e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gleiswerk aardegewerk: ęjǝrgǝwɛrǝk (Paal), aardegoed: erdǝgōt (Klimmen), jē̜rǝgǫǝt (Lummen), ērdǝgōt (Nuth), ērt˲gōt (Mesch, ... ), ēǝdǝgōt (Eygelshoven), ē̜rdǝgōt (Maasmechelen, ... ), ē̜rt˲gōt (Roosteren), ē̜rǝgǫwt (Paal), ę ̞ǝdǝgut (Overpelt), ęǝdǝgōt (Heerlen), aarden grülen: ęǝdǝ grylǝ (Heerlen), aarden kommen: ē̜rdǝ kømp (Sittard), aarden potten: jadǝ pǫtǝ (Wellen), jędǝ pøt (Hoeselt), jędǝ pø̜.t (Tongeren), ē̜rdǝ pø̜t (Hamont), ęrdǝ pǫtǝ (Genk), ęǝrdǝ pǫtǝn (Achel), ɛrǝ pǫtǝn (Hechtel), aarden schotelen: jędǝ šøtǝl (Hoeselt), ē̜rdǝ šōtǝlǝ (Sittard), aarden schotels: eǝrdǝ sxōtǝls (Achel), ē̜rdǝ šø̜tǝls (Tegelen), aarden telderen: ēǝdǝ tę.ldǝrǝ (Eygelshoven), aarden telders: ē̜rǝ tē̜ldǝrs (Milsbeek, ... ), aarden telloren: ī̄ǝrǝ tɛlȳrǝ (Helchteren, ... ), jǭrǝ tɛlī̄ǝrǝ (Hasselt), aardewerk: aardewerk (Oirsbeek, ... ), ejrtwęrk (Neerharen), ejrwęrk (Zolder), iādǝwɛrk (Gutschoven), iē̜rǝwęrk (Berverlo), iɛ̄ǝrdǝwęrk (Helchteren), ī̄rdǝwę.rk (Maaseik), ī̄rtwęrǝk (Rotem), jadǝwē̜rk (Zichen-Zussen-Bolder, ... ), jadǝwęrk (Wintershoven), jadǝwęrǝk (Ketsingen, ... ), jadǝwẽ̜rk (Borgloon), jãrdǝwęrǝk (Hasselt), jādǝwęr(ǝ)k (Wellen), jādǝwęrǝk (Diepenbeek, ... ), jādǝwɛrǝk (Diepenbeek), jārdǝwęrǝk (Hasselt), jātwē̜rk (Opheers), ārdǝwęrǝk (Guttecoven, ... ), ārtwęrk (Rotem, ... ), ē ̝rdǝwęrǝk (Lanklaar), ērdǝwērk (Sint Pieter), ērdǝwęrk (Bree, ... ), ērdǝwęrǝk (Heer, ... ), ērtwęrǝk (Kaulille), ērtwɛrǝk (Achel), ēǝdǝwęrk (Bleijerheide), ē̜.rdǝwęrk (Maasniel), ē̜jdǝwęrk (Halen), ē̜jrdǝwęrk (Stokkem), ē̜jǝrǝwęrǝk (Zelem), ē̜rdǝwørk (Lanklaar), ē̜rdǝwērk (Lanaken), ē̜rdǝwęrk (Baarlo, ... ), ē̜rdǝwęrǝk (Gronsveld, ... ), ē̜rtwerk (Tegelen), ē̜rtwęrk (Ophoven), ē̜rtwęrǝk (Mechelen), ē̜rǝwęrǝk (Beringen), ē̜ǝrdǝwęrk (Mesch), ē̜ǝrǝwęrk (Kwaadmechelen), ędǝwęrǝk (Rummen), ęjǝdǝwęrǝk (Halen, ... ), ęjǝrwęrk (Lommel), ęrdǝwērk (Meijel, ... ), ęrdǝwęrk (Boekend), ęrǝwęrk (Boekt Heikant), ęǝdǝwerǝk (Heerlen), ęǝrdǝwęrk (Maasbracht), ęǝrdǝwɛrǝk (Kaulille), ɛjǝrwɛrǝk (Lommel), ɛrdǝwērǝk (Hamont), ɛrdǝwęrǝk (Opitter), ɛrtwęrǝk (Bree), ɛ̄rtwęrǝk (Bree, ... ), breekwaar: brē̜kwār (Meijel), faïence: fajãs (Hasselt), fajẽs (Borgloon), gebakwerk: gebakwerk (Riksingen), gleiswerk: glē̜swęrǝk (Hasselt), glęjwęrk (Brunssum), glǭswērǝk (Sint-Lambrechts-Herk), kaffeegeschier: kafǝgǝšēr (Sittard), kleigoed: klęjgōt (Puth), kleiwerk: klęjwerǝk (Waubach), klęjwęrk (Roermond, ... ), potaarden jatten: pǫt˱jādǝ džatǝ (Gelinden), potaarden potten: pǫt˱jędǝ pø̜.t (Tongeren), steengoed: štēgōt (Hoensbroek), štęj.ngǫw.t (Sittard), tellorengoed: tǝlȳrǝgut (Berverlo), vaatwerk: vǭtwęrǝk (Bilzen) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleuf giet: gi.t (Lanaken), gleuf: gliǝf (Bilzen), glø.f (Kanne, ... ), glø̄f (Tessenderlo, ... ), glø̜f (Kuringen), goot: gø.t (Maastricht), groef: gruf (Bilzen, ... ), grōǝf (Bilzen), kloof: klowf (Stevoort), klø̄f (Stevoort), l-ijzer: ɛl-ęǝzǝr (Hoeselt, ... ), l-vorm: ɛl-vø̜rǝm (Hoepertingen), lat: lat (Bilzen), lei: lęj (Maaseik  [(meestal voor de maalsluis gebruikt)]  ), rabat: rabat (fr.) (Berbroek, ... ), rǝbat (As, ... ), rainure: rǝnyr (Meeswijk), rǝnȳr (Alt-Hoeselt, ... ), rib: rep (Gutschoven), schuif: sxø̜jf (Alken, ... ), šø̜jf (Sluizen), sleuf: šlø̄f (Posterholt), slip: slep (Alken, ... ), slis: sles (Ottersum), slits: šlits (Bleijerheide), snats: šnats (Herten), snede: šnet (Mechelen), šnēt (Herten), spleet: splɛjǝt (Broekom), uitham: ø̜ǝtham (Wellen), winkelhaak: wiŋkǝlhōk (Herk-de-Stad), zegensnits: zē̜gǝšnets (Herten) De gleuf in de kop van de houtschroef, waar de vouw aan het uiteinde van de schroevendraaier in past. Een afgekeurde schroef zonder gleuf werd in Posterholt (L 387) jongetje (jø̜ŋskǝ), in Wellen (Q 78) mannetje (mɛnǝkǝ) en in Venlo (L 271) kletskop (klɛtskǫp) genoemd.' [N 54, 37e; monogr.] || De gleuf in de kop van het staakijzer van watermolens bij het balanceerwerk. [Vds 138] || De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-12, II-3
gleuf in de kegelvormige klos gleuf: glø̜jf (Loksbergen) Eén van de drie of vier ingesneden gleuven in de kegelvormige klos of tol. Via deze gleuven worden de samenstellende draaiende strengen geleid. Achter de klos sluiten de strengen tot een touw ineen. [N 48, 71a] II-7
gleuf in de steel van de mathaak oog: au̯x (Ulestraten), schei: šęi̯ (Panningen, ... ), zichtengat: zichtengat (Lottum) Uitsnijding in de piksteel, waardoor men de zicht steekt wanneer men naar het veld gaat of van het veld terugkeert. De zegsman van L 291 geeft de volgende toelichting: "De steel van de "pik" is hier (sc. in loco) afgeplat en smal toelopend naar de haak. Er is in het midden een ronde handgreep. Daarachter, in het dikke eind, een uitgezaagde gleuf waardoor de zicht (sc. het blad van de zicht) gestoken wordt en op de rug of schouder gedragen wordt. Onder of v√≤√≤r de handgreep worden de afgeplatte steelkanters gebruikt voor het wetten van de zichtsnede. Af en toe strijkt men daar langs met de zichtsnede overheen. Er worden kleine putjes in geslagen en daaroverheen wordt een gare aardappel met scherp zand rond overgestreken. Als dit droog is heeft het scherpende eigenschappen." Uit de opmerkingen van enkele andere invullers wordt ook duidelijk dat de zicht door een gleuf in de steel van de mathaak werd geschoven en zo over de schouder werd gedragen, zonder dat men overigens ook een naam voor die opening gaf. Dit is het geval in: K 314, L 250, 288a, 291, 295, 318, 320a, 322, 324, 325, 326, 330, 331, 331b, 332, 378*, 381, 382, 385, 420, 427, 429a, Q 2b, 18, 96, 97, 111, 112a, 198b, 201, 202. [monogr.; add. uit N 18, 72a] I-4
gleuf voor schudgootmotor motorgat: mōtǝrgāt (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei]), motorkamer: mōtǝrkāmǝr (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]), mōtorlok: motǝrlǭk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), mōtǝrloak (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), trace: trás (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei)]  [Maurits]) Een in de wand uitgesneden gleuf van ongeveer 50 cm diepte, waarin de drukluchtmotor die de schudgoten aandrijft, kan worden geplaatst. Te Eisden liggen de motoren naast de schudgoten zodat er aldaar geen gleuven bestaan (Defoin pag. 98). [monogr.; N 95, 628] II-5
gleufstaak ezel: ēzǝl (Neeritter), felsijzer: fęls˱īzǝr (Reuver), gleufstaak: glø̜fštāk (Roermond), gleuftas: gleuftas (Bleijerheide), groefijzer: gruf˱īzǝr (Montfort), holle tas: hǭl, hol tɛš (Schimmert), matrijs: mǝtrē̜jǝs (Loksbergen), pijpenstaaf: pīpǝstāf (Neeritter), staak: stāk (Well), vorm: vǫrǝm (Klimmen) IJzeren staak waarbij in de vlakke bovenzijde een groef of geul ingevijld is. De pinvormig uitlopende onderzijde van het werktuig wordt in het gat van het aambeeld geplaatst. De gleufstaak wordt als ondergrond gebruikt wanneer men in een metalen plaat een geul wil slaan. Zie ook afb. 22. [N 33, 212; N 64, 35b; N 66, 16b] II-11
glijbaan afkeizer?: [* Meeuwen Wl.]  afkeizer (Meeuwen), glijaf: /  glijaf (Hasselt), glijbaan: gleͅjbān (Meijel), glijbaan (Montfort), /  gliejbaan (Kinrooi), glijboan (Diepenbeek, ... ), glèjbaon (mnl.) (Ottersum), glïjbaon (Gennep), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  glijbaan (Diepenbeek), Z. het gewone slebrik.  glijjbaon (Maastricht), glitsbaan: glietsjbaan (Heerlen), /  glietsjbaan (Schinnen), glitsbaan (Bree), Het minder gebr. reg. ww. is glitse en het bn. is glitsig. De uitgang -ig in de bet. van "-achtig"komt o.m. voor in hitsig, gèèlsig, korsig e.a.m.  glitsbaan (Bree), In de winter amuzeren de kinderen hen op de glitsbaan.  gəledzboən (Niel-bij-St.-Truiden), litsbaan: litsbaan (Neer), /  lietsjbaan (Schinnen), NB litsje, glijden.  litsjbaan (Sittard), reddelbaan: /  reddelboan (Genk), reddelberg: reddelbaerg (Genk), reddelberg (Alken, ... ), reddelberreg (Diepenbeek), rèddelbèrreg (Sint-Truiden), /  reddelberg (Bilzen, ... ), ritsaf doorstreept  reddelberg (Jeuk), Ss. sub *reddelen.  réddelbé.rrech (Zonhoven), Ss. sub afrollen.  reddelbe.rreg (Hasselt), ritsaf: ritsaaf (Meeuwen), ritsaf (Loksbergen, ... ), /  ritsaaf (Meeuwen), Sint-Truiden: ritsaf [ook schuifaf] Jeuk: reddelberg  ritsaf (Gingelom), ritsbaan: ritsbaan (Blerick), , op de ritsbaan g oan  ɛn ritsbaan (Opitter), ritsberg: ritsbèrg (Vorsen), /  rïtsberg (Vorsen), In de speeltuin staat enen ritsberg.  redzbeͅrəch (Niel-bij-St.-Truiden), roedelbaan: roedelbaan (Sittard), roetjbaan: [sic; ook in register]  roetjbaan (Bocholt), roetsj: `n roetsj (Genk), roetsj (Epen, ... ), rotsj (Stein), rutsj (Eys, ... ), /  Roetch (Elen, ... ), roets (As), roetsj (Lauw, ... ), routch (Genk), 2. Glijdgoot.  roetsj (Bocholtz, ... ), roetsjbaan: `rutšbā:n (Gemmenich), roetsbaan (Blerick, ... ), roetsbaon (Gennep), roetsjbaan (Beesel, ... ), rotsbaan (As), rotsjbaan (Nieuwstadt, ... ), rutsbān (Reuver), rutsbōͅn (Gennep), rutsjbān (Amstenrade, ... ), rūtsjbān (Swalmen), ròtsbaan (Boorsem), rótsbaan (As, ... ), rótsjbaan (Kinrooi, ... ), rôtsbaan (Maaseik), rôtsjbaan (Stokkem), rötsjbaan (s-Gravenvoeren), /  Roetchbaan (Elen), roetjsbaan (Elen, ... ), roetsbaan (Dorne, ... ), Roetsbaan (Venlo), roetsbaon (Gennep), roetschbaan (Heerlen, ... ), roetsjbaan (Amstenrade, ... ), Roetsjbaan (Montfort), roetsjbaan (Roermond, ... ), roetsjboan (Genk), rojtsbaan (Eisden), rootsbaan (Eisden), rotschbaan (Leut, ... ), Rotsjbaan (Grevenbicht/Papenhoven), rotsjbaan (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), rutschbaan (Echt/Gebroek, ... ), rutsjbaan (Kessenich, ... ), róetsjbaan (Elsloo), rótschbaan (Maaseik), rótsjbaan (Kinrooi, ... ), rôtsjbaan (Maaseik, ... ), rötsbaan (Maaseik), Du. Riesbahn.  rötsjbaan (Uikhoven), NB roetsje, schuiven. Men vergelijke met het Duitse: rutschen. [zie pag. 417]  roetsjbaan (Herten (bij Roermond)), NB rótsche: uitglijden. Cfr. Du. rutschen.  rótschbaan (Maaseik), Nhd. Rutschbahn. B.v. Het meisje heeft zijn been verbrand met van die rutsjbaan af te rotsjen.  rodžbān (Meeswijk), roetsjbaan is volgens mij ook Nederlands.  roetsjbaan (Venlo), Van Dale: roetsjbaan (<Hd.), attractie op kermissen enz., een soort spoorbaan die afwisselend in de hoogte en in de laagte gaat, ook achtbaan genoemd.  roetsbaan (Venlo), Van de - aafroetsje.  roetsjbaan (Swalmen), schamblikbaan: sjamblikken = glijden  sjamblikboan (Lauw), scharrebrik: sjebrik (Bilzen), scharrevlik: dë sjêrrëvlik (Tongeren), sjêrrëvlïk (Tongeren), /  dë sjêrrëvlik (Tongeren), sjervelik (Tongeren), [i.e. duidelijk Q 162]  cherveliek (Tongeren), schijvel: schievel (Maastricht), sjievel (Geulle, ... ), sjiêvel (Kanne), sjīvəl (Maastricht, ... ), (Hees)  sjievel (Hees), /  de sjiêvel, (-e)/(-s) (Kanne), schievel (Kanne), Sjievel (Eijsden), sjievel (Heer, ... ), sjievel/ (Maastricht), sjuivel (Neerharen), Dao stóng ene sjievel oppe kèrmis.  sjievel (Uikhoven), mv -s  de sjiêvel (Kanne), Niet op sneeuw of ijs.  sjiével (Gronsveld), Sjievel en sjievele (ww.), samenhangend met du. schieben (< schîven) en schuifel, schuifelen (< schuiven). Kil. kent een schijven naast schuiven.  sjievel (Maastricht), schrik: Ich zol dch ins n shrik pisse, vjèr zn nouwjoar.  shrik (Eigenbilzen), schrikkel: /  schrikkel (Zichen-Zussen-Bolder), schrikkel(boan) (Val-Meer), sjrikkel (Membruggen, ... ), schrikkel mer de duitse "sch  schrikkel (Riemst), schroevel: /  sjroeffel (Zussen), schroevelberg: (sjroêvele) ne sjroêvelbêrg (Bilzen), sjroevëlberrëg (Hoeselt), sjroêvelbêrg (Bilzen, ... ), /  ne sjroêvelbêrg (Bilzen), schroevelberg (Bilzen), shroevelbêrg (Eigenbilzen), sjroevelbe:rg (Munsterbilzen), sjroevelberg (Bilzen, ... ), sjroevëlberrëg (Hoeselt), [ook in Munsterbilzen (Q 082), cf. ouders van Karolien Hendrickx]  shroevelbêrg (Eigenbilzen), Èn Bokrëk steu nën hógë sjroevëlberrëg: In Bokrijk staat een hoge schuifaf.  sjroevëlberrëg (Hoeselt), schuif: /  schief (Neeroeteren), schuif (Sint-Lambrechts-Herk), sjuuf (Leut), schuifaf: `n schèvaa.f (Hasselt), ne schuivaa.f (Zolder), ne schuivaaf (Zolder), ne schuivaf (Lommel), schuif af (Koersel), schuif-af (Genk), schuifaaf (Eksel, ... ), schuifaf (Helchteren, ... ), schuivaa.f (Zolder), schuiyf-aaf (Achel), schuûfaaf (Kaulille), schøfa:f (Eksel), sji-jfaaf (Bree), sjijf oaf (Eigenbilzen), sjuufaaf (Bocholt), sxeͅif āf (Kuringen), (Hees)  sjèifoaf (Hees), /  chiefaaf (Wijshagen), n schèvaa.f (Hasselt), ne schuivaf (Lommel), schufaf (Lommel), schuif af (Bilzen, ... ), schuif oaf (Kanne), schuif-af (Genk), schuif-aâf (Eksel), schuifaaaf (Houthalen), schuifaaf (Eksel, ... ), schuifaf (Berbroek, ... ), Schuifaf (Halen), schuifaf (Hamont, ... ), schuivaf (Lommel), schuivaof (Zonhoven), schuivoav (Diepenbeek), schuuf aaf (Mechelen-aan-de-Maas), schuuf-aaf (Eisden), schuufaf (Hamont, ... ), schuuj-aaf (Achel), schèèfaaf (Hasselt), schéf-aaf (Hasselt), shiefaaf (Meeuwen), shuufaaf (Dorne), shèèf aaf (Hasselt), sjeifoaf (Beverst, ... ), sjeijvaaf (Bree), sjijf oaf (Eigenbilzen), sjijfoaf/ (Genk), sjufaaf (Maaseik), sjuufaaf (Bocholt, ... ), sjûf aaf (Mechelen-aan-de-Maas), = van de berg reddele [dat deden wij als kind op een hoge gracht, met een soort toile cirée (plastiek).  schuifaf (Jeuk), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  schuifaf (Heers), In de speeltuine staat er een grote schuivaf.  schøͅivaf (Lommel), Sint-Truiden: ritsaf [ook schuifaf] Jeuk: reddelberg  schuifaf (Gingelom), Ss. sub schuiven.  schuivao.f (Zonhoven), Z. ook o. slieren.  schèèfaa.f, schèfaa.f (schèvaa.f) (Hasselt), schuivel: sjuuvel (Itteren, ... ), /  shuvel (Bunde), vgl. schuvele, afglijden; frequent. van schuiven.  schuvel (Valkenburg), slabrik: Bijv[ormen]: sla-, sal-, selbrik.  sləbrik (Maastricht), sleur: sleuêr (Widooie), slöör (Gors-Opleeuw), /  sleur (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), släör (Gors-Opleeuw), n Sleur môke: Bij vriesweer emmers water gieten om n glijbaan te maken.  sleur (Kortessem), sleuraf: Ss. sub sleuren.  sleurao.f (Zonhoven), sleurbaan: sleurbaan (Bocholt), sleurbaon (Diepenbeek, ... ), /  sleerbaan (Rotem), sleirbaan (Maaseik), sluirboan (Vliermaal), slibberbaan: slibberbaan (Opglabbeek), /  slibberbaan (Neeroeteren) [SND (2006)]*Reddelberg: 1. Glijbaan. || *Reddelberg: Glijbaan op kermis of speeltuin. || *Schuif-af, glijbaan in speeltuin. || *Sleur-af, glijbaan in speeltuin. || / [SND (2006)] || 1. Glijbaan op kermis of speeltuin. || 1. Glijbaan. || [Feest - kermis]: Glijbaan, tobogan. || [Glijbaan]. [N 112 (2006)] || een glijbaan (schuif-af) [SND (2006)] || glijaf [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || Glijbaan (niet over ijs of sneeuw [zie sjlidderbaan]). || Glijbaan (o.a. kermisattractie). || Glijbaan (schuifaf). || Glijbaan (speeltuin). || Glijbaan in een speeltuin of op de kermis. || Glijbaan in speeltuin of op kermis. || Glijbaan inz. op de kermis en in allerlei bedrijven. || Glijbaan langs een scherpe helling. || glijbaan of schuif-af [SND (2006)] || Glijbaan op kermissen of in speeltuinen. || Glijbaan, -goot. || Glijbaan, roetsjbaan. || Glijbaan, schuif-af, in de speeltuin of op de kermis. || Glijbaan, slierbaan. || Glijbaan. || glijbaan/ [SND (2006)] || Glijbaan: 1. in speeltuin. || Glijbaan: 2. [schèèfaa.f...] *Schuif-af, glijbaan in speeltuin. || Glijgoot. || gljibaan [SND (2006)] || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] || id [SND (2006)] || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Ritsberg: Glijbaan. || roetsbaan [SND (2006)] || Roetsjbaan, glijbaan. || Roetsjbaan, welvende glijbaan. || Roetsjbaan. || Rotsjbaan: Glijbaan voor kinderen in speeltuin, soort tobogan. || Rutschbaan: Rutschbahn. || schuif -af [SND (2006)] || schuif af [SND (2006)] || schuif-af [SND (2006)] || schuifaf [SND (2006)] || Schuifaf, roetsjbaan, tobogan. || Schuifaf. || schuifaf/glijaf [SND (2006)] || shuif-af [SND (2006)] || Sleur, glijbaan. || Sulle-, glijbaan. || Welvende glijbaan. III-3-2
glijbaan add. slingergoot: sjlingergäöt (Swalmen) Slingergoot: glijbaan in het zwembad van Swalmen. III-3-2
glijbaan op het ijs glitsbaan: gəledzbōͅən (Niel-bij-St.-Truiden), sleer: opm.: n sleer ma.ke: verbaalsb. van slere "slieren".  sleer (Hasselt), slidderbaan: slibberbaan (Castenray, ... ), slidderbaan (Venlo), ps. (*): Roermonds woord! (vrouwelijk: -bane, -bae:nke).  sjlidderbaa:n (Roermond), treksleer: trèksleer (Hasselt) glijbaan, in de sneeuw of op ijs III-4-4
glijbies binnenbies: benǝbis (Milsbeek), benǝbīs (Bleijerheide), binnenbies (Lommel), binnenbiesvoering: binnenbiesvoering (Zonhoven), champignon: šampǝljoŋ (Montzen), gladde voeringspijp: gladǝ vōreŋspę̄p (Maasbree), glijbies: glijbies (Genk, ... ), glęjbę̄s (Dilsen), gǝlęjbis (Meijel, ... ), roetsjbies: rutšbīs (Bleijerheide) Een reep leer die aan de binnenkant van de schoen van de hak af naar boven loopt, evenwijdig aan de achillespees, en die dient om de hiel gemakkelijk in de schoen te laten schuiven. "De achternaad moet van binnen steeds met een zoogenaamde glijbies voorzien (gedekt) worden, die aan weerszijden van den naad gestikt en aan de kanten ook met de hand aangezet kan worden. Boven reikt deze glijbies tot of onder de stijve kap, onder naait men hem aan weerszijden aan de contrefortvoering vast." (Kn√∂fel I, pag. 177). Zie afb. 22. [N 60, 18c] II-10