30285 |
glasdeur |
glasdeur:
glas˱dø̄r (L163p Ottersum),
glās˱dø̄r (Q018p Geulle, ...
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein),
glās˱dø̄ǝr (L387p Posterholt),
glǭs˱diǝr (Q083p Bilzen),
jlās˱dȳr (Q121c Bleijerheide),
glazen deur:
glǭzǝ dø̜jǝr (K353p Tessenderlo)
|
Deur waarbij het paneel uit glas bestaat. [N 55, 29a]
II-9
|
19399 |
glasgordijn |
brise-vue-tje:
brīs˃vykə (Q002p Hasselt),
glasgordijn:
glaasgerdien (L429p Guttecoven, ...
Q111p Klimmen,
L289p Weert),
glaasgerdiene (Q098p Schimmert),
glaasgerdīēne (Q016p Lutterade),
glaasgordien (L269b Boekend, ...
L291p Helden/Everlo,
L322a Nunhem,
Q020p Sittard),
glaasgordiēne (Q112p Voerendaal),
glaasgordijn (Q095p Maastricht),
glaasgordīēn (L387p Posterholt),
glasgerdejn (L265p Meijel),
glasgerdieng (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
glasgordieng (Q118p Schaesberg),
glasgordijn (Q197p Noorbeek, ...
L427p Obbicht,
Q015p Stein),
glas˃gərdiŋ (Q113p Heerlen),
glā.sgərd‧īn (L369p Kinrooi),
glāāsgerdiēn (Q098p Schimmert),
glās˃gərdīn (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket/Heisterstraat,
L289h Boshoven,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L289p Weert),
gláásgərdien (L250p Arcen),
gláásgərdĭĕn (Q012p Rekem),
gordijn:
gardeing (Q203p Gulpen),
gardien (L429p Guttecoven),
gardin (L368p Neeroeteren),
gardīn (L422p Lanklaar),
gerdien (Q096c Neerharen, ...
L368p Neeroeteren,
L216p Oirlo,
L371p Ophoven,
L331p Swalmen,
Q112b Ubachsberg,
L271p Venlo,
L386p Vlodrop),
gerdieng (Q196p Mheer, ...
Q118p Schaesberg),
gerdijn (Q086p Eigenbilzen, ...
Q193p Gronsveld,
Q077p Hoeselt,
P219p Jeuk,
P117p Nieuwerkerken),
gerdīēn (Q111p Klimmen),
gerdîên (L426p Buchten),
gĕrdien (L292p Heythuysen),
gordi-jn (L360p Bree),
gordien (L269p Blerick, ...
L381p Echt/Gebroek,
L217p Meerlo,
L322a Nunhem,
L299p Reuver,
L318b Tungelroy,
L268p Velden),
gordiene (L382p Montfort),
gordieng (Q197p Noorbeek, ...
Q197a Terlinden),
gordijn (P219p Jeuk, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
L364p Meeuwen,
L364p Meeuwen,
L321p Neeritter,
L427p Obbicht,
P176p Sint-Truiden,
P176p Sint-Truiden),
gordéén (K317p Leopoldsburg),
goͅrdēi̯n (L422p Lanklaar),
goͅrdeͅi̯n (L414p Houthalen),
gurdien (L288a Ospel, ...
L318b Tungelroy),
gurdīēn (Q117a Waubach),
gòrdi-jn (L417p As, ...
L366p Gruitrode),
gødeͅi̯ng (L353p Eksel),
gərdeenj (L265p Meijel),
gərdēͅn (K314p Kwaadmechelen),
gərdien (L416p Opglabbeek, ...
L245b Tienray),
gərding (Q247p Sint-Martens-Voeren),
gərdĭĕn (Q012p Rekem),
gərd‧in (L382p Montfort),
g`rdieene (mv)
g⁄rdieën (L330p Herten (bij Roermond)),
langgerekte ie
kerdien (L320a Ell),
overgordijn=\"dràpperi-j\
gòrdi-jn (L416p Opglabbeek),
vitrage:
vietráázjə (L250p Arcen),
vitraasj (Q095p Maastricht),
vitrage (L269p Blerick, ...
L164p Gennep,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q197p Noorbeek,
Q098p Schimmert)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 104 (2000)], [N 79 (1979)] || glasgordijn || glasgordijn, vitrage || ondergordijntje, gordijntje van kant dat in haakjes achter het vensterglas gehangen van worden || vitrage || vitrage, glasgordijn
III-2-1
|
30678 |
glaskrabber |
glaskrebber:
glaskrɛbǝr (L267p Maasbree),
glasmesje:
glāsmɛtskǝ (Q111p Klimmen),
glasschaafje:
glasschaafje (L265p Meijel),
glasschraper:
glasšrāpǝr (Q113p Heerlen),
glāsšrāpǝr (Q203p Gulpen),
krabber:
krabǝr (Q111p Klimmen),
kretser:
krɛtsǝr (Q121p Kerkrade),
mesje:
mɛsjǝ (P219p Jeuk),
ruitewisser:
rūtǝwesǝr (L426p Buchten),
schrapmes:
šrapmɛts (Q111p Klimmen),
schrapper:
šrabǝr (Q032p Schinnen),
steekmes:
stīǝkmɛs (Q071p Diepenbeek)
|
Werktuig om kleine verfspatjes van glas te verwijderen. In Q 121 verwijderde men overtollige verf ook door het glas nat te maken en vervolgens met een muntstuk over de spatjes te wrijven. In K 353 werd hiervoor een koperen geldstuk gebruikt. [N 67, 56b]
II-9
|
30287 |
glaslatten |
glaslatjes:
glaslɛtjǝs (L163p Ottersum),
glāslɛtjǝs (Q015p Stein),
glǭslɛtšǝs (Q083p Bilzen),
glaslatten:
glaslatǝ (K353p Tessenderlo),
glāslatǝ (L387p Posterholt, ...
L385p Sint Odilienberg),
jlāslatsǝ (Q121c Bleijerheide),
lattensponning:
latǝspǫneŋ (Q018p Geulle)
|
Latjes waarmee de glasruiten in de deur vastgezet worden. [N 55, 29c]
II-9
|
30792 |
glasrek |
bakje:
bɛkskǝ (Q203p Gulpen),
gereedschapsbakje:
gǝręjtsxaps˱bɛkskǝ (L267p Maasbree),
glasbak:
glās˱bak (Q111p Klimmen),
glasrek:
glasrɛk (Q113p Heerlen),
glawǝsrɛk (P219p Jeuk),
glāsręk (L426p Buchten, ...
L328p Heel,
L330p Herten),
glāsrɛk (Q111p Klimmen, ...
L265p Meijel,
K353p Tessenderlo)
|
Vierkant rooster met aan de onderzijde een bakje, waarin het glas, de hamer, de stopverf, etc. gelegd kunnen worden. [N 67, 91]
II-9
|
30329 |
glasroede |
kruislood:
krȳtslōt (L385p Sint Odilienberg),
kruisroede:
krȳtsrūj (L387p Posterholt),
kruisspijl:
krysspil (L163p Ottersum),
kruisstijl:
krytsštil (Q121c Bleijerheide),
latje:
lęjtšǝ (Q083p Bilzen),
latje in kruisvorm:
lęjtšǝ ęn kręjs˲vɛrǝm (Q083p Bilzen),
lood:
luǝt (Q015p Stein),
lōt (L385p Sint Odilienberg),
raamspijl:
rāmspil (L163p Ottersum),
roede:
rōj (L385p Sint Odilienberg, ...
Q015p Stein),
rūj (L387p Posterholt),
spijl:
špīl (L387p Posterholt),
staafje:
stē̜fkǝ (Q015p Stein),
stijl:
štil (Q121c Bleijerheide)
|
Smalle regel met sponning in een glasraam. [N 55, 62a-c]
II-9
|
30680 |
glassnijder |
(de) diamant:
dijamãnt (K353p Tessenderlo),
dǝr dijama.nt (Q203p Gulpen),
diamantslijper:
dijamantšlīpǝr (L426p Buchten),
diamantsnijder:
dijamantšnijǝr (Q111p Klimmen),
glassnijder:
glassnejǝr (L163p Ottersum),
glassnęjǝr (L265p Meijel),
glawǝssnējǝr (P219p Jeuk),
glāssnijǝr (L267p Maasbree),
glāsšni.jǝr (Q203p Gulpen, ...
Q113p Heerlen,
Q032p Schinnen
[(diamant)]
),
glāsšnijǝr (L426p Buchten, ...
L328p Heel,
Q111p Klimmen,
L331p Swalmen,
Q117a Waubach),
jlāsšnijǝr (Q121p Kerkrade),
glassnijder met diamant:
glǭssnɛjǝr mɛt dijamant (Q071p Diepenbeek),
glassnijder met rolletje:
glǭssnɛjǝr mɛt rǫlǝkǝ (Q071p Diepenbeek),
glazensnijder:
gloazǝsnęjǝr (L414p Houthalen),
glǫǝzǝsnējǝr (Q001p Zonhoven),
glǭzǝsnējǝr (K353p Tessenderlo),
radjessnijder:
rē̜tjǝsšnijǝr (L426p Buchten)
|
Instrument waarmee het glas op maat wordt ingeritst. De glassnijder kan zijn samengesteld uit een houten handvat waaraan een diamant is bevestigd, maar er bestaan ook uitvoeringen waarbij het glas met behulp van een stalen wieltje wordt ingeritst. Aan de zijkant van de kop van de glassnijder zijn soms enige inkepingen aangebracht, die corresponderen met de verschillende glasdiktes. Zij worden gebruikt om het glas af te breken. In Q 203 werden deze inkepingen 'de tanden' ('dǝ t'ŋ') genoemd. Zie ook afb. 98. [N 67, 58a; N 67, 58b; monogr.]
II-9
|
30682 |
glassnijder voor ronde vlakken |
cirkel-glassnijder:
serǝkǝlglāsšnijǝr (Q111p Klimmen),
ronde glassnijder:
rǫnǝ glǭssnɛjǝr (Q071p Diepenbeek),
rondsnijdapparaat:
rontsnęj-aparāt (L265p Meijel),
roŋksni-apǝrāt (L267p Maasbree),
rondsnijder:
rǫntšni.jǝr (Q203p Gulpen),
rǫntšnijǝr (L426p Buchten, ...
Q111p Klimmen),
snijdpasser:
šnipasǝr (L330p Herten)
|
Glassnijder bestaande uit een rubber of kunststof dop waaraan een 3600 draaibare metalen lat is bevestigd. De glassnijder wordt met behulp van een stelschroef op de lat vastgezet. Door de dop op het glas vast te drukken en tegelijkertijd met de glassnijder een ronddraaiende beweging te maken, wordt het glas cirkelvormig ingeritst. [N 67, 58d]
II-9
|
30286 |
glassponning |
glasrabat:
glasrabat (K353p Tessenderlo),
glāsrabat (L385p Sint Odilienberg, ...
Q015p Stein),
glasspond:
jlāsšpoŋk (Q121c Bleijerheide),
glassponning:
glassponeŋ (L163p Ottersum),
glāsspǫneŋ (Q018p Geulle),
glāsšpǫneŋ (L387p Posterholt),
rabat:
rǝbat (Q083p Bilzen)
|
Sponning in de regels en stijlen van een glasdeur, waarin de glasruit wordt geplaatst. [N 55, 29b]
II-9
|
30683 |
glastang |
glastang:
glastaŋ (Q113p Heerlen, ...
L265p Meijel,
L163p Ottersum),
glāstaŋ (L426p Buchten, ...
Q203p Gulpen,
L328p Heel,
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
L267p Maasbree),
glǭstaŋ (Q071p Diepenbeek),
jlāstsaŋ (Q121p Kerkrade),
glazenmakerstang:
glāzǝmē̜kǝštaŋ (Q111p Klimmen),
platte tang:
platǝ taŋ (Q203p Gulpen),
tang:
taŋ (Q032p Schinnen, ...
K353p Tessenderlo)
|
Tang die bij zeer dik glas wordt gebruikt om na het snijden de overtollige stroken af te breken. [N 67, 58e]
II-9
|