e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glasdeur glasdeur: glas˱dø̄r (Ottersum), glās˱dø̄r (Geulle, ... ), glās˱dø̄ǝr (Posterholt), glǭs˱diǝr (Bilzen), jlās˱dȳr (Bleijerheide), glazen deur: glǭzǝ dø̜jǝr (Tessenderlo) Deur waarbij het paneel uit glas bestaat. [N 55, 29a] II-9
glasgordijn brise-vue-tje: brīs˃vykə (Hasselt), glasgordijn: glaasgerdien (Guttecoven, ... ), glaasgerdiene (Schimmert), glaasgerdīēne (Lutterade), glaasgordien (Boekend, ... ), glaasgordiēne (Voerendaal), glaasgordijn (Maastricht), glaasgordīēn (Posterholt), glasgerdejn (Meijel), glasgerdieng (Heerlen, ... ), glasgordieng (Schaesberg), glasgordijn (Noorbeek, ... ), glas˃gərdiŋ (Heerlen), glā.sgərd‧īn (Kinrooi), glāāsgerdiēn (Schimmert), glās˃gərdīn (Altweert, ... ), gláásgərdien (Arcen), gláásgərdĭĕn (Rekem), gordijn: gardeing (Gulpen), gardien (Guttecoven), gardin (Neeroeteren), gardīn (Lanklaar), gerdien (Neerharen, ... ), gerdieng (Mheer, ... ), gerdijn (Eigenbilzen, ... ), gerdīēn (Klimmen), gerdîên (Buchten), gĕrdien (Heythuysen), gordi-jn (Bree), gordien (Blerick, ... ), gordiene (Montfort), gordieng (Noorbeek, ... ), gordijn (Jeuk, ... ), gordéén (Leopoldsburg), goͅrdēi̯n (Lanklaar), goͅrdeͅi̯n (Houthalen), gurdien (Ospel, ... ), gurdīēn (Waubach), gòrdi-jn (As, ... ), gødeͅi̯ng (Eksel), gərdeenj (Meijel), gərdēͅn (Kwaadmechelen), gərdien (Opglabbeek, ... ), gərding (Sint-Martens-Voeren), gərdĭĕn (Rekem), gərd‧in (Montfort), g`rdieene (mv)  g⁄rdieën (Herten (bij Roermond)), langgerekte ie  kerdien (Ell), overgordijn=\"dràpperi-j\  gòrdi-jn (Opglabbeek), vitrage: vietráázjə (Arcen), vitraasj (Maastricht), vitrage (Blerick, ... ) Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 104 (2000)], [N 79 (1979)] || glasgordijn || glasgordijn, vitrage || ondergordijntje, gordijntje van kant dat in haakjes achter het vensterglas gehangen van worden || vitrage || vitrage, glasgordijn III-2-1
glaskrabber glaskrebber: glaskrɛbǝr (Maasbree), glasmesje: glāsmɛtskǝ (Klimmen), glasschaafje: glasschaafje (Meijel), glasschraper: glasšrāpǝr (Heerlen), glāsšrāpǝr (Gulpen), krabber: krabǝr (Klimmen), kretser: krɛtsǝr (Kerkrade), mesje: mɛsjǝ (Jeuk), ruitewisser: rūtǝwesǝr (Buchten), schrapmes: šrapmɛts (Klimmen), schrapper: šrabǝr (Schinnen), steekmes: stīǝkmɛs (Diepenbeek) Werktuig om kleine verfspatjes van glas te verwijderen. In Q 121 verwijderde men overtollige verf ook door het glas nat te maken en vervolgens met een muntstuk over de spatjes te wrijven. In K 353 werd hiervoor een koperen geldstuk gebruikt. [N 67, 56b] II-9
glaslatten glaslatjes: glaslɛtjǝs (Ottersum), glāslɛtjǝs (Stein), glǭslɛtšǝs (Bilzen), glaslatten: glaslatǝ (Tessenderlo), glāslatǝ (Posterholt, ... ), jlāslatsǝ (Bleijerheide), lattensponning: latǝspǫneŋ (Geulle) Latjes waarmee de glasruiten in de deur vastgezet worden. [N 55, 29c] II-9
glasrek bakje: bɛkskǝ (Gulpen), gereedschapsbakje: gǝręjtsxaps˱bɛkskǝ (Maasbree), glasbak: glās˱bak (Klimmen), glasrek: glasrɛk (Heerlen), glawǝsrɛk (Jeuk), glāsręk (Buchten, ... ), glāsrɛk (Klimmen, ... ) Vierkant rooster met aan de onderzijde een bakje, waarin het glas, de hamer, de stopverf, etc. gelegd kunnen worden. [N 67, 91] II-9
glasroede kruislood: krȳtslōt (Sint Odilienberg), kruisroede: krȳtsrūj (Posterholt), kruisspijl: krysspil (Ottersum), kruisstijl: krytsštil (Bleijerheide), latje: lęjtšǝ (Bilzen), latje in kruisvorm: lęjtšǝ ęn kręjs˲vɛrǝm (Bilzen), lood: luǝt (Stein), lōt (Sint Odilienberg), raamspijl: rāmspil (Ottersum), roede: rōj (Sint Odilienberg, ... ), rūj (Posterholt), spijl: špīl (Posterholt), staafje: stē̜fkǝ (Stein), stijl: štil (Bleijerheide) Smalle regel met sponning in een glasraam. [N 55, 62a-c] II-9
glassnijder (de) diamant: dijamãnt (Tessenderlo), dǝr dijama.nt (Gulpen), diamantslijper: dijamantšlīpǝr (Buchten), diamantsnijder: dijamantšnijǝr (Klimmen), glassnijder: glassnejǝr (Ottersum), glassnęjǝr (Meijel), glawǝssnējǝr (Jeuk), glāssnijǝr (Maasbree), glāsšni.jǝr (Gulpen, ... ), glāsšnijǝr (Buchten, ... ), jlāsšnijǝr (Kerkrade), glassnijder met diamant: glǭssnɛjǝr mɛt dijamant (Diepenbeek), glassnijder met rolletje: glǭssnɛjǝr mɛt rǫlǝkǝ (Diepenbeek), glazensnijder: gloazǝsnęjǝr (Houthalen), glǫǝzǝsnējǝr (Zonhoven), glǭzǝsnējǝr (Tessenderlo), radjessnijder: rē̜tjǝsšnijǝr (Buchten) Instrument waarmee het glas op maat wordt ingeritst. De glassnijder kan zijn samengesteld uit een houten handvat waaraan een diamant is bevestigd, maar er bestaan ook uitvoeringen waarbij het glas met behulp van een stalen wieltje wordt ingeritst. Aan de zijkant van de kop van de glassnijder zijn soms enige inkepingen aangebracht, die corresponderen met de verschillende glasdiktes. Zij worden gebruikt om het glas af te breken. In Q 203 werden deze inkepingen 'de tanden' ('dǝ t'ŋ') genoemd. Zie ook afb. 98. [N 67, 58a; N 67, 58b; monogr.] II-9
glassnijder voor ronde vlakken cirkel-glassnijder: serǝkǝlglāsšnijǝr (Klimmen), ronde glassnijder: rǫnǝ glǭssnɛjǝr (Diepenbeek), rondsnijdapparaat: rontsnęj-aparāt (Meijel), roŋksni-apǝrāt (Maasbree), rondsnijder: rǫntšni.jǝr (Gulpen), rǫntšnijǝr (Buchten, ... ), snijdpasser: šnipasǝr (Herten) Glassnijder bestaande uit een rubber of kunststof dop waaraan een 3600 draaibare metalen lat is bevestigd. De glassnijder wordt met behulp van een stelschroef op de lat vastgezet. Door de dop op het glas vast te drukken en tegelijkertijd met de glassnijder een ronddraaiende beweging te maken, wordt het glas cirkelvormig ingeritst. [N 67, 58d] II-9
glassponning glasrabat: glasrabat (Tessenderlo), glāsrabat (Sint Odilienberg, ... ), glasspond: jlāsšpoŋk (Bleijerheide), glassponning: glassponeŋ (Ottersum), glāsspǫneŋ (Geulle), glāsšpǫneŋ (Posterholt), rabat: rǝbat (Bilzen) Sponning in de regels en stijlen van een glasdeur, waarin de glasruit wordt geplaatst. [N 55, 29b] II-9
glastang glastang: glastaŋ (Heerlen, ... ), glāstaŋ (Buchten, ... ), glǭstaŋ (Diepenbeek), jlāstsaŋ (Kerkrade), glazenmakerstang: glāzǝmē̜kǝštaŋ (Klimmen), platte tang: platǝ taŋ (Gulpen), tang: taŋ (Schinnen, ... ) Tang die bij zeer dik glas wordt gebruikt om na het snijden de overtollige stroken af te breken. [N 67, 58e] II-9