e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
godslasteren blasfemeren (<lat.): blasfemēre (Montzen), god blameren (<fr.): god blamére (Eigenbilzen), godlasteren: gaod lastere (Mechelen-aan-de-Maas), god lastere (Gulpen), godslasteren: gaodslasteren (Thorn, ... ), godsla[s}tere (Klimmen), godsla[s}tərə (Loksbergen), godslaastere (Siebengewald), godslastere (Bocholt, ... ), godslasteren (Achel, ... ), godslastërë (Hoeselt), godsla͂steren (Heers), gotslasteren (Montfort), gotsléstere (Nieuwenhagen), gòdslastere (Tongeren), gotteslasteren: godeslasteren (Meerssen), lasteren: lastere (Melick), vloeken: vloeke (Jeuk), vloeken (Neerpelt, ... ), vloke (Sevenum), vlooke (Ell, ... ), vlukke (Eigenbilzen), vlòkken (Bocholtz) Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)] III-3-3
godslastering blasfeem (<lat.): ənə blasfēm (Montzen), godslaster: godslastər (Loksbergen), n godslaster (Schimmert), godslastering: en godslastering (Meerssen), gaodslastering (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), godslaastering (Achel, ... ), godslanstering (Heel), godslastering (Bocholt, ... ), godslasteringen (Sint-Huibrechts-Lille), godslastëring (Hoeselt), godsla͂stering (Heers), gooëdslastering (Hoensbroek), gotslastering (Montfort), gotsléstering (Nieuwenhagen), n gaodslastering (Valkenburg), n godslastering (Klimmen), n gòdslastering (Tongeren), godsvloek: godsvlook (Ell), heergodsbedriegerij: hergodsbedrégerij (Nieuwenhagen), ketterij: ketterij (Houthalen), vloek: vloek (Neerpelt, ... ), vlook (Klimmen, ... ), vlòk (Bocholtz), vloeken (ww.): vloeke (Jeuk) Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)] III-3-3
goed de bloempotten: dǝ blūmpø̜t (Ottersum), de potten: dǝ pø̜t (Ottersum), gerei: gręj (Ottersum), goed: goed (Tegelen) De te bakken of gebakken ceramische produkten in het algemeen. [N 49, 94a] II-8
goed afsluiten massief toemaken: masīf tumākǝ (Kelmis), massief toezetten: masīf tuzetǝ (Kelmis) De door stiklucht gevaarlijke mijngang met een dikke muur afsluiten. [monogr.] II-4
goed besleten kwast aangesleten kwast: ɛngǝslētǝ kwāst (Ottersum), aangesleten pinsel: ājǝšlē̜sǝ pinzǝl (Kerkrade), besleten kwast: bǝslētǝ kwas (Maasbree), bǝšlētǝ kwas (Herten), bǝšlīǝtǝ kwas (Heerlen), een die op snee staat: ijǝn dijǝn up snē stǭ (Tessenderlo), fijn besleten kwast: fęjn bǝšliǝtǝ kwas (Klimmen), goed gebruikte verfkwast: gōt ˲gǝbrūk˱dǝ vɛrǝfkwas (Klimmen), goede aangesleten kwast: gujǝ angǝslētǝ kwast (Meijel), goede besleten kwast: gōjǝ bǝšlētǝ kwas (Herten), goede borstel: gujǝ bǫsǝl (Diepenbeek, ... ), goede kwast: gōjǝ kwas (Buchten) Kwast waarvan de haarbundel door het gebruik op een goede manier is afgesleten. Een goed besleten kwast geeft doorgaans verfwerk met weinig of geen strepen. [N 67, 31a] II-9
goed dak goed berggesteendes: jot bɛrxjǝšteŋs (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen]), goed dak: gōt dāk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), gǫwt ˲dāk (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Julia]), jot dāx (Chevremont  [(Julia)]   [Laura, Julia]), goed hangende: go.t h ̇ɛŋǝndǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]), gōt haŋǝndǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), gōt hɛŋǝndǝ (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]), goede berg: gojǝ bɛrx (Buchten  [(Maurits)]   [Domaniale]), gōjǝ bɛrx (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]), gōwǝ bęrx (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]), gǫwǝ bɛrx (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Emma]), gǫwǝ bɛ̄rx (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), jawǝ bɛrx (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Domaniale]), jǫwǝ bɛrx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Wilhelmina]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]), goede toit: gojǝn tø̄ (Zolder  [(Zolder)]   [Domaniale]), gujǝn tø̄ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zolder]), gōjǝn tø̄ (Eisden  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), hel dak: hɛ.l dāx (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Waterschei]), massief dak: masif dāk (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een goed dak laat bij het afkloppen een scherpe, helle klank horen. Het bestaat uit vaste steen. [N 95, 890] II-5
goed doorbakken steen (een) helle: hę ̞lǝ (Elsloo), nǝn hɛlǝ (Bilzen), een goede: nǝn gujǝ (Bilzen), een helgebakken: nǝn hɛlgǝbakǝ (Bilzen), gare steen: gārǝ štęjn (Nunhem), gebrande steen: jǝbrandǝ štē (Bocholtz  [(meervoud: jǝbrandǝ štę ̞ŋ)]  ), goede steen: gujǝ stijǝn (Loksbergen), goedgebakken brik: gūt˲gǝbakǝ brek (Bilzen), plintklinker: plentkleŋkǝr (Panningen) In Q 211 waren de goed doorbakken stenen blauw en zwart (blōw ɛn ēwats), in Q 121b zwart en grijs (ēwats ɛn grī̄s) en in P 176 donkel (dǫŋk\l).' [N 98, 170; monogr.] II-8
goed groeiend varken (ene) gelpe: gɛlpǝ (Heel), (het) beste: bɛstǝ (Maasbree), exemplaar: ɛksǝmplár (Meijel), gelp (bijvgl. nmw.): gęlp (Sevenum), gelp varken: gɛlp vɛrkǝ (Sevenum), goed schikkend varken: gōt šekǝnt vɛrǝkǝ (Voerendaal), goede groeier: goede groeier (Linne), het goed doen: (het varken) dø̜i̯t ǝt gōt (Thorn), mastvarken: masvɛrkǝ (Holtum), mestvarken: mɛsvɛrǝkǝ (Schimmert), schik in zitten: (in dat varken) zetst šek e (Kerkrade), uitschieter: ātsxitǝr (Heiselt, ... ), vlotte groeier: flotǝ grøi̯ǝr (Ell), voorloper: vø̄rlypǝr (Houthalen), vø̄rlø̄pǝr (Stokkem), vø̄rlø̜i̯pǝr (Altweert), zich goed maken: zex gōt mākǝ (Doenrade), zich goed masten: (het varken) mas zex gōt (Boorsem), zich goed schikken: (ene die) zexui̯ sxekt (Houthalen, ... ), (ene die) zexui̯ šek (Heesveld-Eik), (ene die) zexui̯ šekt (Niel-bij-As, ... ), zex gōt šekǝ (Noorbeek) [N 76, 17; JG 1a] I-12
goed liggen de poten zitten goed: dǝ poi̯t zetǝ gōt (Holtum), gewoon: gǝwø̄n (Swalmen), goed: gui̯t (Tongeren), gut (Achel, ... ), guǝt (Hasselt), gyt (Rosmeer, ... ), gōt (Borgharen, ... ), gōwt (Klimmen), gōǝt (Lanklaar, ... ), gūt (Hoepertingen, ... ), gǫu̯t (Limbricht), gǫu̯ǝt (Hasselt), gǫwt (Paal), gǭt (Boorsem, ... ), jōt (Bocholtz), ˲xūt (Borlo), goed komen: goed komen (Maasniel, ... ), goed liggen: goed liggen (Blerick, ... ), gūt legǝn (Hamont), goed zitten: goed zitten (Baarlo, ... ), juist liggen: juist liggen (Wellen), juist zitten: juist zitten (Neerpelt, ... ), normaal liggen: normaal liggen (Donk, ... ), ten goede liggen: ten goede liggen (Borgloon, ... ), ten goede zitten: ten goede zitten (Bocholt, ... ), voorwaarts: voorwaarts (Eygelshoven, ... ) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goed luisteren fijn horen: fijn heure (Sint-Truiden), goed horen: good houërə (Valkenburg), gut hoërə (Leopoldsburg), goed luisteren: god ly(3)̄stərə (Vroenhoven), goe luusteren (Hamont), goe lūīsteren (Paal), goe lŭisteren (Lommel, ... ), goe ləstəren (Oostham), goe(d) luisteren (Helchteren), goed heuiren (Jeuk), goed l"steren (Diepenbeek), goed laaistera (Tongeren), goed laaistere (Tongeren), goed laaisteren (Millen), goed leestere (Berbroek), goed leestərən (Eigenbilzen), goed leistere (Genk), goed leisteren (Linde, ... ), goed leustere (Vechmaal, ... ), goed leusteren (Hechtel, ... ), goed leuəstere (Stevoort), goed leuəstren (Ulbeek), goed lĕŭsteren (Heppen), goed lijste-rĕ (Genk), goed loësteren (Houthalen), goed luiestere (Sint-Truiden), goed luistere (Sint-Truiden, ... ), goed luisteren (Heusden, ... ), goed luistərə (Hoepertingen), goed luiəsterən (Hoepertingen), goed lusteren (Neerpelt, ... ), goed luustere (Ulbeek), goed luustre (Piringen), goed luìsteren (Beringen), goed lūsteren (Overpelt), goed lŭŭsteren (Overpelt), goed lystere (Spalbeek), goed lésteren (Bilzen), goed ləsteren (Beverlo, ... ), goed ləstrən (Leopoldsburg), goed ləstərə (Beverlo), goed ləstərən (Tessenderlo), goet leustere (Hoepertingen, ... ), goet lui-es-te-ren (Duras), goet luistere (Sint-Truiden, ... ), goet luisteren (Sint-Truiden), goet luistərə (Sint-Truiden), goet lêûstere (Riemst), goet ləjəstərə (Gelinden), goet ləstəren (Kwaadmechelen), goeəd luiəstere (Nieuwerkerken), good loestere (Maaseik, ... ), good loesteren (Bree, ... ), good loestərə (Opitter), good lousteren (Elen), good luusteren (Kaulille, ... ), good lūsteren (Kaulille, ... ), goot loestere (Eisden, ... ), goot loesteren (Maaseik, ... ), goot loestərə (Geistingen), goot lustere (Opoeteren), goot lusteren (Remersdaal), goot luustĕrĕ (Vroenhoven), goot lwosteren (Bree), goud luusteren (Paal), gouəd luustərə (Lummen), gōd ly(3)̄stərə (Lanaken), gōēd leusteren (Kuttekoven), gōt lūstəre (Ulestraten), gōt lūstərə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), gōt ly(3)̄stərə (Neerglabbeek), gōt lystərə (Opoeteren, ... ), gu lystərən (Sint-Huibrechts-Lille), gu lə:stərn (Zonhoven), gu(t) lystərən (Hamont), gud leisteren (Beverst), gut l".stərə (Borgloon), gut lĕŭstere (Stevoort), gut løistrən (Zolder), gut lø͂ͅstərə (Herk-de-Stad), gut lø͂ͅstərən (Diepenbeek), guud liesterə (Hees), guut leestere (Rosmeer, ... ), gūt l"stərə (Zichen-Zussen-Bolder), gūt lystərə (Lanaken), jood luustere (Lontzen), luisteren: l"stərə (Mettekoven), ly(3)̄stərə (Opgrimbie), opletten: opletten (Koersel), te goed luisteren: te goei leustəre (Heers) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1