e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graankorrel graan: grān (Tessenderlo), graantje: gróŋkǝ (Heppen), grø̜̄ŋkǝ (Berverlo), grein: gręi̯n (Leopoldsburg), grɛ̄n (Donk), greintje: gránjkǝ (Meldert), gręntjǝ (Leopoldsburg), grɛnʔǝ (Tessenderlo), grɛ̄ŋʔǝn (Kwaadmechelen), gritsel: gretsǝl (Blitterswijck, ... ), kern: ki̯a.n (Diets-Heur, ... ), ki̯an (Berg, ... ), ki̯á.n (Nerem), ki̯ā.n (Diepenbeek, ... ), ki̯ān (Genoelselderen, ... ), kerntje: ki̯á.ŋkǝ (Grote-Spouwen), ki̯ānšǝ (Gellik), ki̯ɛnšǝ (Hees), ki̯ɛŋkǝ (Genoelselderen, ... ), kijt: ket (Remersdaal, ... ), kit (Gulpen  [(mv kitǝr)]  , ... ), kī.t (Eupen, ... ), kijtje: ketjǝ (Sint-Martens-Voeren), kitjǝ (Eupen), k˙itskǝ (Montzen), koren: ki̯o.n (Vlijtingen), ki̯ǫ.n (Mopertingen, ... ), kon (Borgharen  [(mv kø̄ ̝ǝn)]  ), koǝ.rǝ (Ulbeek), koǝn (Eupen, ... ), koǝrǝ (Eupen), kuo.rǝ (Heks), kuǝ.rǝ (Berlingen, ... ), kuǝn (Eijsden, ... ), kuǫ.n (Hoeselt  [(mv ki̯ǫn)]  , ... ), kuǫ.rǝ (Groot-Gelmen, ... ), kuɛ.rǝ (Vliermaal, ... ), ku̯on (Herderen), ku̯oǝn (Tongeren), ku̯uǝn (Beverst), ku̯ōǝn (Rijkhoven), ku̯ǫ.n (s-Herenelderen), ku̯ǫn (Martenslinde, ... ), ku̯ǭǝn (Alt-Hoeselt), kø̄.rǝ (Hasselt), kē̜reŋ (Opoeteren), kīǝ.n (Houthalen), kō.n (Boorsem  [(mv kø̄n)]  , ... ), kō.rǝ (Godschei, ... ), kōn (Amby, ... ), kōr (Schimmert  [(mv kø̄r)]  , ... ), kōrǝ (Horst, ... ), kōrǝn (Hechtel), kōǝ.n (Bilzen, ... ), kōǝ.rǝ (Borgloon, ... ), kōǝn (Beverst  [(mv kei̯ǝn)]  , ... ), kōǝr (Henis, ... ), kōǝrǝ (Diepenbeek, ... ), kőu̯.rǝ (Kozen, ... ), kőu̯rǝ (Donk), kő̄.rǝ (Boekhout), kő̄rǝ (Herk-de-Stad, ... ), kő̄ǝ.rǝ (Berbroek), kő̜u̯rǝ (Aalst, ... ), kūǝ.rǝ (Genk, ... ), kūǝn (Gronsveld  [(mv kūǝndǝr)]  , ... ), kűǝ.rǝ (Alken), kǫu̯.rǝ (Ordingen), kǫu̯rǝ (Bevingen, ... ), kǫu̯ǝ.rǝ (Mechelen-Bovelingen), kǫǝn (Beverst, ... ), kǭn (Afferden, ... ), kǭr (Klimmen  [(mv kø̜̄r)]  , ... ), kǭrǝ (Alken, ... ), kǭǝn (Epen, ... ), (enkelv)  kø̄ ̝ǝn (Gingelom), korentje: ki̯ø.ntšǝ (Riemst), ki̯ø.ŋkǝ (Berg, ... ), ki̯ø̄ŋkǝ (Tongeren), ki̯ø̜.ŋkǝ (Guigoven), ki̯ø̜ntšǝ (Zichen-Zussen-Bolder), ki̯ø̜nšǝ (Vroenhoven), ki̯ø̜ŋkǝ (Alt-Hoeselt), ki̯ǫ.ŋkǝ (Mopertingen), ki̯ǫŋkǝ (Eigenbilzen, ... ), kyrǝkǝ (Molenbeersel), kyøntšǝ (Val-Meer), kyǝntšǝ (Vroenhoven), kyǝnšǝ (Gronsveld, ... ), kȳrkǝ (Weert), kȳǝ.rkǝ (Broekom, ... ), kȳǝntšǝ (Oost-Maarland), kȳǝrkǝ (Heel, ... ), kørkǝ (Eksel, ... ), kørǝkǝ (Halen, ... ), køǝrkǝ (Hoensbroek), kø̄.rkǝ (Beringen, ... ), kø̄.rǝkǝ (Beringen, ... ), kø̄ntšǝ (Geulle, ... ), kø̄nšǝ (Rekem), kø̄nǝkǝ (Rothem), kø̄reŋskǝ (Molenbeersel), kø̄rkǝ (Bingelrade, ... ), kø̄rǝkǝ (Borlo, ... ), kø̄rǝnšǝ (Maastricht), kø̄ŋkǝ (Lanaken), kø̄ǝ.rkǝ (Hopmaal), kø̄ǝnšǝ (Margraten), kø̄ǝrkǝ (Beegden), kø̜̄.rkǝ (Panningen), kø̜̄ntjǝ (Gennep), kø̜̄reŋskǝ (Eisden, ... ), kø̜̄rkǝ (Baarlo, ... ), kø̜̄rnxǝ (Eupen), kø̜̄rxǝ (Bleijerheide  [(mv kø̜̄rxǝrǝ)]  , ... ), kø̜̄rǝkǝn (Hechtel), kø̜̄ǝntjǝ (Mechelen), kø̜.rǝkǝ (Borgloon, ... ), kø̜i̯rǝkǝ (Halmaal, ... ), kø̜ntjǝ (Bergen, ... ), kø̜ntšǝ (Neerharen), kø̜nšǝ (Mheer, ... ), kø̜rkǝ (Arcen, ... ), kø̜rǝkǝ (Jeuk), kø̜rǝntjǝ (Eupen), kø̜ŋkǝ (Waasmont), kø̜ǝntjǝ (Lontzen), kø̜ǝrkǝ (Schinveld), kērkǝ (Berbroek, ... ), kē̜reŋkǝ (As, ... ), kē̜reŋskǝ (Beek, ... ), kē̜rkǝ (Bree, ... ), kę.ŋkǝ (Bilzen), kęreŋskǝ (Opitter), kęrkǝ (Niel-bij-As), kīǝ.ŋkǝ (Beverst, ... ), kō.rǝkǝ (Godschei, ... ), kōrǝʔǝn (Oostham), kōǝŋkǝ (Hoensbroek), kű.rǝkǝ (Schulen), kűǝrǝkǝ (Alken), kǫntšǝ (Vechmaal), kǫrǝkǝ (Duras), kǫu̯rǝkǝ (Melveren), kǭ.nšǝ (Opgrimbie), kǭntšǝ (Rekem), kǭǝrǝʔǝn (Kwaadmechelen), k˙ø̄rkǝ (Achel, ... ), k˙ø̜̄rkǝ (Sittard), korkel: kurkǝl (Schinveld  [(dubbel diminutief)]  ), korrel: korǝl (Asenray / Maalbroek, ... ), kørǝl (Beringen), kø̄rǝl (Hasselt, ... ), kø̜rǝl (Heppen, ... ), kęrǝl (Hechtel, ... ), kō.rǝl (Maastricht), kōrǝl (Maasbree), kǫrǝl (As, ... ), kǭrǝl (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), korreltje: kørǝlkǝ (Beringen, ... ), kø̄rǝlkǝ (Bevingen, ... ), kø̄rǝlšǝ (Maastricht), kø̜̄.rǝlkǝn (Kleine-Brogel), kø̜̄rǝlkǝ (Bocholt), kø̜rǝlkǝ (Aldeneik, ... ), kø̜rǝlkǝn (Hamont), kø̜rǝltjǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kø̜rǝltšǝ (Kerkrade  [(mv kø̜rǝltšǝrǝ)]  , ... ), kø̜rǝlšǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kērǝlkǝ (Hasselt, ... ), kē̜rǝlkǝ (Bree), kęrǝlkǝ (As, ... ), kǫrǝlkǝ (Hasselt, ... ), kǫrǝltjǝ (Leopoldsburg), spik: spik (Koninksem, ... ), spikje: spikskǝ (Koninksem), spit: špit (Bleijerheide  [(mv špitǝr)]  , ... ), vrucht: frø̜̄t (Eupen), vrøx (Stein), vrø̜xt (Heugem), zaadkorrel: zǭtkǭrǝl (Venlo), zǭǝtkǫrǝl (Neerpelt), zaamkijt: zomket (Mechelen), zǫmkī.t (Eupen) Vruchtkorrel van een graangewas. Het fonetisme van het type koren in de betekenis "korrel" verschilt van dat van hetzelfde type koren met de betekenis "graan" in de lemma ''graan, koren'' (1.2.1) en met de betekenis "rogge" in het lemma ''rogge'' (1.2.4). In de laatste twee gevallen zijn er meer aanpassingen in de richting van het Nederlands dan in het onderhavige lemma. Om deze reden, en vanwege het voorkomen van vele dubbelvarianten in één plaats, zijn alle opgaven in dit lemma fonetisch volledig gedocumenteerd, waarbij dezelfde hoofdordening van de varianten is aangehouden als in de twee boven genoemde lemma''s. Ook de opgegeven meervouden zijn hier genoteerd. De varianten van het type korentje zijn eerst naar de verkleinwoorduitgang geordend en daarna naar het vocalisme van het grondwoord koren; de umlautsvormen (en de eventuele ontrondingen daarvan) staan steeds na de klankkleur van het grondwoord.' [N M, 23a, 23b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 28, 33; S 19; monogr.] I-4
graanmaaimachine djav'leûse (wa.): žavǝlø̄s (Henis), graanmaaier: grānmɛi̯ǝr (Neeritter), graanmachine: graanmachine (Ittervoort), kleine machine: klęi̯n mǝsin (Milsbeek, ... ), maaimachine: mā[machine] (Rijkhoven), mē[machine] (Sittard), mēǝ̜[machine] (Berlingen, ... ), mē̜[machine] (Alken, ... ), mē̜i̯[machine] (Kozen, ... ), mī[machine] (Mheer), mīǝ[machine] (Heerlen, ... ), mɛi̯[machine] (Aldeneik, ... ), mɛi̯mǝšin (Herten, ... ), mɛi̯mǝšiǝn (Boekend, ... ), mɛi̯mǝšīn (Boukoul, ... ), mɛ̄[machine] (Diepenbeek, ... ), mɛ̄i̯[machine] (Beverst, ... ), mɛ̄i̯mǝšin (Meijel), mɛ̄ǝ[machine] (Ulbeek), maaipikstel: mɛ̄i̯pekstǝl (Lommel), machine: mǝšin (Elen), pikmachine: pek[machine] (Beringen, ... ), piktoestel: pektustɛl (Beringen, ... ), zichtmachientje: zexmǝsinkǝ (Riksingen), zichtmachine: zex[machine] (Boorsem, ... ), zexmǝšen (Montenaken, ... ), zexmǝšiŋ (Sint-Martens-Voeren, ... ), zexmǝšīn (Geleen, ... ), zext[machine] (Berbroek, ... ), zix[machine] (Bilzen, ... ), zęx[machine] (Beverst), zīt[machine] (Mechelen) De vraag heeft betrekking op de allereenvoudigste machine die het graan alléén maait. Het is in feite dezelfde machine waarmee ook gras en klaver worden gemaaid. Zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3 en de daar gegeven afbeelding op blz. 39. Voor het Waalse djav''leûse, zie Warnant 121 en DL 224 sub ''djav''ler''. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3.' [N J, 2a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
graanopbergplaats graansilo: graansilo (Swalmen), graantoren: graantoren (Swalmen) De, vaak boven de mouterij gelegen, bergplaats om het graan te bewaren voor het wordt bewerkt. [monogr.] II-2
graanregeling graanregeling: graanregeling (Thorn) [N O, 19p] II-3
graanschep batsje: batskǝ (Kwaadmechelen), bloemschoep: blumsxup (Wellen), graanschoep: grǭǝnsxūp (Zelem), grɛ̄nsxǫp (Rummen), graanschup: grānšø̜p (Valkenburg), graanschupje: grǭnšɛpkǝ (Rosmeer), graanschupper: grānsxępǝr (Achel, ... ), handschoep: hantsxup (Borgloon), hantšōp (Baexem), handschup: hantsxøp (Paal), houteren schupper: hǫu̯tǝrǝ šø̜pǝr (Tungelroy), korenschup: korǝsxø̜p (Zolder), kōrǝšø̜p (Stokkem), kǭrǝšø̜p (Urmond), maatschup: mǭtšø̜p (Munstergeleen), meelschoep: mēlsxup (Kwaadmechelen), mē̜lšup (Ketsingen, ... ), meelschup: mīǝlsxęp (Kiewit), meelschupper: mēlsxø̜pǝr (Lommel), mīǝlskø̜pǝr (Opheers), mɛ̄lsxø̜pǝr (Beringen), mɛ̄ǝlsxøpǝr (Grathem), putschup: pø̜tsxø̜p (Weert), schepel: šipǝl (Gronsveld  [(zelden)]  ), schoep: sxup (Hasselt), šōp (Baexem), šōǝp (Rotem), schoepje: sxȳpkǝ (Milsbeek, ... ), schupje: sxøpkǝ (Berverlo, ... ), šøpkǝ (Tungelroy), schuppan: šø̜ppan (Tongeren), schupper: sxøpǝr (Beringen, ... ), sxø̜pǝr (Maasmechelen), šøpǝr (Meijel), šø̜pfǝr (Rotem), šø̜pǝr (Hoeselt, ... ), varkenspan: vɛrkǝspan (Limbricht), vruchtenschup: vrøxtǝšø̜p (Bree, ... ), zaadschup: zǭtsxøp (Velden), zakschoep: zakšōp (Maasmechelen), zakvulder: zakvø̄ldǝr (Maasmechelen) De oorspronkelijk houten schep met een korte steel die men met één hand kon hanteren om graan in de zakken te scheppen. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma ''graanschop'' (6.3.13). Zie afbeelding 17.' [N 18, 8] I-4
graanschop, schepschop bats: bats (Baexem, ... ), batseschoep: batsǝšōp (Swalmen), batsschup: batsxøp (Sevenum), batšø̜p (Klimmen), blik: blęk (Milsbeek, ... ), bolschoep: bǫlsxup (As), denneschup: dɛnǝšøp (Rotem), denschoep: denšōp (Herkenbosch), dęnšōp (Neeritter, ... ), eus: hyǝst (Echt), ȳǝst (Peij), ūǝs (Montfort  [(houten schop)]  ), graanschup: grānšø.p (Teuven), houten schoep: hātǝ sxup (Berverlo), hō.tǝ sxop (Beringen), hōtǝ sxop (Lummen), hōtǝ sxup (Herk-de-Stad), hǭtǝ sxup (Hasselt, ... ), houteren schoep: hātǝrǝ sxup (Oostham), hǫu̯tǝrǝ sxup (Kerkhoven), houteren schup: hǫu̯.tǝrǝ šęp (Niel-bij-As), ijzeren batsschoep: īzǝrǝ batsxūp (Gennep, ... ), korenschoep: kōǝrǝšōp (Meeswijk), korenschup: ku̯ǫrǝšø̜p (Vroenhoven), kōrǝsxøp (Beringen, ... ), kōrǝsxęp (Kiewit), kōrǝšø̜p (Bunde, ... ), kǫǝrǝsxøp (Lommel), kǭrǝšø̜p (Montfort), kromschup: kromsxøp (Velden), palette (wa.): pa`lęt (Kozen, ... ), plut (Jeuk), plęt (Rummen, ... ), pǝlęt (Wintershoven), pan: pan (Maastricht  [(van ijzer)]  , ... ), panneschup: panǝšøp (Kerkrade), pannetje: pęnǝkǝ (Gennep, ... ), pɛŋkǝ (Herten, ... ), panschup: pansxøp (Grathem), panšø̜p (Klimmen, ... ), platte schup: platǝ šø̜p (Bocholtz, ... ), rakkerd: rakǝrt (Hout-Blerick  [(zelden)]  ), roffel: rufǝlšø̜p (Heerlen, ... ), roffelschup: rufǝlšøp (Amstenrade, ... ), rufǝlšø̜p (Cadier, ... ), rǫfǝlšøp (Bingelrade, ... ), rǫfǝlšø̜p (Beek, ... ), ronde schup: rōndǝ sxøp (Velden), schepel: šipǝl (Gronsveld  [(zelden)]  ), šēpǝl (Swalmen), schoep: skup (Gingelom, ... ), sxop (Berbroek, ... ), sxou̯p (Paal), sxup (Aalst, ... ), sxuǝp (Alken, ... ), sxōp (America, ... ), sxōǝp (Sevenum), sxūp (Blitterswijck, ... ), sxǭmp (Linde), šop (Baelen, ... ), šup (Berg, ... ), šōp (As, ... ), šōup (Kinrooi), šōǝp (Guttecoven, ... ), šūp (Bilzen, ... ), šūǝp (Herten, ... ), šūǫp (Echt), šűp (Mopertingen), schoepje: šypkǝ (Meijel), schoffelschup: sxǭfǝlsxęp (Kermt), schuit: šut (Meijel, ... ), šū.t (Boukoul, ... ), šūt (Baexem, ... ), schup: sxøp (America, ... ), šøp (Bocholtz, ... ), šø̄p (Gemmenich), šø̜p (Bree, ... ), šęp (Gelieren Bret, ... ), schupje: sxøpkǝ (Ospel), šøpkǝ (Helden, ... ), schupschoep: sxø̜psxup (Wellerlooi), steekpannetje: štɛ̄kpɛŋkǝ (Maasniel, ... ), troffel: trofǝl (Beringen, ... ), trufǝl (Achel, ... ), troffelschup: trofǝlšø̜p (Amby, ... ), trofǝlšęp (Gellik, ... ), trufǝlšøp (Mechelen), trufǝlšø̜p (Herderen, ... ), trufǝlšęp (Hees, ... ), trōfǝlšøp (Noorbeek, ... ), trűfǝlšęp (Mopertingen), vruchtenschoep: vrø̜xtǝšōp (Grathem, ... ), vruchtenschuit: vrøxtǝšūt (Vlodrop), vruchtenschup: vrøxtǝšøp (Bree, ... ), vrøxtǝšø̜p (Noorbeek, ... ), zolderschoep: zø̜ldǝršōp (Horn, ... ), zolderschuit: zøldǝršut (Herten, ... ) Als het graan gedorst en gewand is moet men het op een droge plaats bewaren, totdat het werd gemalen. De gewone bergplaats is de graanzolder (zie het lemma ''graanzolder'' in aflevering I.6), waar het graan ofwel op een hoop ligt, ofwel in zakken staat opgeslagen. Wanneer de graanhoop een tijdje gelegen heeft, moet deze worden gekeerd of omgezet opdat het graan niet verduft. Dit doet men met de graanschop, het voorwerp van dit lemma. Het gaat in dit lemma om het gereedschap dat dient om te scheppen: de schepschop, in tegenstelling tot de steek- of spitschop waarmee men de grond (of iets anders, zoals ingekuild voer, of slootkanten of turf) opensteekt en omspit. Dit laatste gereedschap is behandeld in het lemma ''spade, pitschop'' in aflevering I.1, blz. 121-122. Met de schepschop wordt niet alleen graan omgezet, maar ook grond verplaatst of kolen op een hoop bijeengebracht. Het type schop dat dient om te scheppen heeft een groot, stevig huis, met opstaande randen. Vroeger was het huis van hout, doorgaans van beukehout, en vormde één geheel met de steel; dit type schop heeft het het langst volgehouden als graanschop, dus voor de meest enge omschrijving voor de benamingen uit dit lemma. Voor de andere doeleinden waarvoor men de schepschop ook gebruikte, voor grond en kolen met name, werd het houten huis al snel door een los ijzeren huis vervangen. Als de woorden troffel en schop naast elkaar voorkomen, is de eerste van ijzer en de tweede van hout. Soms heeft een zegsman door middel van het voorgevoegde "graan-" of "koren-" aangegeven dat het om een schepschop gaat die voor het omzetten van graankorrels wordt gebruikt. Wanneer van een dergelijke samenstelling het tweede element gelijk is aan het simplex dat ook voor dezelfde plaats is opgegeven, dan worden deze min of meer toevallige voorvoegsels in dit lemma niet gehonoreerd en wordt alleen het simplex opgenomen. Zie afbeelding 16.' [N 18, 3, 7 en 10; JG 1a, 1b, 1c, 2c; GV K, 7; L 42, 41; Gwn 8, 26; Wi 5; monogr.; add. uit N 11, 28 en 88; N 14, 81; N 18, 21a] I-4
graanzak maalzak: mā.lzak (Wijchmaal), mv mǫǝ.lzęk  mǫǝ.lzak (Eksel), meelzak: mēlzak (Beringen, ... ), mēǝlzak (Heppen, ... ), mīǝlzak (Linkhout), zak: mv zakǝ  zak (Berverlo, ... ), mv zaʔǝ  zak (Kerkhoven, ... ), mv zę.kǝ  za.k (Achel, ... ), mv zęk  zak (Aalst, ... ), mv zękǝ  zak (Mettekoven) Naast het uitspreiden van het graan over de vloer van de graanzolder kent men ook het bewaren in zakken. De volle zakken blijven open staan en met een stok die door het graan wordt gestoken kan het van tijd tot tijd worden gelucht. In tegenstelling tot het vat onder de wanmolen geldt de graanzak niet als maat. Doorgaans gaat er ongeveer 50 kg in een zak. Ook de meervouden zijn opgegeven. [JG 1a, 1b; L 27, 24; monogr.] I-4
graanzeis korenzeisse: kūǝ.rǝzē.sǝ (Genk), kūǝ.rǝzęi̯sǝ (Zutendaal), korenzeissie: kō.rǝzē.si (Houthalen), kō.rǝzē̜.si (Hechtel, ... ), kō.rǝzęi̯.si (Kaulille, ... ), kōrǝzēi̯si (Eksel), kūǝ.rǝzęi̯.si (As, ... ), kűǝ.rǝzęi̯.si (Beek, ... ), zeis: zɛ̄.s (Borgloon, ... ), zeissel: zē̜sǝl (Terwinselen), zeissem: zē̜.sǝm (Opheers), zęi̯sǝm (Rummen), zeissie: zēsi (Hasselt), zɛ̄si (Beringen) Vergelijk het lemma ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de algemene toelichting bij paragraaf 4.2. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
graanzolder bovenste zolder: buō.ǝstǝ zǫlǝr (Sluizen), bø̄.vǝstǝ zǫldǝr (Lanaken), bǭvǝstǝ zǫldǝr (Wellen), graanzolder: grā.nzǫldǝr (Aldeneik, ... ), grā.nzǫlǝr (As), greinzolder: grę̄.nzǫlǝr (Mal, ... ), grę̄nzǫldǝr (Sint-Truiden), grɛ.nzǫldǝr (Tongeren), grɛǝnzǫldǝr (Berlingen, ... ), grɛǝzǫldǝr (Berlingen), meelzolder: meelzolder (Kuringen), mę̄.lzø̜ldǝr (Maaseik), mę̄.lzǫldǝr (Aldeneik), molenzolder: mø̄.lǝzǫldǝr (Ittervoort, ... ), tweede zolder: twedǝ zǫldǝr (Gutschoven), vruchtenzolder: vrextǝzǫldǝr (Neeroeteren), vrø̜xtǝzǫldǝr (Kanne, ... ), zolder: zǫldǝr (Lauw, ... ), zǫlǝr (As) In het algemeen de tweede verdieping van de watermolen waar het graan en het meel wordt opgeslagen. [Jan 252; Coe 231; Grof 259] II-3
graanzwad, rij gemaaide halmen baan: bi̯ø̜n (Rijkhoven), bǭn (Bevingen, ... ), bǭǝn (Binderveld, ... ), gang: ga.ŋk (Berbroek, ... ), gaŋ (Lommel), gaŋk (Beringen, ... ), gā.ŋk (Alken, ... ), gāŋk (Aalst, ... ), gemad: gǝmat (Gulpen, ... ), gǝmaǝt (Oost-Maarland), gǝmāt (Valkenburg), gǝmǭt (Oost-Maarland, ... ), gemade/gemaai: gǝmā (Klimmen, ... ), gǝmāi̯ (Klimmen, ... ), gezwaard: gǝzwārt (America, ... ), gǝzwǫrǝt (Overpelt), gezwad: gǝzwat (Beringen, ... ), gǝzwā.t (As, ... ), gǝzwāt (Berg, ... ), gǝzwō.t (Genk, ... ), gǝzwǫǝi̯t (Borgloon), gǝzwǫǝt (Geistingen, ... ), gǝzwǭ.t (Beverst, ... ), gǝzwǭt (Berverlo, ... ), gǝzwǭu̯ǝt (Diepenbeek), gǝzwǭǝ.t (Achel, ... ), gǝzwǭǝt (Borlo, ... ), gǝšwāt (Baarlo, ... ), gǝžwāt (Herten, ... ), gezwade/gezwaai: gǝzwāi̯ (Meijel), gǝzwęi̯ (Ittervoort), (mv)  gezwāi̯.ǝr (Eisden), hele schoof: hēl šōf (Vlodrop), hoop: hǫu̯p (Batsheers, ... ), jaan/gaan: gø̄n (Baarlo, ... ), gø̜̄n (Hout-Blerick, ... ), gōn (America), gǭn (Blitterswijck, ... ), joęn (Membruggen), ju.ǝn (Neerrepen, ... ), juęn (Overrepen), juǝn (Bommershoven, ... ), juǝnj (Koninksem), ju̯ęn (Martenslinde), jyøn (s-Herenelderen), jø̄n (Nerem, ... ), jø̜n (Nerem), jø̜ǝn (Eys), jēn (Limbricht, ... ), jēǝn (Geleen), jī.n (Waubach), jīǝn (Berkelaar  [(vroeger)]  , ... ), jō.n (Boorsem), jōn (Houthem, ... ), jōęn (Bilzen), jōǝn (Broekom, ... ), jūon (Grote-Spouwen), jǫn (Vucht), jǭn (Baexem, ... ), jǭǝn (Hees, ... ), u̯onj (Millen), u̯ǫi̯n (Tongeren), yønj (Diets-Heur), īnj (Dilsen, ... ), ōǝn (Waltwilder), ˙īnj (Elen), %%historische meervoudsvormen%%  jøn (Berg), (mv)  gęnǝ (Brunssum), laan: ljøn (Rijkhoven), luǝn (Koninksem, ... ), lu̯ǫn (Grote-Spouwen), %%historische meervoudsvorm%%  lyøn (Hoeselt), legger: lęgǝr (Schimmert), reen: (mv)  rīǝn (Aalst), rij: rēi̯ (Helden), (Peij), rīi̯ (Vucht), rij-hoop: ręi̯-høǝp (Veulen), schob: schob (Oost-Maarland), sloei: slūi̯ (Tungelroy), weg: wēx (Lanklaar), zwad: zwat (Middelaar, ... ), (mv)  zwāi̯ǝr (Holtum, ... ) De in dit lemma opgenomen woorden geven weer hetgeen men wel het "ouderwets graanzwad" (Goossens 1963, 100) noemt: zowel de lange rij neerliggende halmen die men met de zeis heeft gemaaid, alsook de rij pikkelingen die na het aftrekken met de zicht liggen te wachten tot ze gebonden worden tot garven. Volgens Goossens o.c. komt het gezwad-gebied overeen met het gebied waar het graan met de zeis wordt gemaaid. Strikt genomen gaat het hier om het resultaat van de maaihandeling: de hoeveelheid gemaaide halmen. De typen gang, jaan en baan echter geven ook aan de hoeveelheid die men gaat maaien (een baan, enz. maaien) alsook het "lege", afgemaaide stuk van het veld; zie voor dit laatste begrip het lemma ''maaipad'' (4.2.11). In kaart 25 zijn de oudere heteroniemen opgenomen. De geografische verspreiding van baan in Haspengouw is weergegeven in kaart 26; Goossens 1963, I.104 en II.52 noemt het daar een jonger synoniem van gang of jaan dat betekenisuitbreiding heeft gekregen vanuit "maaipad" tot "graanzwad"; zie ook hier kaart 28. Vergelijk ook de kaarten bij de lemma''s ''zwad, houw'' (3.1.4) en ''gezwad, regel gemaaid gras'' (3.1.5) in aflevering I.3. [Goossens 1963, 100] I-4