e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graveren graveren: gravērǝ (Roermond), uitkrabben: ytkrabǝ (Ottersum) Door middel van een graveernaald inscripties in metalen voorwerpen aanbrengen. [N 66, 38a] || In de op het produkt aangebrachte en voldoende gedroogde engobe graveren met een naald zodat de onderklei in reliëf zichtbaar wordt. [N 49, 44b] II-11, II-8
grazen afhoeden: āfhø̄jǝ (Heerlen), gaan: (de koeien) gønt (Epen), (de koeien) gǫnt (Klimmen), grazelen: grāzǝlǝ (Maastricht), grazen: grãzǝ (Borgloon), grāzǝ (Heerlen, ... ), grǫu̯ǝzǝ (Velm), grǫzǝ (Val-Meer), grǫǝzǝ (Halen, ... ), grǭu̯sǝ (Kermt), grǭzǝ (Borgloon, ... ), grǭǝzǝ (Loksbergen, ... ), xrǭǝzǝ (Borlo), lopen: lau̯pǝ (Baarlo, ... ), lau̯pǝn (Baarlo), lupǝ (Boekt Heikant, ... ), lupǝn (Hasselt, ... ), luwǝpǝ (Paal), luǝpǝ (Halen, ... ), lypǝ (Spalbeek), lø̜u̯pǝ (Opglabbeek), lø̜u̯ǝpǝ (Bree), lōpǝ (Eygelshoven, ... ), lōpǝn (Hoeselt, ... ), lōu̯pǝ (Tongeren), lōǝpǝ (Zepperen), lūpǝ (Linkhout, ... ), lūpǝn (Helchteren), lūǝpǝ (Leunen, ... ), lǫpǝ (Beverst, ... ), lǫu̯pǝ (Blerick, ... ), lǫu̯pǝn (Opitter, ... ), lǭpǝ (Grathem, ... ), lǭu̯pǝ (Lanklaar, ... ), uit zijn: (de koeien zijn) ǭwǝt (Diepenbeek), uitgaan: (de koeien) gǫn øt (Beringen), vreten: vrētǝ (Holtum, ... ), vrē̜tǝ (Sittard), weiden: wejǝ (Brunssum), wējǝ (Gelieren Bret, ... ), wēǝ (Genk), wē̜i̯jǝ (Waterloos), wē̜i̯jǝn (Hamont), wē̜i̯ǝ (Bocholt, ... ), wē̜n (Beringen, ... ), węi̯jǝ (Bree, ... ), węi̯ǝ (Kaulille, ... ), węi̯ǝn (Obbicht, ... ), węjǝ (Neerpelt), wījǝ (Eygelshoven), wɛi̯jǝ (Blerick, ... ), wɛi̯jǝn (Baarlo, ... ), wɛi̯ǝ (Lommel, ... ), wɛi̯ǝn (Overpelt, ... ), wɛjǝ (Gronsveld, ... ), wɛjǝn (Mechelen), wɛ̄ǝn (Meldert), zitten: zetǝ (Heugem) Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.] I-11
greep greep: jref (Kelmis) Greep van de boorhamer of andere werktuigen. [monogr.] II-4
gregoriaans gregoriaans: greegoriaans (Maastricht), gregoriaans (Achel, ... ), gregoriaons (Maastricht), gregoriāns (Meijel), greigórrejoans (Sint-Truiden), griggorijaans (Tessenderlo), grègorioans (Sint-Truiden), ut greegooriāāns (Maastricht), latijn: latēēn (Loksbergen), latien (Kerkrade, ... ), latijn (Hoepertingen, ... ), letien (Sevenum, ... ), latijns: letiens (Ell, ... ) Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3
gregoriaanse misgezangen gregoriaans gezang: gregoriaans gezang (Meijel), gregoriaans gezank (Lutterade, ... ), gregoriaans gezankt (Eys), gregərjaans gezánk (Boorsem), gregoriaans liedje: gregoriaans leedje (Opglabbeek), gregoriaanse gezangen: də gregoriānesjə gəzɛŋ (Montzen), gregoriaansche gezangen (Peer), gregoriaanse gezange (Heel, ... ), gregoriaanse gezangen (Jeuk, ... ), gregoriaanse gezenge (Maastricht), gregoriaons(e) gezange (Maastricht), grégórionse gezánge (Tongeren), gregoriaanse zang: gregoriaans zangk (Geleen), gregoriaanse zang (Baarlo), gregoriaanse zange (Eigenbilzen), gregoriaanse zank (Gulpen, ... ), gregoriaonse zaank (Wijk), in het latijn: in het lateen (Eigenbilzen), kerkenzang: kerkezang (Oirlo), kerkliedjes: kerklĭdjes (Heers), kerkzang: kerkzaank (Eksel), kerkzang (Diepenbeek), kerkzank (Eksel), latijnse gezangen: latijnse gezangen (Zonhoven), letiense [gezangen} (Guttecoven), løͅtīnsə gəzaŋə (Maasbree), latijnse zang: latiens zangk (Geleen), latiense zaank (Neerpelt), latiense zank (Uikhoven) Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3
greinstok goedstek: gūtstɛk (Alt-Hoeselt), graanregelaar: grǭnrēgǝlɛ̄r (Kaulille), graanstek: grā.nstɛk (Maastricht), greinlat: grɛǝnlat (Alken), greinlicht: grɛ̄nlixt (Kuringen), greinregelaar: grę̄.nrē.gǝlǝr (Sluizen), greinstek: gręjnstɛk (Thorn), grę̄.nstɛk (Rutten), hout: hǫwt (Ittervoort), keurstek: kȳrstɛk (Weert), kø̄rstɛk (Maxet), keurstok: kø̄rstǫk (Weert), kluppel: klø̜pǝl (Tongerlo), laddertje: lɛdǝrkǝ (Stevoort), licht: lext (Stokrooie), licht voor het grein te regelen: lext ˲vø̜r t ˲grɛn tǝ rēgǝlǝ (Berbroek), regelaar: rē.gǝlǝr (Mal), rēgǝler (Bilzen, ... ), rēgǝlę̄ǝr (Lummen), rɛjgǝlēr (Groot-Gelmen), regellat: rēgǝllat (Herten), regelstek: rē.gǝlstɛk (Kanne), regulateur: regulateur (Paal), spil: spel (Ittervoort), stek: stɛk (Alt-Hoeselt, ... ), traphoutje: traphøtǝkǝ (Lummen) Stok met groeven, aan het schoen bevestigd om dat te kunnen verstellen en zo de graantoevoer te kunnen regelen. [N O, 19m; Vds 151; Jan 158; Coe 139; Grof 160; N O, 14n] II-3
grendel grendel: grãŋǝl (Mettekoven), grēŋǝl (Alken, ... ), grē̜ ̞ŋǝl (Genk, ... ), gręndǝl (Wijchmaal), gręnǝl (Peer), gręŋǝl (Hamont, ... ), grɛi̯nǝl (Diepenbeek, ... ), grɛi̯ŋǝl (Borgloon, ... ), grɛi̯ǝl (Lanklaar), grɛn`ǝl (Neeroeteren), grɛndǝl (Belfeld, ... ), grɛnǝl (Berverlo, ... ), grɛŋǝl (Berverlo, ... ), grɛǝŋǝl (Ulbeek), grɛ̄ndǝl (Gennep), grendeltje: grɛnǝlkǝ (Peer), grindel: grendǝl (Achel, ... ), grenǝl (Rekem, ... ), greŋǝl (Bilzen, ... ), klink: kleŋk (Heusden, ... ), knevel: knēvǝl (Gemmenich), knip: knep (Weert), schaaf: sxāf (Bergen, ... ), sxāu̯f (Waasmont), šāf (Heerlen, ... ), šǫu̯f (Bocholt, ... ), šǭf (Baexem, ... ), schervel: sxǫrǝvǝl (Maasbree), schoude: sxai̯ (Horst), sxā (Gelinden, ... ), sxāi̯ (Blerick, ... ), sxāǝ (Velm), sxōi̯ (Sevenum), sxǫi̯ (Weert), sxǫu̯ (Grote-Brogel), sxǭi̯ (Boeket, ... ), ša (Herten, ... ), šau̯ (Beek, ... ), šø̜̄ (Zichen-Zussen-Bolder), šø̜u̯ (Maastricht), šā (Bilzen, ... ), šāi̯ (Koninksem, ... ), šāi̯u̯ (Lanaken), šāu̯ (Maastricht, ... ), šǫu̯ (Banholt, ... ), šǭ (Panningen, ... ), šǭi̯ (Neeritter, ... ), šǭl (Baarlo, ... ), šǭu̯ (Brunssum, ... ), šǭx (Linne, ... ), š˙ǫu̯ (Bocholtz, ... ), schoudetje: sxākǝ (Hasselt, ... ), šau̯kǝ (Bree), šø̄u̯kǝ (Kanne), šø̜̄tjǝ (Tungelroy), šø̜i̯kǝ (Schinveld), šø̜i̯u̯kǝ (Bunde), šākǝ (Martenslinde, ... ), šē̜ ̞xskǝ (Roermond), šǫu̯kǝ (Bree, ... ), šɛi̯kǝ (Kanne, ... ), schuif: sxȳf (Blerick, ... ), sxūf (Blerick, ... ), šȳ.f (Herten), šȳf (Geleen, ... ), šø̜̄f (Valkenburg), šø̜i̯f (Heel, ... ), šūf (Baarlo, ... ), schuifgrendel: sxȳf˲grɛndǝl (Afferden), sxūf˲grɛndǝl (Tienray), šȳf˲grɛndǝl (Meerssen, ... ), schuifgrindel: šȳf˲greŋǝl (Heerlen), schuifje: sxyfkǝ (Sint Huibrechts Lille), sxø̜fkǝn (Tessenderlo), sxø̜i̯fkǝ (Eksel), šifkǝ (As), šȳfkǝ (Maxet, ... ), schuifpin: šȳfpīn (Roermond), schuifslot: šȳfšlǭt (Geleen), schuifslotje: šø̜i̯fslø̄tšǝ (Lanaken), schuifstaaf: šȳfštāf (Heerlerheide), sloop: slø̜̄p (Moelingen), šlø̜̄p (Banholt, ... ), slot: šlǭt (Tegelen), sluitbout: slūt˱bǫu̯t (Kaulille), veter: vētǝr (Neeroeteren), vregel: ferǝjǝl (Raeren), verǝkǝl (Epen, ... ), vērǝkǝl (Henri-Chapelle, ... ), vē̜ ̞rǝkǝl (Montzen, ... ), vęrǝgǝl (Aubel, ... ), vęrǝkǝl (Montzen) Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.] I-6
grendelboom grendel: jrɛndǝl (Bleijerheide), grendelboom: grɛndǝlbǭm (Posterholt), slagijzer: slax˱īzǝr (Ottersum), sluitstuk: slǫwtstęk (Bilzen), stang: štaŋ (Sint Odilienberg) Platijzeren boom die in gesloten toestand dwars over de vensterluiken loopt. De boom is aan de uiteinden cirkelvormig uitgesmeed en van ogen voorzien. Door het ene oog wordt de boom met een kram op de kozijnstijl bevestigd, terwijl door het andere oog een lange bout gaat die in een door de kozijnstijl geboord gat wordt gestoken. De bout wordt vervolgens aan de binnenzijde met een splitpen vastgezet. [N 55, 72a] II-9
grendelslot afsluitbare plaatgrendel: āfšlūt˱bārǝ plāt˲grɛndǝl (Posterholt), boerenslot: būrǝšlǭt (Herten), grendel: gręŋǝl (Bilzen), grendelslot: grendǝlslǭt (Venlo), gręŋǝlslūǝt (Bilzen), grɛndǝlslot (Tessenderlo), grɛndǝlšlǫt (Mechelen), kelderslot: kɛldǝršlǭt (Herten), overworp: øvǝrwǫrǝp (Bleijerheide), poortslot: pōrtslǫt (Ottersum), slag: šlāx (Herten), staldeurgrendel: staldiǝrgręŋǝl (Bilzen) Slot waarvan de schuifbout met behulp van een sleutel vergrendeld kan worden. Het grendelslot wordt toegepast bij tuindeuren, hekken, etc. Zie ook afb. 67. [N 54, 104b] II-9
grens grens: grens (Amby, ... ), grēns (Maastricht), grèns (As, ... ), grèèns (Gennep), gréns (Roermond), jrens (Kerkrade), (v.).  gr‧ɛns (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  grèns (Maastricht), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  grens (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  gréns (Nieuwenhagen), ps. omgespeld volgens Frings!  greͅns (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  greͅns (Meeuwen), linie: linie (Gulpen, ... ), (water).  linie (Blerick), palen (mv.): də-pöəl (Heerlen), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  də pēūël (Nieuwenhagen), reen: Van Dale: reen, grens tussen twee akkers of percelen.  reen (Diepenbeek, ... ), streep: sjtreep (Kerkrade), streep (Tungelroy) de lijn die het gebied van een staat aangeeft [grens, linie, reem] [N 90 (1982)] III-3-1