e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gril bevlieging: bevlèging (Heerlerbaan/Kaumer), bijs: bi-js (As), bīēs (Heerlen), ook materiaal znd 29, 16 slecht leesbaar  beys (Sint-Truiden), dunk: ook materiaal znd 29, 16  ’n teunk (Remersdaal), ezelen: ook materiaal znd 29, 16  ezelen (Neerpelt), gedacht: gedacht (Weert), gekke inval: gekke-n-īnval (Amby), gevingen: ook materiaal znd 29, 16  kevinge (Mheer), grellig: grellig (Herten (bij Roermond)), gril: enne gril (Oirlo), gril (As, ... ), grĭl (Nieuwenhagen), grèl (Maastricht), ook materiaal znd 29, 16  greͅlə (Opglabbeek), grillen (Elen, ... ), grillə (Lanaken), grol: grol (Vlodrop), het op de heupen krijgen: ⁄t op de heupe kriege (Caberg), hiep: hĭĕp (Nieuwenhagen), inval: invaal (Noorbeek, ... ), inval (Maastricht, ... ), ival (Heerlen), ⁄ne ival (Wijlre), kneep: kneep (Meeuwen), knijp (Loksbergen), knepig: ook materiaal znd 29, 16  knepig (Neerpelt), kramp: ook materiaal znd 29, 16  kremp (Genk), kreͅmp (Zonhoven), kromme petten: ook materiaal znd 29, 16  krouem pette (Wellen), kuren: kure (Stein), kuure (Neer), cf. VD s.v. "I. kuur"2. zotte inval, gril, luim  kuure (Maasbree), ook materiaal znd 29, 16  keere (Opitter), keeren (Bree, ... ), keure (Rekem), keuren (Kaulille, ... ), kēēre (Opoeteren), kēͅi̯rə (Genk), kiere (Beverst, ... ), kieren (Mopertingen, ... ), kierən (Eigenbilzen), kijjrə (Hoepertingen), kīrə (Martenslinde), koerrë (Lanklaar), kuere (Piringen, ... ), kuiere (Paal), kure (Alken, ... ), kuren (Beringen, ... ), kurə (Sint-Truiden, ... ), kuure (Eisden, ... ), kuuren (Maasbracht), kuurĕ (Vroenhoven), kuurre (Mheer), kuəren (Hoepertingen, ... ), kuərə (Hoepertingen), kūre (Heppen), kūrə (Neerglabbeek), kūrən (Lommel), kŭre (Kuttekoven, ... ), ky(3)̄rə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), ky(3)̄rən (Hamont), ky(3)̄ərən (Zonhoven), kyre (Vroenhoven), kyrə (Beringen), kyrən (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), kére (As), kéren (As), kîrə (Beverst), kø̄rə (Opgrimbie, ... ), kø̄y(3)̄rə (Mechelen-aan-de-Maas), kûrə (Zichen-Zussen-Bolder), küre (Borgloon), ook materiaal znd 29, 16 met een verkortingsteken op de a  kura (Tongeren), kuur: ein kuur (Sittard), kier (Eigenbilzen), kīēr (As), kuur (Caberg, ... ), kūūr (Brunssum, ... ), ky(3)̄r (Meeuwen), kûûr (Amstenrade), (meervoud).  kuurə (Kapel-in-t-Zand), cf. VD s.v. "I. kuur"2. zotte inval, gril, luim  kuur (Gennep), ook materiaal znd 29, 16  keer (Bree), kuur (Lanaken, ... ), ky(3)̄r (Zonhoven), ook materiaal znd 29, 16 met lengteteken op de e  kér (Bree), kuurtje: ook materiaal znd 29, 16  kuurkes (Rekem), laune (du.): louwne (Vaals), loet: loet (Hoeselt, ... ), lōēt (Loksbergen), ook materiaal znd 29, 16  loete (Borgloon, ... ), loeten (Jeuk), loette (Nieuwerkerken), lutə (Beverst), lūten (Diepenbeek), loets: ook materiaal znd 29, 16  loetse (Beringen), loetsen (Beringen), losse flodder: losse flodder (Tungelroy), luim: lūūmə höbbə (Heel), nuk: nuk (Beek, ... ), nukke (Kerkrade), nukkə (Kelpen), nŭk (Nieuwenhagen, ... ), nök (Maastricht), nökke (Maastricht), nük (Waubach), (negatief).  nuk (Tungelroy), ook materiaal znd 29, 16  nukke (Weert), pet: ook materiaal znd 29, 16  pette (Wellen), petten (Sint-Truiden, ... ), pɛtən (Wellen), rare inval: raren inval (Maastricht), stip: ook materiaal znd 29, 16  stip (Mielen-boven-Aalst), stippe (Millen, ... ), stippen (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), stippə (Mettekoven), stuppe (Zichen-Zussen-Bolder), streek: sjtreek (Lutterade, ... ), sjtrīēëk (Nieuwenhagen), streek (Hoensbroek, ... ), striek (Eys), strijk (Loksbergen), ook materiaal znd 29, 16  streek (Gruitrode, ... ), streeëk (Lanklaar), streken (Neerpelt), streep: strīējəp (Loksbergen), ook materiaal znd 29, 16  striep (Spalbeek), striepe (Stevoort), strieəpen (Nieuwerkerken), strip (Zonhoven), stuip: schtuŭp (Brunssum), sjtuup (Geulle), sjtūūp (Oirsbeek), stoeep (Weert), stuup (Caberg, ... ), ook materiaal znd 29, 16  steipen (Sint-Truiden), stēͅp (Hasselt), stūūpen (Maastricht), toer: ook materiaal znd 29, 16  toeren (Borlo, ... ), toerë (Lanklaar), tø͂ͅrə (Duras), verlangen: verlange (Merkelbeek), vertuut: ook materiaal znd 29, 16  fətitə (Beverst), vlaag: vlaag (Meeuwen), vlöəch (Heerlen), zonder bezei: zonde besei (Oirlo), zotte kuur: ook materiaal znd 29, 16  zotte kuren (?) (Maaseik), zotte streek: ook materiaal znd 29, 16  zotte streeë (Kwaadmechelen), zotte toeren: ook materiaal znd 29, 16  zotte teuren (Maaseik) een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)] || gril || kuren (znw) [ZND 01 (1922)] III-1-4
grind grind: grent (Amby, ... ), greŋk (Baarlo), greŋt (Sevenum), grēnt (Afferden, ... ), gręi̯nt (Kermt), gręnjtj (Buchten, ... ), kies: kis (Doenrade, ... ), kiezel: kei̯zǝl (Hasselt), kezǝl (Doenrade, ... ), kii̯.zǝl (Bree), kizǝl (Amby, ... ), kiǝzǝl (Zonhoven), kē.zǝl (Bree), kēzǝl (Beesel, ... ), kīzǝl (Bilzen, ... ), kitzel: ketzǝl (Baarlo, ... ), kriezel: krizǝl (Hoepertingen, ... ), krięzǝl (Waasmont), krīzǝl (Aalst, ... ) Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.] I-8
grindelketting beugelkettingen: bø̄gǝlkęteŋǝ (Tegelen), dubbelketting: dø ̝bǝlkęteŋ (Hamont), evenaarketting: ę̄vǝnǝrkęteŋ (Lottum), grindel: gr ̇eŋǝl (Simpelveld), gre.ŋǝl (Heppeneert, ... ), greŋǝl (Berg, ... ), grē.ndǝl (Cadier), gręŋǝl (Groot-Gelmen), grindelkettel: grendǝlkętǝl (Smeermaas), greŋǝlkętǝl (Rothem), grē.ndǝlkętǝl (Sint Pieter), grindelketten: gr ̇eŋǝlkę.tǝ (Simpelveld), grindelketting: gre.ŋǝlkęteŋ (Elen, ... ), grendǝlkęteŋ (Velden), grenjǝlkęteŋ (Helden), grenǝlkęteŋ (Wijshagen  [(aan de wentelploeg)]  ), greŋǝlkęteŋ (Thorn, ... ), grindǝlkęteŋ (Merselo), reŋǝlkęteŋ (Holtum), grindelkettingen: grendǝlkęteŋǝ (Velden), grenjǝlkęteŋǝ (Panningen), greŋǝrkęteŋǝ (Tegelen), greǝlkęteŋǝ (Buchten, ... ), grindelshaak: greŋǝlshǭk (Margraten), grindelskettel: grē.ndǝlskętǝl (Oost-Maarland), grindelsketten: greŋǝlskętǝ (Margraten, ... ), grindelsketting: gre.ndǝlskęteŋ (Lottum), greŋdǝlskęteŋ (Sevenum), greŋǝlskęteŋ (Boukoul, ... ), haltereketting: hãltǝrǝkęteŋ (Mook  [(mv -s)]  ), halterkettings: hãltǝrkęteŋs (Aijen, ... ), kettelen: kętǝlǝ (Sint Pieter, ... ), kettels: kętǝls (Opheers), ketting: kęteŋ (Hasselt, ... ), kettingen: kęteŋǝ (Blitterswijck, ... ), kęteŋǝn (Achel, ... ), kling: kleŋ (Posterholt), ploegkettelen: plōxkętǝlǝ (Oost-Maarland), ploegkettingen: plōxkęteŋǝ (Neeritter, ... ), scheer: sxīǝr (Godschei), scheer van de kam: sxīǝr van a ka.mp (Hasselt  [(dubbele ketting tussen kam en stang)]  ), schevelketting: sxę̄vǝlkęteŋ (Merselo), spanketting: spankęteŋ (Achel), stelkettel: štęlkętǝl (Cadier), stelketting: stęlkęteŋ (Aijen), stremkettel: štrɛmkętǝl (Rijckholt), trekblokketting: tręk˱blǫkkęteŋ (Lottum), trekkettels: trękkętǝls (Gingelom), trekketting: trękkęteŋ (Aijen, ... ), trekkettingen: trękkęteŋǝ (Haelen, ... ), verbindingsketting: vǝrbeŋeŋskęteŋ (Kronenberg), verstelkettel: vǝrštɛlkętǝl (Rijckholt), zadelkettingen: zālkkętǝŋǝ (Baarlo), zadelpondkettingen: zālpontketeŋǝ (Brunssum), zǭlpǫntkęteŋǝ (Beek, ... ) De in dit lemma verenigde termen zijn van toepassing op a) de dubbele ketting die bij de oude houten karploeg de ploegboom vanaf de beugel verbond met het wielenstel; b) de dubbele, soms enkele ketting die bij de voetploeg de verstelbare verbinding vormde tussen ploegkam en grindelstang; c) de meestal enkele verbindingsketting tussen de ploegboom en het wielenstel van de latere, al dan niet wentelbare ijzeren karploeg). Voor een ordening van deze kettingnamen naar het soort van ketting, de bevestiging ervan en/of het ploegtype dat ermee was uitgerust, was het materiaal niet volledig noch duidelijk genoeg. De enkelvoudsvormen hebben nu eens op een enkele ketting betrekking, dan weer op een dubbele ketting die als een geheel wordt gezien, terwijl met de meervoudsvormen zowel een dubbele als een V-vormig aangebrachte enkele ketting bedoeld kan zijn. Voor de betekenis van het samenstellingsdeel grindel zij in het algemeen verwezen naar het lemma ploegboom. Een enkele keer echter lijkt dit woorddeel inhoudelijk meer overeen te komen met het hieronder vermelde simplex grindel, dat ook in de lemmata grindelstang en ploegkam voorkomt en dat waarschijnlijk op te vatten is als het door ketting en/of stang en/of kam met toebehoren gevormde geheel, dat de trekkracht onder de ploegboom door overbrengt op de achterploeg. Voor de samenstellingsdelen halter, beugel en zadel(pond) zie men het vorige lemma. [N 11, 31.II.n + 31.IV.c; N 11A, 97k + 98c; monogr.] I-1
grindelstang balans: balans (Baexem), beulhout: bø̄lhō ̞t (Kanne), bø̄lhǫu̯t (Hushoven), beulstang: bø̄lštaŋ (Baarlo), grilijzer: gritīzǝr (Maasmechelen), grindel: greŋǝl (Berg, ... ), grindelstang: greŋǝlstaŋ (Geulle), greŋǝlštaŋ (Boukoul, ... ), halterstang: hãltǝrstaŋ (Milsbeek, ... ), ijzer voor de kam te regelen: ęi̯.zǝr vir dǝ ka.mp tǝ rē.gǝlǝ (Genk, ... ), ī.zǝr vir dǝ ka.mp tǝ ręi̯.gǝlǝ (Opglabbeek, ... ), ijzers: īzǝrs (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), onderbalk: onǝrba.lǝk (Helchteren), stang: staŋ (Beverst, ... ), stelmoer: štęlmōr (Neer), trekbalk: tręk ˱bǝu̯k (Bocholt), tręk˱balǝk (Hushoven, ... ), trekijzer: trękę̄zǝr (Tessenderlo, ... ), tręk˱ę̄.zǝr (Godschei), tręk˱ę̄ǝ.zǝr (Zonhoven), tręk˱ī.zǝr (As, ... ), trekker: trękǝr (Diepenbeek, ... ), trekstang: trękstaŋ (Aijen, ... ), trękstáŋ (Kwaadmechelen, ... ), trękštai̯ŋ (Simpelveld), trękštaŋ (Baexem, ... ), trękštaŋǝ (Neer  [deze meervoudsvorm betreft een tweeledige stang waarvan de lengte veranderd kan worden door de verbindingsmoer tussen de beide stukken]  ), trɛkštaŋ (Bleijerheide, ... ), veer: vę̄r (Tegelen), vizierstang: vizīrstaŋ (Lottum) Onder de ploegboom van een voetploeg bevond zich een stang die van achteren aan de schei of vlak vóór de schei aan de ploegboom vastzat. Van voren eindigde deze stang in een haak, die door twee kettingen verbonden was met de kam. Soms reikte deze stang, van voren voorzien van een kam of haak, tot voorbij de kop van de ploegboom, waarmee hij voor de regeling van de ploegdiepte d.m.v. een verstelbare staaf verbonden was. [N 11, 31.IV.c; N 11A, 92a; JG 1a] I-1
grindgat kiezelkuil: kizzelkoel (Schinnen) grindgat III-4-4
grindweg assenbaan: assche boan (Ulbeek), asscheboan (Nieuwerkerken), assenbaantje: asseboanke (Loksbergen), assenweg: assche weg (Paal), asscheweeg (Hechtel), asscheweig (Grote-Brogel), assewēͅg (Zichen-Zussen-Bolder), assə[weg} (Wellen), assəweͅg (Lummen), āsə wēch (Neerpelt), āsəwiech (Hasselt, ... ), asvaltweg: asvalt[weg} (Wellen), asweg: aschweg (Sint-Huibrechts-Lille), aswēͅch (Vroenhoven), gravierbaan: Van Dale: gravier [gravje], grind, kiezel.  gravibaon (Vreren), grindweg: de grindweg (Venray), greentjweèg (Neeroeteren), greentweeg (Kaulille), greinjtweeg (Meeswijk), grentwēg (Mechelen-aan-de-Maas), grentwèg (Bilzen), grēntwēch (Hamont), grintweeg (Maastricht), grintweg (Peer), grintwèg (Mopertingen), grîntweeg (Sint-Huibrechts-Lille), (van grind).  grindweg (Venray), kiezel: de kiezel (Koersel, ... ), kiezel (Achel, ... ), kiezel [kizəl} (Neerpelt), kiēzel (Houthalen), n kiezel (Heusden), ne kiezel (Peer), ənə kīzəl (Herk-de-Stad), ne weeg dee dööbe gevulds es heet men kiezel  kiezel (Zolder), kiezelbaan: kiezelboən (Schulen), kiezelpaadje: kiezelpēke (Linde), kiezelstraat: kīzəlstrōt (Hasselt), kiezelweg: keezelwèg (Maaseik), kezelweeg (Boorsem, ... ), kezelwèg (Rekem), keêzelweêg (Tungelroy), kēzəlwēͅch (Rekem), ki:zəlwɛ:ch (Martenslinde), kiesəlwēͅg (Meeuwen), kiezelweeg (Achel, ... ), kiezelweg (Beverst, ... ), kiezelweg [kizəlwe.ch} (Neerpelt), kiezelweig (Bocholt, ... ), kiezelweèeg (Opoeteren), kiezelweèg (Gruitrode), kiezelwēͅg (Gelieren/Bret, ... ), kiezelwĕg (Lanaken), kiezelwiĕch (Kuringen), kiezelwèg (Bilzen, ... ), kiezelwêg (Bilzen, ... ), kiezeweeg (Kanne), kiezhelweig (Hoeselt), kizelweeg (Boorsem, ... ), kīēzĕlwēēch (Vroenhoven), kīzelwēəg (Diepenbeek), kīzelwêch (Neeroeteren), kīzeͅlweͅg (Oostham), kīzəlwāēch (Zutendaal), kīzəlweg (Lummen), kīzəlwēch (Mechelen-aan-de-Maas), kīzəlwēg (Mechelen-aan-de-Maas), kīzəlwēͅch (Opglabbeek), kīzəlwēͅg (Lanaken), kīzəlweͅch (Genoelselderen), kīzəlwèch (Beverst), kīəzəlwèg (Neerglabbeek), Indien asse: "gruus".  kīzəlwēch (Stokkem), kiezeren weg: ne Keêsdere wieêg (Weert), kiezerweg: keêzderweêg (Tungelroy), vgl. Weertlds. Wb. (pag. 266): keêzele (uitsl. mv., ook keêzere, keêsdere), grind, kiezelstenen.  keezerwieeg (Weert), koolassenweg: koolassenweeg (Hechtel), kriezel: kriezel (Heers, ... ), kriəzəl (Gutshoven), krī.zəl (Borgloon), nə krizəl (Sint-Truiden), Algemeen.  kriezel (Wilderen), Het volk zegt meest verkort de krizel (hiermede wordt de weg bedoeld).  krizel (Vliermaalroot), kriezelbaan: kriezelbaan (Ulbeek), kriezelbaon (Jesseren), kriezelbowen (Heers), krizəlbaujn (Mettekoven), kriəzəlba͂ən (Gutshoven), kriezelweg: kriezelwee-g (Wellen), kriezel"is algemeen.  kriezelweg (Wilderen), macadam (fr.): macadam (Diepenbeek), makadam (Kessenich, ... ), makədam (Beverst), Soms.  makadam (Mielen-boven-Aalst), route (fr.): rut (Gingelom), schermouilleweg: schermoeilleweg (Loksbergen), sintelweg: [28a: zintelen]  zintelweg (Sint-Huibrechts-Lille), steengruisweg: stengruisweg (Kwaadmechelen), steenweg: steinweeg (Eisden), steinweg (Kessenich), steinwèg (Maaseik), steiweeg (Boorsem), steīweg (Werm), steͅiwēch (Mechelen-aan-de-Maas), stäinwēch (Molenbeersel), Eigennaam van de rijksweg Maastricht-Maaseik.  steͅjnwēͅg (Opgrimbie), vlezenweg?: NB 028a: vleeze of kiezel.  vleezeweig (Zichen-Zussen-Bolder), weg van brikkendrek: NB 28a: brikkendrek (stukjes kareelsteen).  weig van brikkendrek (Rosmeer) een verharde weg (klinkerd, kunstweg, kalsij, kalseide) [N 90 (1982)] || grind [ZND 01 (1922)] || grindweg || Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)] III-3-1, III-4-4
grindx as: asch (Grote-Brogel), āsn (Zonhoven), asse: assche (Paal, ... ), asschen (Hechtel), assə (Wellen), a͂sə (Hasselt), de assche (Nieuwerkerken), ps. omgespeld volgens Frings!  assə (Lummen), ps. omgespeld volgens Frings.  assə (Vroenhoven, ... ), asseraai: ps. omgespeld volgens Frings.  assəroͅj (Lanaken), bakkiljon: baokkiljon (Neerpelt), brikkendrek: brikkendrek (Rosmeer), fijne kiezel: fiene kezel (Boorsem), fiene kiezel (Eisden), fijne kiezel (Heusden, ... ), finə kēzəl (Rekem), fijne steentjes: fien steinkes (Grote-Brogel), gekapte kiezel: gəkapt⁄ə kēzəl (Molenbeersel), gravie: gravi (Vreren), gravie (Jeuk, ... ), griezel: ps. de z heb ik omgespeld in zj, omdat het een spellingsteken is. Invuller noteert nl. ook een gewone Ned. z.  griezjel (Eigenbilzen), grind: də grēnt (Hamont), gre:nt (Maastricht), greend (Afferden, ... ), greent (Kaulille, ... ), greentj (Neeroeteren), greinjt (Meeswijk), grent (Bilzen, ... ), grijnt (Kermt), grind (Arcen, ... ), grind (kitzele) (Maasbree), grindj (Weert), grint (Amby, ... ), grintj (Roermond), griŋt (Neeroeteren), grīnd (Lottum), grīnt (Meerlo), grènjd (Lanklaar), eenigzins lang  grīnt (Gennep), ps. omgespeld volgens Frings!  greͅnt (Opglabbeek), ps. omgespeld volgens IPA!  grent (Beringen), gruis: gruiəs (Wellen), keitjes: keikes (Sint-Truiden), keͅkes (Schulen), kiezel: keezel (Maaseik), kezel (Boorsem), kēzəl (Molenbeersel), kiesəl (Meeuwen), kiezel (Achel, ... ), kiezkel (Hoeselt), kiezəl (Opgrimbie), kitzele (Maasbree), kizel (Boorsem), kizzel (Schinnen), kizəl (Mechelen-aan-de-Maas), kiəzəl (Zonhoven), kīzel (Oostham), kīzəl (Herk-de-Stad, ... ), kīəzəl (Neerglabbeek), ki‧zəl (Tessenderlo), ps. boven de ‰ staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  kēzele (Maaseik), ps. de z heb ik omgespeld in zj, omdat het een spellingsteken is. Invuller noteert nl. ook een gewone Ned. z.  kiezjel (Gruitrode, ... ), kíezel (Houthalen), ps. omgespeld volgens Frings!  kēzjəl (Rekem), kizjel (Beverst, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  kizjel (Genoelselderen), ps. omgespeld volgens IPA!  kīzjəl (Martenslinde), kiezelsteentjes: kiezelstinkes (Koersel), kleine steentjes: klein steinkes (Kessenich), klijn steentjes (Boorsem), koolasse: koolassen (Hechtel), kriezel: kri:zəl (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), kriezel (Heers, ... ), kriezels (Sint-Truiden), krizəl (Mettekoven, ... ), ps. de z heb ik omgespeld in zj, omdat het een spellingsteken is. Invuller noteert nl. ook een gewone Ned. z.  kriezjel (Wellen), kriezelsteen: krī.zəlsteͅin (Borgloon), ps. boven de eerste hoge \\ staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  kriəzəlsteiən (Gutshoven), kriəzəlstən (Gutshoven), mul: məl (s-Herenelderen), scharmoelie: schermoeilje (Loksbergen), sintelen: zintelen (Sint-Huibrechts-Lille), steengruis: stengruis (Kwaadmechelen), stiengruis (Hasselt, ... ), stijngruiəs (Wellen), stiəngruus (Kleine-Brogel), steenkatsel: ps. omgespeld volgens Frings!  stēͅi̯n katsələ (Stokkem), steentjes: stinkes (Gelieren/Bret), trigu (wa.): onduidelijk  trigu (s-Herenelderen), vlijst: vleeze (Zichen-Zussen-Bolder) grind [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] III-4-4
grinniken gabberen: gabbere (Nunhem, ... ), gibberen: gibberen (Eksel), gibərə (Loksbergen), giechelen: gichele (Merkelbeek), giegele (Meijel), cf. Du. kichern  kigchele (Heerlen), gniffelen: gniffele (Beek), greilachen: grieléche (Heerlerbaan/Kaumer), griélaache (Gronsveld), grī.la.xə (Eys), gremelen: greĕmulu (Brunssum), gremele (Amby, ... ), gremelen (Meeuwen, ... ), gremelə (Oirsbeek), griemele (Eys, ... ), griemələ (Hulsberg, ... ), grieëmele (Klimmen, ... ), grieëmələ (Wijnandsrade), grimmele (Sevenum), griémele (Gronsveld), griëmele (Schaesberg), grīēmelə (Oirsbeek), grīēëmələ (Nieuwenhagen), grĭĕəmələ (Brunssum), gréémələ (Schinnen), grîêmələ (Amstenrade, ... ), grəmīējələ (Loksbergen), jrieëmele (Kerkrade), jrieë’mele (Bleijerheide, ... ), (zonder geluid).  grimmele (Tienray), grijnslachen: greinslache (Vlodrop), grijnslachen (Ophoven), grinsjlache (Geleen), grinsjláchə (Oirsbeek), jerie lache (Vaals), grijnzen: greinze (Venlo), grïnsë (Tongeren), grimslachen: griemslache (Maastricht, ... ), grimslache (Susteren), grīēmsláchə (Maastricht), grumsjlachen (Stein), grinniken: chrinnikə (Kapel-in-t-Zand), grinikke (Venlo), grinikken (Sittard), grinneke (Caberg, ... ), grinneken (Montfort), grinnekke (Maastricht), grinnĕke (Hoeselt), grinnieken (Stein), grinnike (As, ... ), grinniken (Born, ... ), grinnikke (Echt/Gebroek, ... ), grinnikken (Meijel), grinnikkə (Gennep, ... ), grinnikə (Doenrade, ... ), grinnikən (Urmond), grinnəkə (Maastricht, ... ), (met geluid).  grinneke (Tienray), grozelen: greusələ (Reuver), greuzele (Maasbree, ... ), grunzelle (Venray), honkelen: honkelen (Leopoldsburg), hummeren: hummere (Lutterade), knorren: knorren (Jeuk), smiespelen: smiespele (Maastricht), vettig lachen: véəttich lachə (Kelpen) grijnzen, grinniken || grinneken || kicheren, spottend lachen || lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)] III-1-4
groef groef: gruf (Ottersum, ... ), grōf (Mechelen, ... ), grūf (Bilzen), noot: nūǝt (Bleijerheide), nǫt (Tungelroy), voeg: vōx (Stein), vrouwtje: vrø̜jkǝ (Posterholt) De met behulp van een ploegschaaf aangebrachte sleuf in de zijkant van een vloerdeel. [N 54, 132b] II-9
groefleger bed: bęt (Klimmen), draad: droat (Susteren), gewassen kant: gǝwasǝ kant (Leuken, ... ), goede kant: gujǝ kānt (Lommel), gōjǝ kant (Meeuwen), gōjǝ kantj (Herten), groefleger: gruflēgǝr (Ulestraten), grōflēgǝr (Tegelen), kant: kant (Berverlo, ... ), kantj (Tungelroy), lager: lāgǝr (Kerkrade), leger: lēgǝr (Rothem), lē̜gǝr (Heerlen), naad: nōt (Sint-Truiden  [(meervoud: nø̄n)]  ), zijde: zęj (Mopertingen), zęjdǝ (Oud-Caberg) Vlak waarop en richting waarin de natuursteen in de groeve gelegen was. In lagen of banken gegroeide natuursteen dient bij verwerking ø̄inø̄, niet ø̄tegenø̄ het groefleger geplaatst te worden. Volgens de invuller uit Q 99* was dit vooral belangrijk bij mergelblokken. Deze werden daarom altijd afgeleverd met een merkteken, een ø̄blutsjeø̄, aan de bovenkant. [N 31, 31e] II-9