e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gistkuip gijlkuipen: gęjlkūǝpǝ (Schinnen), gistbakken: gęsbakǝ (Maastricht), gistkuip: g ̇eskyw.p (Opitter), geskyp (Horn), geskȳǝp (Neer), geskūp (Maastricht, ... ), gestkāp (Kerkom), gestkūp (Schinnen), gistkuip (Arcen), giǝskǫǝp (Wellen), gē.skȳ.p (Panningen), gęskȳp (Horn, ... ), gęskūp (Maastricht, ... ), gɛskȳp (Posterholt, ... ), (mv.)  geskūǝpǝ (Schinnen), gīskø̜̄pǝ (Alken), gärkuip: gērkūp (Maastricht), gę̄rkȳp (Horn), (mv.)  gɛ̄rkūǝpǝ (Schinnen), hevekuip: ø̜̄vǝkūp (Sittard), kuipen: kȳpǝ (Weert) De kuip waarin men de wort bij de hoofdgisting laat gisten. De invuller uit L 250 merkt op dat men vroeger 14 √† 15 gistkuipen bezat, terwijl men tegenwoordig werkt met 7 √† 8 stuks. In Q 101 gebruikte men vroeger houten, later roestvrijstalen kuipen. [N 35, 61; N 35, 62; monogr.] II-2
gistlepel eker: iǝkǝr (Schinnen), emmer: ømǝr (Posterholt), gistlepel: geslę̄pǝl (Horn, ... ), gistlepel (Arcen), gęslēpǝl (Stramproy), gɛslɛ̄pǝl (Horn), gistschup: gē.sšø̜p (Panningen), gisttuit: gɛstø̜jt (Stramproy), gärbak: g ̇ęrb ̇ak (Opitter), hevelepel: vǝlę̄pǝl (Sittard), keteltje: kętǝlkǝ (Wellen), potlepel: potløpǝr (Alken), pǫtlę̄pǝl (Horn, ... ), scheplepel: šø̜plę̄pǝl (Alken), schup: šø̜p (Heythuysen) Maat, vaak in de vorm van een lepel, waarmee men de afgekoelde wort en gist mengt en daarbij de juiste hoeveelheid gist afmeet. Zie afb. 10. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat men de gistlepel ook gebruikt om gist af te schuimen. Zie daarom ook het lemma ''schuimlepel''. Het "keteltje" uit Q 78 is vervaardigd uit koper. [N 35, 63] II-2
gistreincultuur reincultuur: reincultuur (Arcen) Het in een laboratorium kweken van zuivere gist. [monogr.] II-2
gistruimte bierkelder: bērkęldǝr (Meerssen, ... ), gijlkelder: gęjlkęldǝr (Schinnen), gistkamer: g ̇ęskā.mǝr (Opitter), gistkelder: geskęldǝr (Maastricht, ... ), geskɛldǝr (Horn), gestkęldǝr (Horn, ... ), gestkɛldǝr (Neer), gistkelder (Arcen), gē.skęldǝr (Panningen), gęskęldǝr (Maastricht, ... ), gīskaldǝr (Alken), gistplak: gestplak (Kerkom), gärkelder: gę̄rkęldǝr (Horn, ... ), heefkelder: ø̜̄fkęldǝr (Sittard), kelder: káldǝr (Wellen), kęldǝr (Posterholt, ... ), overgangsplak: ōvǝrgaŋksplak (Kerkom) De ruimte waar de hoofdgisting plaatsvindt. [N 35, 85; monogr.] II-2
gistschuim gistschuim: gistschuim (Arcen) Het schuim dat zich na de brandgist op de wort vormt. [monogr.] II-2
gisttrekker gisttrekker: gisttrekker (Arcen) Volgens de invuller uit L 250 wordt de gist na het "zetten" (zie het lemma ''aanzetten''), ook nog "getrokken" met een speciale "gisttrekker". Dit is een soort spatel, vervaardigd van rubber. [N 35, 66 add.] II-2
gistvat, gistton okshoofd: okshōf (Meerssen), okshōft (Venray), (mv.)  okshōvǝ (Stramproy) Het vat of de ton waarin het bier bij bovengisting soms het tweede gedeelte van de hoofdgisting ondergaat. Volgens de invuller uit L 318 had een "okshoofd" een inhoud van 180 tot 200 liter. [N 35, 61; N 35, 62] II-2
gistvloot afvalbak: āfvalbak (Horn), bakjes: bɛkskǝs (Sittard), drabkuip: drabkȳp (Horn), gistkuip: gestkāp (Kerkom), gɛskȳp (Horn), gistkuipjes: gē.skȳpkǝs (Panningen), gistvloot: gɛvlø̄t (Stramproy), heefkuip: hēfkāp (Kerkom), hoofdkuip: hoofdkuip (Venray), kuip: koǝp (Wellen), kȳp (Horn, ... ), kūp (Valkenburg), lekbak: lękbak (Schinnen), loupe: lup (Maastricht, ... ), restkuip: restkuip (Arcen), verzamelbak: verzamelbak (Panningen), vǝrz ̇āmǝlb ̇ak (Opitter), vloot: vlōt (Venray), vlootje: vlyǝtjǝ (Valkenburg), vlø̄tjǝ (Stramproy), (mv.)  vlø̄tjǝs (Sittard) De bak of kuip onder de bierstelling waarin het weglopend bier, vermengd met gist, wordt opgevangen of hét grote vat waarin de inhoud van de kleinere gistvaten wordt gegoten. De gist die zich in de vaten verzamelt wordt volgens Claessen (pag. 2. 39) vaak als natte gist aan bakkers en boeren verkocht. Zie ook het lemma ''vloeibare gist'' in Wld II. 1, pag. 97. De "heefkuip" uit P 180 kon tot 20 liter vloeistof bevatten. P. Chambille de Beaumont vermeldt op pag. 6 dat een "loupe" een kuipje van 1 meter doorsnede en 30 cm hoog was dat men gebruikte voor het opvangen van de gist.' [N 35, 75; N 35, 76; monogr.] II-2
gistzeef gijlschoep: gęǝlsxup (Wellen), gistzeef: gistzeef (Arcen), overloopzeef: ø̄vǝrlø̜jpzēf (Schinnen), schuimslepel: šȳmslę̄pǝl (Horn, ... ), zeeftpan: zēftpan (Kerkom) Het werktuig dat men gebruikt om bier en gist van elkaar te scheiden. [N 35, 78] II-2
git blinkertjes: bliŋkǝrkǝs (Herderen), git: get (Boorsem, ... ), git (Schimmert), glitter: gletǝr (Doenrade, ... ), kraaltjes: kręlkǝs (Rothem), opleg: uplęx (Loksbergen), zwarte kraaltjes: zwatǝ krø̄lkǝs (Jeuk) Sieraad. Zwarte kraaltjes of glazige steentjes in verschillende vormen. [N 62, 60a; MW] II-7