e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grond waarop de boerderij staat bat: bat (Heugem), berg: bē̜ ̞rǝx (Riksingen, ... ), bergje: bɛrǝxskǝ (Beringen, ... ), boerengeleg: bōrǝgǝlē̜ ̞x (Weert), boerengoed: būrǝgōt (Stevensweert), būrǝgǫu̯t (Einighausen, ... ), boerenmeste: būrǝmestǝ (Venray), boerenplaats: būrǝplats (Well), būrǝplāts (Herten), erf: erǝf (Helden), ērǝf (Panningen), ɛrǝf (Baarlo, ... ), ɛ̄rǝf (Afferden, ... ), gehoogte: gǝhøxt (Middelaar), gǝhø̜̄xt (Gennep, ... ), geleg: gǝlē̜ ̞x (Geulle, ... ), goed: gōt (Amby, ... ), gǫu̯t (Broeksittard), jōt (Bocholtz), goedje: gø̜̄tjǝ (Schinveld), grondslag: grǫntslāx (Bree), heem: hęi̯m (Linne, ... ), het/de hoog: hōx (Val-Meer), hūgǝ (Hout-Blerick), heuvel: hȳvǝl (Bocholt, ... ), hø̄vǝl (Kaulille, ... ), ȳvǝl (Rotem), heuveltje: hø̄vǝlkǝ (Zelem), hoeve: hūǝf (Heel), hof: hōf (Hushoven, ... ), hōǝf (Thorn), hǫf (Bocholtz, ... ), hǭf (Arcen, ... ), hoogte: hextǝ (Eigenbilzen), huxt (Blitterswijck), huxtǝ (Bocholt), huǝxtǝ (Berverlo), hyǝxtǝ (Tegelen), hȳxtǝ (Boekt Heikant, ... ), hȳx˱de (Hoensbroek, ... ), hȳx˱djǝ (Neeritter), hȳǝx˱dǝ (Stevensweert), hø.xtǝ (Hechtel, ... ), høxtǝ (Vliermaal), hø̄.x˱dǝ (Zichen-Zussen-Bolder), hø̄xtjǝ (Grathem), hø̜̄xt (Ottersum), hǫxt (Kermt), huisberg: hø̜̄sbęrǝx (Leopoldsburg), huisplaats: hysplats (Geysteren), hūsplāts (Beegden), meste: mestǝ (Merselo, ... ), mestheem: mestǝm (Amby, ... ), mesǝm (Borgharen), plaats: plats (Helden, ... ), plāts (Blerick, ... ), plei: plāi̯ǝ (Heer), plęi̯ (Heerlerheide), verhoog: vǝrhø̄x (Tongeren) Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.] I-6
grond, aarde aarde: aęjǝr (Meldert), eǝt (Beverst, ... ), iǝr (Houthalen), i̯áǝrt (Zonhoven), jat (Berg, ... ), jāt (Herk-de-Stad, ... ), jęjǝr (Berverlo), jęt (Tongeren), ø̜rt (Kerkrade), ø̜ǝr (Paal), ø̜ǝrt (Overpelt), ārdǝ (Maaseik), ērt (Blitterswijck, ... ), ēǝrt (Hoensbroek), ēǝt (Nieuwenhagen), ē̜i̯t (Mechelen), ē̜rdǝ (Sint Odilienberg), ē̜rt (Afferden, ... ), ē̜rtj (Gerdingen), ē̜rǝ (Houthem), ē̜t (Eys, ... ), ē̜ǝr (Kwaadmechelen), ē̜ǝrt (Lozen), ē̜ǝt (Gulpen), ęi̯rt (Mielen-boven-Aalst), ęja (Mechelen), ęrt (Belfeld, ... ), ęt (Nieuwenhagen, ... ), ęǝr (Koersel), ęǝrt (Kortessem), ęǝt (Eupen, ... ), ǭrdn (Zonhoven), ɛrt (Beesel, ... ), ɛt (Heerlen, ... ), ɛǝt (Gulpen), ɛ̄rt (Guttecoven, ... ), ɛ̄t (Schaesberg), drek: drę.k (s-Gravenvoeren, ... ), drɛk (Berg / Terblijt, ... ), grond: grau̯nt (Eupen, ... ), grenjtj (Sittard), gronjtj (Asenray / Maalbroek, ... ), gront (Afferden, ... ), grou̯nt (Eijsden), groŋk (Baarlo, ... ), groŋkt (Helden, ... ), groŋt (Helden, ... ), groǝnjtj (Guttecoven), groǝŋt (Panningen), grunjtj (Einighausen, ... ), grunt (Blerick, ... ), grønjtj (Herten, ... ), grønt (Broeksittard), grø̜njtj (Guttecoven), grø̜nt (Guttecoven), grōnjtj (Buggenum, ... ), grōnt (Amby, ... ), grōŋk (Schaesberg, ... ), grōŋt (Helden, ... ), grōǝnt (Klimmen), grǫnjtj (Guttecoven), grǫu̯nt (Eupen) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grondboor aardboor: ɛ̄ǝt˱bǭr (Simpelveld), droogboor: drø̄x˱bǭr (Heijen), grondboor: grontj˱bōr (Neeritter), grontj˱bō̜r (Reuver), gront˱bōr (Geulle), gront˱bō̜r (Klimmen, ... ), gront˱bū.r (Weert), groŋk˱bōr (Heerlen, ... ), grõnt˱bōr (Middelaar), grōnt˱bȳr (Zutendaal), grōnt˱bōr (Rothem), gro̜nt˱bawr (Loksbergen), jroŋk˱bōr (Kerkrade, ... ), heiboor: hɛjbǭr (Montfort), lepelboor: lɛfǝlbǭr (Simpelveld), putboor: pe̜t˱buǝr (Bilzen) Boor die bij het slaan van pompen gebruikt wordt om in de grond te boren. Aan de zijde ervan zijn doorgaans spiraalvormige windingen aangebracht die tijdens het boren de aarde uit het boorgat schuiven. [N 33, 162] II-11
gronden (in) de grondverf zetten: (ęn) dǝ grǫnt˲vɛrf ˲zętǝ (Bilzen), de eerste couche zetten: d ęjstǝ kuš ˲zętǝ (Bilzen), de grondlaag zetten: dǝ grǫntluǝx ˲zętǝ (Bilzen), een grondcouche zetten: ēn grǫntkuš zɛtǝ (Jeuk), gronden: grondjǝ (Posterholt), grondǝ (Klimmen, ... ), gronjǝ (Herten), gronǝ (Klimmen), groŋkǝ (Heerlen), grõndǝ (Tessenderlo), grōndǝ (Ottersum), grǫndǝ (Maasbree), grǫnjǝ (Schinnen), grǫnǝ (Maastricht), grondverven: gront˲vɛrvǝ (As), gront˲vɛrǝvǝ (Buchten), groŋk˲vɛrvǝ (Heerlen), grǫnt˲vɛrǝvǝ (Gulpen), in de grondverf zetten: e dǝ grǫnt˲vɛrǝf ˲zetǝ (Gulpen), en dǝ gront˲vɛrǝf ˲zętǝ (Klimmen), en dǝ gront˲vɛ̄rǝf ˲zetǝ (Meijel), en ǝ grontj˲vęrǝf ˲zetǝ (Heel), en ǝ grǫnt˲vɛrǝf ˲zɛtǝ (Houthalen), in grondverf zetten: en grǫnt˲vęrǝf ˲zętǝ (Diepenbeek), voorstrijken: vȳrštrīxǝ (Kerkrade) Een grondverflaag aanbrengen. [N 67, 72a] || Een grondverflaag op het hout aanbrengen. Zie ook het lemma ɛgrondenɛ in wld II.9, pag. 211.' [N 56, 54] II-12, II-9
gronden met de grondschaaf inkasten: enkastǝ (Heel), inlaten: inlǭtǝ (Ottersum), uitdiepen: ū.t˱dēpǝ (Mechelen), ūt˱dēpǝ (Herten), uitgronden: uitgronden (Dilsen), ūt˲grondǝ (Venlo), ūt˲grønjǝ (Herten), ǫwt˲grondǝ (Bilzen), uithobeln: ūshubǝlǝ (Bleijerheide), uitschaven: ūtšāvǝ (Reuver), ǫwtšǭvǝ (Bilzen), uitwroeten: ø̜jt˲vrūtǝ (Leopoldsburg) De bodem van diepe groeven of sponningen met behulp van de grondschaaf uitdiepen en opzuiveren. De grondschaaf wordt met name gebruikt bij het maken van nesten in trapbomen. Dat zijn de groeven waarin de treden, de stootborden en de wellatten van trappen worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 94] II-12
grondgalerij baan: bān (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]), costresse: costresse (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Waterschei]), kǫstrɛs (As  [(Waterschei)]   [Zolder]), eerste voie: øjstǝ vuj (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zwartberg]), īrstǝ vuj (As  [(Zwartberg)]   [Emma, Maurits]), grondgalerij: gro.nt˲galǝr˙ɛj (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), grondgalerij (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), gronjtjgalǝri (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), grontgalǝri (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), grontjgalǝręj (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Willem-Sophia]), grondstrek: grontštrɛk (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]), groŋkštrɛk (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), jrontštrɛk (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Domaniale]), jroŋkštrɛk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), stol: štǫl (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), strek: štrɛk (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Domaniale]), voet: voet (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Winterslag, Waterschei]), vōt (Eisden  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), voetgalerij: voetgalerij (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), vōtgalǝrej (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]), voetvoie: vū.tvoj (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg]), zool: zoǝl (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Emma, Maurits]), zoolbaan: sǭlbān (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), zoalbān (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), zoǝlbān (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma]  [Domaniale]), zōlbān (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]), zǫǝlbān (Heerlen  [(Emma)]   [Willem-Sophia]), zǭlbān (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), zǭǝlbān (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale, Wilhelmina]), zoolstol: zoǝlštǫl (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Galerij, in de strijkrichting van de koollaag gedreven, die ligt op het niveau van de verdieping. De grondgalerij wordt in voorkomende gevallen gebruikt voor de afvoer van de gewonnen kolen. Zie ook het lemma Vervoergalerij. Wat betreft de woordtypen "zoolstol" en "zoolbaan", volgens Lochtman (pag. 50) is de eerstgenoemde term van toepassing op een grondgalerij die in aanleg is. Is de galerij gereed, dan spreekt men in Q 121 van een "zoolbaan". De invuller uit Q 33 merkt over de grondgalerij op dat men die op de mijn Emma tot ongeveer 1946 gebruikte. Het was een horizontale gang door de koollaag. De zegsman uit Q 15 bevestigt dit voor de mijn Maurits en voegt daar nog bij dat een grondgalerij nooit kaarsrecht ("zoolbaan") kon zijn omdat de koollaag nooit geheel vlak lag. [N 95, 374; monogr.; N 95, 279; N 95, 280; N 95, 926; N 95, 929] II-5
grondhout onderslag: onǝrslǭx (As), sperfineer: spɛrfenēr (Maastricht), vast hout: vást hõ̜wt (As) De eenvoudige, goedkopere houtsoorten waarop het fineerhout wordt gelijmd. [N 56, 11] II-12
grondkrabber brandhaak: brānthǭk (Kwaadmechelen), dabber: dabǝr (Overpelt), dabhaak: daphǭk (Neerpelt), draaier: drɛi̯ǝr (Hasselt), drekhaak: drękhǭk (Velden), drekreek: drękrēk (Baexem), driehaak: drii̯hǭk (Teuven), drēhǭk (Swalmen), drēǭk (Rotem), drē̜hǭk (Hasselt, ... ), drē̜i̯hōk (Zichen-Zussen-Bolder), dręi̯hǭk (Berverlo, ... ), drieklauw: drii̯klau̯ (Hoensbroek, ... ), drē̜klǭ (Halen), dręi̯klau̯ (Gennep, ... ), driescheurreek: drii̯šø̄rǝk (Maasmechelen), drietand: drai̯tant (Paal), drai̯tē̜n (Borgloon), drii̯tant (Gennep, ... ), drii̯taŋk (Eygelshoven), dręi̯tsaŋk (Bocholtz), drietander: drē̜tanǝr (Gelieren Bret), graafhaak: grāfhǭk (Milsbeek, ... ), grashaak: grǭshōk (Zichen-Zussen-Bolder), grote krabber: grōtǝ krabǝr (Holtum), haak: hoǝk (Eupen), huǝk (Gelinden, ... ), hōk (Berverlo, ... ), hǭk (Achel, ... ), haakje: hōkskǝ (Membruggen), hanepoot: hānǝpǫu̯t (Maasmechelen), hofhaak: huǝfhuǝk (Wellen), hofkrats: hǭfkrats (Herkenbosch), klauw: klau̯ (Mechelen), krabber: krabǝr (Achel, ... ), krabhaak: kraphǫǝk (Achel, ... ), kraphǭk (Smeermaas), krats: krats (Vlodrop), kratser: kratsǝr (Panningen, ... ), krebbel: krɛbǝl (Baexem, ... ), krebber: krębǝr (Belfeld, ... ), krets: krɛts (Boukoul, ... ), kretser: krɛtsǝr (Echt, ... ), kretshaak: krɛtshǭk (Montfort), kromme haak: krǫmǝn hǭk (Borgloon, ... ), kromme reek: krumǝ rēk (Maasmechelen, ... ), krǫmǝ rēk (Born, ... ), kruidhaak: krǭthǭk (Borgloon), landhaak: lanthǭk (Velden), mesthaak: męi̯shōk (Diepenbeek), męsthǭk (Holtum, ... ), męzǭk (Maaseik), mɛzdǭk (Rotem), morenhaak: mǭrǝhǭk (Nunhem), opkrabbertje: ǫpkrębǝrkǝ (Maaseik), optrekhaak: optrękhǭk (Mechelen-Bovelingen), puinehaak: pø̜i̯nǝhǭk (Nunhem), puthaak: pøthǭk (Kwaadmechelen), reek: rēq (Bocholtz), reekhaak: rēkhǭk (Boukoul, ... ), rē̜khōk (Zichen-Zussen-Bolder), rīkhǭk (Panningen), scheurhaak: šø̄rǝk (Maasmechelen), sloothaak: slōǝthǭk (Velden), slǫu̯thuǝk (Wellen), trekhaak: trɛkhǫǝk (Achel, ... ), tushaak: tøzhǭk (Kwaadmechelen), veeghaak: vexhǭǝk (Achel), vierscheurreek: vēršø̄rǝk (Maasmechelen), viertand: vērtsaŋk (Bocholtz), vinger: veŋǝr (Maasmechelen), vishaak: veshōk (Zichen-Zussen-Bolder), warmoeshaak: wē̜rmǝshōk (Zichen-Zussen-Bolder), weerhaak: węi̯ǝrhǭk (Kwaadmechelen) Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-5
grondpapier fondpapier: fǫnpapīr (Jeuk, ... ), fǫntpǝpīr (Diepenbeek), gazettenpapier: gǝzętǝpapīr (Noorbeek, ... ), gǝzętǝpǝpēr (Heel), gǝzętǝpǝpīr (Klimmen, ... ), grondpapier: grontjpapīr (Buchten, ... ), grontjpǝpēr (Heel), grontpapīr (Meijel), groŋkpapīr (Heerlen), groŋkpǝpēr (Maasbree), grōntpapīr (Ottersum), grǫnjtjpǝpīr (Schinnen), grǫntpapīr (Gulpen), grǫntpǝpīr (Klimmen), makulatur: makǝlatūr (Kerkrade) Het papier dat onder het eigenlijke behang wordt aangebracht. Uit het woordtype 'gazettenpapier' blijkt dat ook krantenpapier als grondpapier werd gebruikt. Volgens de invuller uit Q 32 gebeurde dit echter alleen bij arme mensen. [N 67, 92c] II-9
grondpatroon grondpatroon: grontpǝtruǝn (Maasmechelen) Met behulp van een pasmodel voor een bepaald figuur passend gemaakt knippatroon van een eenvoudig model, dat dient om de pasvorm van andere knippatronen te corrigeren (Het Beste Naaiboek, pag. 496). [N 62, 5] II-7