (Siebengewald), fieespraek (Montfort, ... ), fieestpraek (Beesel, ... ), fieestpreek (Eksel, ... ), fiespraek (Baarlo), fiespreek (Tungelroy, ... ), fiespreik (Kessel), fiesprèèk (Maastricht), fiestpraek (Baarlo), fiestpreek (Bocholt, ... ), fieësprèèk (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), fistpraek (Sevenum), fiëspraek (Klimmen), fīəsprɛ̄k (Stokkem), fīəstprēͅk (Thorn), fjesprèèk (Boorsem), fjésprèk (Meerssen), fèèespraek (Guttecoven), ing fèsprèèk (Kunrade), n fesprèèk (Gulpen), ne feesprék (Eigenbilzen), feestrede: feestrede (Kelpen), fieëstreide (Sint-Truiden), feestsermoen (<fr.): feestsermoeen (Hechtel), predicatie (<lat.): predikatie (Meijel), predik: də prɛ̄dəch (Montzen), prèèdig (Terlinden), preek: praek (Doenrade, ... ), preek (Tegelen), prèèk (Hoepertingen), prɛ̄k (Opglabbeek), schone preek: sjwaon praek (Echt/Gebroek) Een feestpredikatie. [N 96B (1989)] III-3-3
feestpredicatie add. feestpredikant: fieespredikant (Baarlo) Een feestpredikatie. [N 96B (1989)] III-3-3
felsbeitel felsbeitel: fęls˱bęjtǝl (Helden, ... ) Beitel waarmee de felsnaad wordt vastgeklopt. De beitel is daartoe enigszins gebogen uitgevoerd. [N 33, 118, add.] II-11
felsen falzen: faltsǝ (Bleijerheide), felsen: vɛlzǝ (Nieuwenhagen, ... ), krempen: kręmpǝ (Houthalen, ... ), krɛ.mpǝ (Hasselt) De randen van dunne metalen platen en voorwerpen omvouwen en aandrukken met het doel ze aan elkaar te bevestigen. Bij het felsen met een felshamer gaat men als volgt te werk. Het te bewerken voorwerp wordt eerst zodanig tegen een rechthoekige ijzeren staaf geplaatst, dat de om te buigen rand daar buiten uit steekt. Dan wordt deze rand met behulp van een (houten) hamer haaks om de staaf neergeklopt. Hetzelfde geschiedt met de rand van de plaat of het voorwerp dat aan het eerste moet worden vastgemaakt. Vervolgens haakt men de beide stukken met hun omgebogen randen in elkaar en klopt met behulp van de hamer de beide randen samen plat. Op deze wijze ontstaat een felsnaad die eventueel vervolgens nog gesoldeerd kan worden. Er bestaan ook machines die deze bewerkingen kunnen uitvoeren. Vgl. het lemma "felsmachine". [N 64, 97, add.; monogr.] II-11
felshamer falzhamer: falshamǝr (Kerkrade), felshamel: fęlshāmǝl (Herten), felshamer: fęlshāmǝr (Helden, ... ), fɛlshāmǝr (Heerlen, ... ), vɛlshamǝr (Spekholzerheide), vɛlshāmǝr (Wijnandsrade), lichte bankhamer: lextǝ baŋkhāmǝr (Rothem) Hamer met een wat gebogen dwarse, puntige pen die bij het felsen wordt gebruikt. Volgens Van der Kloes en Risch (pag. 314) wordt felswerk vooral met een houten hamer gedaan. [N 33, 75] II-11
felsmachine felsmachine: fɛlsmǝši.n (Swalmen) Machine voor felswerk. De felsmachine vouwt een rand aan beide stukken plaatmateriaal, haakt de randen in elkaar en drukt vervolgens de naad dicht. [N 33, 334] II-11
felsnaad felsnaad: fɛlsnǭt (Neeritter), kremp: krɛ.mp (Hasselt) De naad die ontstaat bij het felsen. Zie ook afb. 176 en de toelichting bij het lemma "felsen". [monogr.] II-11