e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goed opschieten met zijn werk avanceren: affeseren (Stein), avanceere (Geulle), avancejre (Jeuk), aveceren (Eksel), avenceere (Caberg), avensere (Maastricht), avonseerə (Doenrade), àvəséére (As), (Fr. avancer).  avvensére (Klimmen), get eraan doen: get draan doon (As), goed opschieten: go.t˃ o.pš‧ētə (Eys), goed ópschīētə (Gennep), good op gesjoote (Maastricht), good opschete (Maastricht), good opsjeete (Echt/Gebroek, ... ), good opsjeetə (Maastricht), good opsjete (Gronsveld, ... ), goot opsjeetə (Kapel-in-t-Zand), sjöt good op (Noorbeek, ... ), goed plakken: det plak good (Venlo), good plakke (Maasbree), good plàkke (Sevenum), (goed).  plaktj good (Neer), goed spoeden: speutj goot (Kelpen), ⁄t speudj good (Ell), goed vooruitgaan: (= het gaat goed vooruit).  het gèèt goed veroot (Eigenbilzen), goed vooruitkomen: go.t˃ vərū.tko.mə (Eys), goedgaan: ⁄t geit good (Geleen), opschieten: op sjeete (Melick), opgesjaote (Nunhem), opschaete (Eys), opscheete (Amby), opscheeten (Born), opscheetə (Montfort), opscheten (Ophoven), opschieten (Leopoldsburg), opsjeete (Maasniel, ... ), opsjeetə (Maastricht, ... ), opsjeetən (Urmond), opsjeeëte (Mheer), opsjete (Maastricht, ... ), opsjetə (Wijnandsrade), opsjēētə (Nieuwenhagen), sjut op (Stein), sjuut op (Kesseleik), òpsjeetə (Roermond, ... ), ópsjeetə (Heerlen), ópsjîêtə (Epen), ôpschīēte (Oirlo), passen: pjassə (Vlijtingen), plakken: plakke (Haelen, ... ), plakken (Heythuysen, ... ), plakkə (Beesel, ... ), plekke (Venlo), plàkke (Swalmen), plàkkə (Venlo), plákke (Venray), plákkə (Reuver), plâkke (Venray), plakkeren: plekkeren (Montfort), vaart inzitten: zitj vaart in (Herten (bij Roermond)), vlijtig zijn: vlietig zien (Hoensbroek), vlotten: flottə (Oirsbeek), vooraan gaan: vūūrāā gaoë (Nieuwenhagen), vooraan komen: veuraan komme (Geleen), vur a koame (Vaals), voorrang maken: vurrà make (Gulpen), vuura maache (Kerkrade), vuurang maakə (Oirsbeek), v‧øͅrā. mā.kə (Eys), vooruitgaan: verawt goan (Hoeselt), vuuroet goan (Weert), vooruitkomen: vuuroet koame (Weert), vorderen: vördərə (Heerlen), weg mee kunnen: wég béé kòinə (Loksbergen) goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)] III-1-4
goed passen goed mikken: gut mekǝ (Eigenbilzen, ... ), guwt mekǝ (Hoepertingen), goed passen: goed passen (Houthalen, ... ), gu pāstǝ (Meijel), gut pasǝ (Ottersum), gut pāsǝ (Diepenbeek), guwt pāsǝ (Achel), gōt pasǝ (Bocholt, ... ), gūt pasǝ (Opglabbeek), gūt pāsǝn (Neerpelt), gǫwt pasǝ (Nieuwstadt), goed vallen: gōt valǝ (Maastricht), goed zitten: gōt zetǝ (Heerlen, ... ), gūt zetǝ (Tessenderlo), jot setsǝ (Bleijerheide), juist mikken: žys mekǝ (Herderen), juist passen: žys pasǝ (Herderen), passen: passen (Weert), pasǝ (Doenrade, ... ), schoon mikken: šawn mekǝ (Bilzen), schoon passen: šawn pasǝ (Bilzen) Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW] II-7
goed uit de weg kunnend (een) gangige: gęnjegǝ (Panningen  [(van gang: wijze van lopen)]  ), (een) snelle: snęlǝ (Meeswijk), (een) vierkantige: vērkɛntegǝ (Blerick), vīrkantegǝ (Koersel), (een) vlotte: flǫtǝ (Kerkrade, ... ), vlǫtǝ (Neeritter, ... ), (het ) stapt goed: stapt gut (Genk), (met) losse gang: lǫsǝ gaŋk (Opglabbeek), adret: adrɛ̄.t (Gingelom), flink: fleŋk (Bokrijk), vlēŋk (Gemmenich), gerade: gǝrāi̯ǝ (Rothem), goed op de benen: gōt ǫp ǝ bɛ̄n (Oost-Maarland), goed te poot: gut tǝ pūǝt (Niel-Bij-Sint-Truiden), gut tǝ pǫu̯t (Bilzen), goede gaander: gui̯ǝ gø̜̄ndǝr (Bergen), goede schrik: gui̯ǝ sxrek (Tessenderlo), krek te poot: kręk tǝ pu̯t (Opheers), niets: netš (Urmond), nitš (Hulsberg, ... ), rap: rap (Beverst, ... ), vief: vif (Gronsveld, ... ), vief paard: vīf pē̜ǝt (Tessenderlo), vierbeens: vērbęi̯ns (Tegelen), vierkant: verkant (Tessenderlo), virkānt (Ottersum), vierkantig: vērkentjex (Maaseik), vērkɛntjex (Nederweert), vīrkantex (Zolder), vīrkē̜ntex (Venray), vɛi̯.ǝrkantex (Hasselt), vierkotig: vērkø̄tex (Haelen, ... ), viervoetig: vērvø̄tex (Klimmen), vērvētǝx (Neeroeteren), vēǝrvø̄tex (Heerlerheide), vlot: flǫt (Baexem, ... ), vlǫt (Achel, ... ) Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d] I-9
goed voederen bet de gram voederen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  bè de gram vòjere (Zolder), bet de lepel voederen: Opm. ruim voeren = lóffelèk vòjere.  bè de lee.pel vòjere (Zolder), doorvoederen: doorvooiere (Houthalen), fatsoenlijk voederen: fasünlik voere (Meijel), fel voederen: fel voejere (Jeuk), genoeg geven: genog gaeve (Wijlre), gewoon voederen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  gewoon voeren (Wanssum), goed voederen: go.t˃ v‧ōrə (Eys), god voore (Eys), goe voere (Meijel), goed voeieren (Tongeren), goed voejeren (Mielen-boven-Aalst), good voore (Geleen, ... ), good vooren (Eisden), good voorre (Vlodrop), good vore (Echt/Gebroek, ... ), good vòòrə (Guttecoven), goot voore (As, ... ), goot voorə (Beesel), gu vurə (Meijel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  goēd voēre (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  gôed voere (Wanssum), Opm. v.d. invuller: kwantitatief, niet kwalitatief (kwalitatief is good voar).  good voare (Doenrade), juist voederen: zjuust voore (Weert), sterk voederen: stark vuren (Rijkhoven), sterk voere (Kortessem), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  sterk v‧oorə (Grathem, ... ), veel voederen: vaol voore (Swalmen), veul voore (Sevenum), zwaar voederen: zwaar vöieren (Koersel) Hoe heet verder in Uw dialect: goed voederen? [N 93 (1983)] III-3-2
goed voren derin gaan: dǝrin gǭn (Merselo), genoeg grijpen: gǝnux ˲gripǝ (Ottersum), genoeg grond hebben: gǝnox ˲grō.nt hɛ ̝bǝ (Cadier), goed aan gen land gaan: gōt. a gǝ Iai̯ŋk ˲gǭǝ (Simpelveld), goed drijven: gōt ˲drīvǝ (Haelen), goed gaan: gōt ˲gǭn (Heythuysen), goed pakken: gōt pakǝ (Horst, ... ), goed riesteren: gūt ristǝrǝ (Aijen), goed voren: gūt ˲vōrǝ (Siebengewald), pakken: pakǝ (Rijckholt), pakken met het volle schaard: pakǝ met˱ ǝt vǫlǝ sxārt (Lottum), voren: vōrǝ (Mook) Van een ploeg die - mits goed gesteld en (i.g.v. een voetploeg) goed bestuurd - telkens op de juiste wijze een voor afsnijdt en omkeert, zegt men dat hij goed of mooi voort. [N 11A, 124a] I-1
goedaardige droes droes: dros (Maaseik), drus (Afferden, ... ), druu̯s (Achel, ... ), drø̄s (Maaseik), drūs (Broekhuizenvorst, ... ), drūu̯s (Neerpelt), drūǝs (Hasselt, ... ), hoesten (ww.): hōstǝ (Sittard), koorts: kots (Heerlerheide), kōts (Sittard), kreet: krēt (Smeermaas), krop: krop (Moresnet), krup (Hoensbroek, ... ), krøp (Oost-Maarland), krø̜p (Eijsden, ... ), krǫp (Baarlo, ... ) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer √®√®n week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede grazer goed weischaap: gōt węi̯šǭp (Thorn), goede vreter: goi̯ǝ vrē̜tǝr (Maasbree), goede weier: gui̯ǝ wē̜i̯ǝr (Meijel), grazer: grāzǝr (Lutterade), weischaap: wēskōp (Aalst, ... ) [N 77, 19] I-12
goede kamer, ontvangkamer beste kamer: baestekamer (Castenray, ... ), bēstəkāmər (Nederweert, ... ), bēͅstə kāmər (Blitterswijck, ... ), cabinet (fr.): cabinet (Amby, ... ), kabinèt (Maastricht), goede kamer: gooj kamer (Roermond, ... ), gōi̯ kāmər (Amby, ... ), gōi̯kāmər (Altweert, ... ), gōͅ kāmər (Welkenraedt), gui̯kāmər (Hamont), gūi̯kāmər (Meeuwen), Kamers verheure Wat kos ¯n kamer aan de zie: hotelkamer Heer zit op z¯n kamer te wèrreke: studeerkamer Dao moot veur dee e kemerke gewit weurde: Hij is niet goed wijs (witgekalkte cel op Klaverie)  gooj kamer (Maastricht), goede plak: goei plàk (Tongeren, ... ), goei-plàk (Tongeren, ... ), gui̯ plak (Zonhoven), kamer: kāmər (As, ... ), kōͅmər (Riksingen, ... ), plaats: plōͅts (Sint-Truiden), plaatsje: bij de gewoon mensjes die een net ontvangstplaatsken hebben; waar het groter is is het den plaots  plɛtskə (Sint-Truiden), pronkkamer: proonkkamer (Castenray, ... ), salon: salon (Kanne), salo͂ͅ (Hasselt), saloͅn (Lommel), selón (Zonhoven), sàllōo (Tongeren), səloͅn (Hamont), Fr. salon  sàllôo (Tongeren), ook gezegd: veurplák, zitplák, goej plák  seló (Zonhoven), stoofkamer: stōfkāmər (Nederweert), voorkamer: vurkamer (Castenray, ... ), väörkamer (Maastricht), vø&#x0304rkāmər (Amby), In de groete väörkamer hinge de familieportrètte  väörkamer (Maastricht), voorplaats: veurplô’ts (Tongeren), voorplak: kamer op vooruit  veurplàk (Tongeren), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  veurplak (Beverlo), vurplak (Beverlo), Voorplaats  veu.rplák (Zonhoven), zitplak: zetplak (Zonhoven), zïtplàk (Tongeren) de mooie kamer || fraai gemeubelde kamer || goede kamer || goeie kamer, alleen gebruikt met de kermis en feestelijke gelegenheden || het salon || huiskamer, pronkkamer || kamer voor in het huis || mooie kamer, pronkkamer || ontvangkamer [ZND 12 (1926)] || pronkkamer || pronkkamer, deftige kamer || salon || salon waar visite werd ontvangen || soort kamer of vertrek || soort van kamer, waarin bij de deftige burgerij de dure en kostbare meubels stonden en die zelden in gebruik was || voorkamer || voorkamer, kamer die verwarmd werd || voorplaats, voorkamer III-2-1
goede vleeskoe baas: bās (Montfort), billenman: belǝmān (Maaseik), brede dikke: brɛi̯ dekǝ (Bocholt), concourskoe: kǫŋkūrkā (Borlo), dikke koe: dekǝ kō (Gronsveld), dikke platte koe: dikǝ platǝ kǫu̯ (Panningen), eersteklas koe: istǝklas kø̜ (Rapertingen), i̯estǝklas kū (Tongeren), īštǝklas kǫu̯w (Oirsbeek), felgebouwde koe: fɛlgǝbōu̯dǝ kū (Riksingen), fors beest: fǫrsǝ bis (Smeermaas), forse: fǫrsǝ (Opglabbeek), geblokt beest: gǝblǫk˱dǝ biǝst (Halen), goed beest: gui̯ bist (Spalbeek), goed model: gōt mǝdęl (Boorsem), goed modellige koe: gōi̯ mǝdɛlexǝ kōu̯ (Boshoven), goed soort: gut sǫrt (Middelaar), gōt sǭrt (Sevenum), goed soort koe: gōi̯ sǭrt ku (Baarlo), goed vette koe: gui̯ vɛtǝ kui̯ (Neerpelt), goed vleestype: gōt vlęi̯stipǝ (Maasniel), goede vleeskoe: gōi̯ vlęi̯sku (Maasniel), goedgevleesde: gutgǝvlizdǝ (Hasselt), goedgevleesde koe: gutgǝvliǝzde kui̯ (Halen), gutgǝvlɛi̯s˱de kō (Maastricht), gōtgǝvlēs˱de kō (Obbicht), goedgevoerde koe: gut˲gǝvui̯ǝrdǝ kø̜ (Herk-de-Stad), goedgeweld beest: gōǝtgǝwɛldǝ bīǝs (Eisden), kast van een koe: kāst van ǝn ku (Milsbeek), klas: klas (Holtum), klasbeest: klasbis (Maaseik), klaskoe: klasku (Achel, ... ), klaskuu̯ (Nunhem, ... ), klaskō (Lanklaar, ... ), klaskōi̯ (Oud-Caberg), klaskū (Tongeren), klaskǫi̯ (Beringen), klaskǫu̯ (Einighausen, ... ), klaskǫw (Bocholtz, ... ), klaǝskø̄u̯ (Kermt), klāskōu̯w (Diepenbeek), klassenkoe: klasǝku (Swalmen), klasǝkō (Schimmert), klassige koe: klasegǝ ku (Tungelroy), klasegǝ kuu̯ (Gennep, ... ), kwaliteitkoe: kwalitɛi̯tku (Velden), kweekkoe: kwęi̯kkā (Sint-Truiden), malse: malsǝ (Zelem), modelkoe: modɛlkō (Mechelen), prijsbeest: prē̜sbii̯ǝst (Paal), prijskoe: prē̜i̯skǭu̯ (Gelieren Bret), prē̜skui̯ (Meldert), pręi̯skǫu̯ (Genk), prima koe: prima kō (Mechelen), schilderij: šeldǝręi̯ (Neerharen), schone koe: šun kō (Noorbeek, ... ), schoon modelkoe: šun modɛlkō (Oost-Maarland), showkoe: šau̯kuu̯ (Romershoven), soort: sōǝrt (Meeswijk), soortbeest: sǫrt˱bęs (Borgloon), soortige koe: sǫrtegǝ ku (Boekend), sǭrtegǝ ku (Tegelen), sǭrtegǝ kō (Grathem), soortkoe: sōrtkǫu̯ (Heerlerheide), sǫrtkø̜̄ (Wellen), sǫrtkø̜u̯ (Rosmeer), sǫrtkā (Herk-de-Stad), sǭrtkø̜ (Hasselt), sǭrtkǫu̯ (Klimmen), stevige koe: stēvegǝ kui̯ (Lommel), struise koe: strø̜u̯sǝ kā (Velm), vette koe: vē̜tǝ ku (Beverst), vętǝ ku (Waterloos), vętǝ kō (Rekem), vętǝ kōi̯ (Lummen), vɛtǝ ku (Haelen, ... ), vɛtǝ kui̯ (Leopoldsburg), vɛtǝ kō (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vɛtǝ kǫu̯w (Oud-Waterschei), vleesbeest: vlīǝsbīǝst (Overpelt), vleeskoe: vleskoi̯ (Boekt Heikant, ... ), vlē̜škō (Teuven), vlęi̯skō (Stokkem), vlīskø̜̄ (Hasselt), vlɛi̯sku (Herten, ... ), vlɛsku (Meijel), zwaar beest: zwōr biǝst (Rummen) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goede vrijdag goede vrijdag: d`r gówwe Vriedig (Klimmen), geuje vreedəg (Eigenbilzen), Go vriedig (Gulpen), go`è vriedig (Guttecoven), goeie vr-jdag (Tienray), goeie vredig (Sint-Huibrechts-Lille), goeie vreidoag (Diepenbeek), goeie vriddich (Neerpelt), goeie vrideg (Achel), goeie vriedich (Beesel), goeie vriedig (Reuver), goeie vrijdach (Jeuk), goeie vrijdag (Sint-Truiden, ... ), goeie vrijdeg (Hoeselt), goeijvrijdag (Meijel), Goeië vrajdog (Tongeren), goeiə vrijdəg (Hoeselt), goeje vrējedaag (Heers), goeje vriedig (Kessel), goeje vrijdaag (Peer), goeje vrijdag (Oirlo, ... ), goie vriedig (Reuver), goie vrijdaag (Eksel), goije vriedaag (Tegelen), goiəvréédàg (Loksbergen), goje vri-jdig (Bree), gojevriedeig (Montfort), gojje vriedig (Sevenum), Goo vriedeg (Epen), gooe vriedig (Neerbeek), gooie vri-jdug (Ospel), gooie vriedaag (Baarlo, ... ), gooie vriedag (Maastricht), Gooie Vriedich (Meerssen), gooie vriedig (Haler, ... ), gooie vriejig (Ell), gooie vriijdig (Linne), gooije vriedig (Bocholt, ... ), gooië vriedig (Opoeteren), gooje vriedaag (Baarlo, ... ), gooje vriedag (Maastricht, ... ), Gooje Vriedag (Maastricht), gooje vriedeg (Weert), gooje vriedig (Echt/Gebroek, ... ), gooje vriedəg (Sint-Martens-Voeren), gooje vriejig (Tungelroy), gooje vrijdaag (Houthalen), Gooje Vrīēdig (Schimmert), goojə vriedag (Maastricht), goowe vriedig (Geleen, ... ), Goowe vriedig (Valkenburg), gooë vriedig (Lutterade), gouwe vriedig (Eys), gowe vriedig (Nuth/Aalbeek), gowwe vriedig (Schinnen, ... ), goëe vriedig (Klimmen), gō vrīdəch (Montzen), gōēj vrĭĕdig (Opglabbeek), gōwe vriedich (Voerendaal), gŏwə vrīēdig (Nieuwenhagen), guje vreedeg (Eigenbilzen), gujə vreͅjdex (Meijel), gójje vriedig (Baarlo), Gówwe Vriedig (Nieuwenhagen), gówwe vriedig (Waubach), gôje vrijddig (Eksel), jowwe vriedig (Bocholtz), kaarvrijdag: [vgl. Du. Karfreitag]  kaarvriedieg (Kerkrade), kārvrīdəch (Montzen) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3