e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gevak bindvlak: bęnt˲vlak (Maaseik), gevak: gǝvak (Eisden, ... ), gǝvāk (Banholt, ... ), gǝvǭk (Schimmert), kǝvāk (Einighausen, ... ), šǝvāk (Nunhem, ... ), gewit: gǝwet (Tessenderlo), kot: (mv)  kȳtǝr (Rosmeer), muurgat: mōrgāt (Maaseik), muurvak: mȳrvak (Neerpelt), pand: pant (Zepperen), pānt (Vliermaal), paneel: panil (Borlo, ... ), panīǝl (Tegelen), pǝnē̜l (Nederstraat), rijgkot: ręjxkut (Eigenbilzen), rijgvak: rē̜xvak (Beringen), ruit: rø̜jt (Opglabbeek), vak: vak (Gennep, ... ), vakraam: vakrām (Montfort), vitsvenster: vets˲venstǝr (Lummen), vlechtvak: vlø̄x˲vak (Opheers), vlɛxt˲vak (Zelem) Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.] II-9
gevallen engelen afgevallen engelen: aafgevalle ingele (Baarlo, ... ), afvallige engelen: aafvallige éngel (Grevenbicht/Papenhoven), duivels: de duvele (Tongeren), dievels (As, ... ), duuvele (Nieuwenhagen, ... ), duuvelen (Achel), duuvels (Neerpelt, ... ), duvel (Jeuk), duvele (Geistingen, ... ), duvels (Baarlo, ... ), dy(3)̄vəls (Meijel), dyvəls (Lommel), duivelsengelen: däuvelsengele (Kerkrade), gevallen engelen: de gevalle engele (Eigenbilzen, ... ), de gevalle ingele (Klimmen, ... ), de gevalle èngele (Schinnen), de gevalle éngele (Tongeren), de gevallen engele (Sint-Truiden), de gevàlle īngele (Nieuwenhagen), də gəvalə eŋələ (Montzen), gevalle engel (Lutterade), gevalle ingele (Baarlo, ... ), gevalle ingöl (Posterholt), gevalle èngele (Eisden, ... ), gevallen engel (Eys), gevallen engelen (Heers), gevallenen: de gevallenen (Meerssen), ongehoorzame engelen: ongehoerzame èngele (Eksel) De gevallen engelen. [N 96D (1989)] III-3-3
gevangenis <omschr.> iemand zit vast: eemes zit vas (Geleen), aap: aap (Beegden), op t⁄n aap (Asenray/Maalbroek), bajes: Van Dale: bajes (&lt;Hebr.) (oorspr. dievent.) gevangenis.  bajes (Maasniel, ... ), bajəs (Kapel-in-t-Zand), bak: Van Dale: I. bak, 9. (gemeenz.) gevangenis, nor, arrestantenhok.  bak (Achel, ... ), bàk (Sevenum, ... ), in de bak (Oirlo), cachot (<fr.): Opm. is vroegere benaming.  kasjot (Thorn), ps. omgespeld volgens Frings!  kasjoͅt (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  kəšoͅt (Meeuwen), Van Dale: cachot (&lt;Fr.), gevangenhok, gevangenis; arrestantenlokaal.  cachot (Bree, ... ), casjot (Bilzen), kaasjot (Montfort), kachot (Achel, ... ), kaschot (Heers, ... ), kasjot (Gutshoven, ... ), kechot (Tungelroy), keschot (Amby, ... ), kesjot (Bunde, ... ), kesjotje (Blerick), kezotje (Blerick), kàsjót (Heerlen), kásjòt (Nieuwenhagen), kəsjot (Kermt, ... ), kəsjŏt (Maastricht), kəsjòt (As, ... ), kəšoͅt (Rekem), kəšət (Rekem), cel (<lat.): Van Dale: cel (&lt;Lat.), 1. ieder van een reeks kleine, gelijke, afzonderlijke vertrekken in een klooster, een gevangenis, een krankzinnigengesticht, als verblijfplaats voor één persoon.  cel (Eys), college?: ???  kəlēͅgə (Rekem), doos: Opm. hê kumtj nog ins op t M¨nster zitte (= hij komt nog eens in de gevangenis).  dôs (Beegden), Van Dale: I. doos, 5. gevangenis.  dōēs (As), du[ə}s (Rekem), gevang: gevang (Achel, ... ), gevank (Schaesberg), gevaŋk (Beringen), gevenk (Beverst), gəvang (Meeuwen, ... ), gəvaŋ (Lummen, ... ), gəvɛiŋ (Aalst-bij-St.-Truiden), Xəva͂[ə}ŋ (Gutshoven), heel zelden  gevang (Mielen-boven-Aalst), ps. omgespeld volgens Frings!  gəvaŋ (Houthalen), gevangenenhuis: gevang-nge-hoes (Vijlen), gevangenhuis: gevangenhoes (Puth), gevangenis: gevaangenis (Maastricht), gevangenes (Rosmeer), gevangenis (Afferden, ... ), gevangnis (Weert), gevankenis (Eys), gevengenis (Broeksittard, ... ), gevenkenis (Mechelen, ... ), gevenknis (Epen), gəvaangənis (Maastricht), gəvangenis (Lanaken), gəvaŋəneͅs (Maastricht), gəvaŋənis (Tessenderlo), gəvaŋənĭs (Maaseik), gəvaŋənəs (Rekem), gəvèènkənis (Heerlen), ’t gevengenis (Simpelveld), (kort).  gevangenis (Venlo), ook wel tobias  gevangenis (Gennep), Opm. zo wordt het ook genoemd.  gevangenis (Hunsel), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  gevangenis (Heer), hilton-hotel: Opm. v.d. invuller: dit wordt hier in Maastricht gezegd.  het Hilton-hotel (Maastricht), kast: kaast (Blitterswijck), kāāst (Gennep), Van Dale: kast, 6. (gemeenz.) gevangenis.  kas (Echt/Gebroek, ... ), kāst (Horst, ... ), kot: koot (Achel), Van Dale: kot, 4. gevangenis.  kot (Gingelom, ... ), koͅt (Herk-de-Stad, ... ), kòt (Loksbergen), kót (Meijel), kotje: Van Dale: kot, 4. gevangenis.  kotje (Blerick, ... ), kötje (Venray, ... ), kûtje (Venray), munster (<lat.): Opm. hê kumtj nog ins op t M¨nster zitte (= hij komt nog eens in de gevangenis).  hê kumtj nog ins op ɛt Mŭnster zitte (Beegden), Van Dale: munster (&lt;Lat.), 1. kloosterkerk; - 2. domkerk, bisschoppelijke kerk.  munster (Beesel), op ⁄t munst⁄r (Asenray/Maalbroek), nor: nor (Lutterade, ... ), nòr (Venlo), pensionaat (<fr.): Van Dale: pensionaat (&lt;Fr.), 2. (gew.) (scherts.) gevangenis.  peͅnsjənāt (Rekem), petoet: pntoet (Brunssum), (v.).  pətu.t (Eys), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  petoet (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  pətŏĕt (Nieuwenhagen), Van Dale: petoet, (sold., Barg.) cel, gevangenis.  partoet (Montfort), patoet (Gulpen, ... ), petoet (Amby, ... ), pe’toet (Born), pêtôêt (Schimmert), pətoet (Guttecoven, ... ), pətŏĕt (Epen, ... ), pietenkastje: pietekeske (Heerlerbaan/Kaumer), pietenman: pittemen (Stein), pieterman: pitterman (Stein), pollartstraat: [het gerecht en de recherche zijn gevestigd in de Pollartstraat, RK]  Pollartsjtraot (Kapel-in-t-Zand), pot: Van Dale: I. pot, 8. (mil.) (volkst.) gevangenis.  pot (Blitterswijck, ... ), prison (<fr.): pərson (Hasselt), pərsoŋ (Peer), pərso̝ŋ (Stokkem), pərsoͅn (Sint-Truiden, ... ), pərz[ou}ŋ (Gutshoven), pərzon (Rosmeer), pərzong (Diepenbeek), pərzouŋ (Borgloon), pərzoŋ (Hasselt, ... ), pərzŏ[ə}ŋ (Mechelen-aan-de-Maas), pərzoͅn (Zonhoven), pərzoͅŋ (Hasselt, ... ), pərzuŋ (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), pərzóŋ (Opgrimbie), pəržoŋ (Lanaken), (arm).  perzông (Meerssen), minder  prezong (Nieuwerkerken), O  perzong (Schinveld), o.  prisong (Heerlen), Opm. de e is toonloos.  prezong (Hunsel), Opm. klemtoon op de laatste lettergreep.  perzông (Neeritter), Opm. v.d. invuller: afk. van Fr. woord prison.  prezong (Mheer), Opm. v.d. invuller: komt van het Fr. woord "prison".  perzông (Ell), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  perzŏan (Guttecoven), Van Dale: prison (&lt;Fr.), (gew.) gevangenis.  perrezhon (Hoeselt), persoeng (Einighausen), person (Ophoven, ... ), persong (Baarlo, ... ), personk (Vliermaalroot), persōng (Neeroeteren), persŭng (Sittard, ... ), perzoeng (Gelieren/Bret), perzon (Genoelselderen, ... ), perzong (Boorsem, ... ), perzong (o) (Maasbree), perzoong (Niel-bij-As), perzoug (Grubbenvorst), perzŏang (Wellen), perzoͅng (Sint-Huibrechts-Hern), perzoͅŋ (Neeroeteren), presoeng (Bilzen, ... ), presoeŋ (Maaseik), preson (Bocholt, ... ), presong (As, ... ), presoŏng (Grevenbicht/Papenhoven), presòng (gevangenis) (Velden), prezon (Horst, ... ), prezong (Beverst, ... ), prezŏng (Beegden), prezung (Eisden), prĕsong (Vroenhoven), prĕzong (Gingelom), prĕzŭn (Maaseik), prisang (Echt/Gebroek), prisoeng (Bilzen), prison (Diepenbeek, ... ), prisong (Amby, ... ), prisōn (Hechtel), prisoͅn (Mopertingen), prizon (Kanne, ... ), prizong (Boorsem, ... ), préson (Sint-Huibrechts-Lille), prësoeng (Lanklaar), prəs- (Hoepertingen), prəso[u}ŋ (Molenbeersel), prəson (Neerpelt), prəsoŋ (Bocholt), prəsoŋg (Hasselt), prəsōn (Voort), prəsoͅn (Sint-Truiden), prəsoͅng (Neerglabbeek), prəsoͅŋ (Aalst-bij-St.-Truiden), prəso‧ŋ (Maastricht), prəzon (Eigenbilzen, ... ), prəzoͅun (Borgloon), prəzoͅŋ (Sint-Truiden), prɛsoŋ (Martenslinde), pérsóng (As), spekkamer: Van Dale: spekkamer, 2. (fig., gew.) arrestantenlokaal, kamer waar men gevangenen opsluit.  spekkamer (Maastricht, ... ), speͅ‧kkāmər (Maastricht), spèkkaamər (Maastricht), spritshuisje: (o.).  špri.tshy.skə (Eys), wacht: gemeentelijke gevangenis  waX (Stokkem) de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] || gevangenis [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)], [ZND m], [ZND m] III-3-1
gevel faèade: fasaad (Maastricht), fasaat (As, ... ), fasat (Heers), fasāt (Bleijerheide, ... ), fasa͂t (Sint-Truiden), fassaat (Zonhoven, ... ), fassa͂d (Hasselt, ... ), fassàad (Tongeren), fessaat (Zonhoven), fessa͂d (Hasselt), fəsāt (Bilzen, ... ), fəsa͂t (Hasselt), ¯ hoes mèt ¯n breij fasaad  fasaad (Maastricht), gevel: ge(ə)vəl (Ulbeek), geevəl (Sittard), geəvəl (Herk-de-Stad, ... ), gē(ə)vəl (Meldert), gē.vəl (Borgloon, ... ), gēveͅl (Lommel), gēvəl (Blitterswijck, ... ), gēͅvəl (Achel, ... ), gēͅvər (Mal), gēͅəvəl (Linkhout, ... ), geͅi̯vəl (Bilzen, ... ), geͅi̯vər (Zichen-Zussen-Bolder), geͅi̯əvəl (Sint-Lambrechts-Herk), geͅvəl (Bilzen, ... ), gi(i̯)əvəl (Gutshoven), gievel (Maastricht), giēͅvəl (Houthalen), gii̯əvəl (Hoepertingen, ... ), givəl (Meeswijk), gië.vel (Hasselt, ... ), giəvəl (Alken, ... ), gī.fəlt (\'s-Gravenvoeren), gīvəl (Amby, ... ), gīəvəl (Lummen), gøͅvəl (Peer), gɛ̄vəl (Lommel), g‧evəl (Sint-Martens-Voeren, ... ), g‧ēvəl (Maastricht), g‧īvəl (Eupen), løwant (Jeuk), Bij uitbr. ook buitenmuur van een gebouw(achter-, zijgevel)  gië.vel (Zonhoven), Enne schönne gevel hit ok plekke: er is niets volmaakt  gevel (Castenray, ... ), Gòòët mér óbbe gië.vel spee.ële: ga maar naast het huis spelen  gië.vel (Zonhoven), In oude woningen en huizen was gêvël de zijgevel, de gevel de hùywàand; nu is gêvël syn v. fassàad  gêvël (Tongeren), Verklw. gevelke  gevel (Venlo), Verklw. gieëvelke  gieëvel (Heerlen), Veur eder baog dee in de moer is oetgespaord waor e soort gievelke gezat mèt ¯n deur De lèste houte gievel op de Keesmerret is in 1844 aofgebroke ¯n Sjoene gievel seert ¯t hoes: schertsend iemand met een mooi neus  gievel (Maastricht), zijkant  gēvəl (Kuringen), giebel (d.): gībəl (Opgrimbie), hoofdgevel: huutgië.vel (Zonhoven), hoofdwand: hōi̯want (Heers), hōi̯wānt (Wellen), høi̯want (Kortessem), muur: my(3)̄r (Borlo), voorgevel: veurgievel (Maastricht), viêrgevel (As, ... ), vuurgieëvel (Heerlen), voorkant  vōrgēvəl (Kuringen) een schoone gevel [ZND 35 (1941)] || facade || façade || façade, voorgevel || gevel [ZND m], [ZND m] || gevel aan de voorzijde van een woning || gevel, hoofdwand || gevel, voorkant van een huis || hoofdgevel || ruimte naast de zijmuur van een huis || voorgevel || voorgevel van een huis || voorgevel van een woning || voorgevel van het huis || voorkant || voormuur || voormuur van een gebouw III-2-1
geven geven: chevə (Alt-Hoeselt), g"və (Paal), gaeve (Nederweert), gaevən (Kerkrade), gaive (Horn, ... ), ge:ɛvə (Hoensbroek), geejve (Borgloon), geeve (Heer), geieven (Koninksem), geive (Riksingen, ... ), geiven (Vlijtingen), geve (Borgharen, ... ), geven (Diepenbeek, ... ), gevən (Eksel), geëven (Widooie), geïve (Koninksem), geəvn (Helchteren), geəvə (Mielen-boven-Aalst), gēeven (Diepenbeek), gēēven (Posterholt), gēve (Berg-en-Terblijt, ... ), gēven (Lanaken), gēvə (Lanklaar, ... ), gēvən (Kwaadmechelen), gēəvə (Genk, ... ), gēͅ:və (Montzen), gēͅve (Bilzen, ... ), gēͅvə (Berg, ... ), gĕve (Arcen, ... ), ge͂ve (Puth), geͅjəvə (Beverlo), geͅvə (Bilzen, ... ), geͅəvə (Koersel), gi:və (Maaseik), gieve (Hasselt), gieven (Hasselt), gievə (Zonhoven), gijven (Sint-Martens-Voeren), gijəvə (Hoepertingen), giävən (Zonhoven), giəvə (Heers, ... ), giəvən (Houthalen), gī.və (Borgloon), gīəvə (Hasselt), gjēvən (Diepenbeek), gäve (Belfeld, ... ), gève (Bilzen, ... ), gèven (Amby, ... ), gèvə (Beverst), gèàve (Mheer), gèèëve (Gulpen), géve (Eupen, ... ), géven (Rijkhoven), gê:ve (Valkenburg), gêjeve (Eys), gêve (Afferden, ... ), gêven (Beverst, ... ), gêvən (Eigenbilzen), gêəvə (Swalmen), gøvən (Overpelt), jeeve (Lontzen), jäve (Kelmis), jävə (Eynatten), xēͅ:va (Tongeren), [Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].  geve (Boorsem), langen: B.v. da mog dje kinder ni lange; lang mich `n sigaret. Vgl. AN handlanger: helper, iem. die iets aanreikt.  lange (Kortessem) geven [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
gevlekt varken bont varken: boŋk vɛrkǝ (Maasbree), gevlekt varken: gǝvlɛkt vɛrkǝ (Doenrade), gǝvlɛktj vɛrkǝ (Thorn), piétrain: patrē̜ (Noorbeek), piétrain (Altweert, ... ), pētrē̜n (Boorsem), pǝtrē̜ (Heiselt, ... ), pǝtrē̜n (Baarlo, ... ), piétrainer: pǝtrē̜nǝr (Meijel), piétrains (bijvgl. nmw.): pǝtrē̜ns (Ell), piétrains varken: piǝtroš vɛrkǝ (Kerkrade), pǝtrens vɛrkǝ (Sevenum) Varken van het ras dat een gevlekte huid heeft. [N 76, 1d] I-12
gevlochten zeef aardappelzeef: aardappelzeef (Helden), ɛrpǝlǝziǝf (Weert), gekorfde zeef: gǝkø̜rf˱dǝ zēf (Stokkem), kolenzeef: kōlǝzēf (Helden), ouddingkorfje: ǫwdęŋkkø̜rfkǝ (Uikhoven), patattenzeef: pǝtatǝzēf (Helden) Lage mand, met ver uitelkaar liggende bodemstokken, die als zeef wordt gebruikt. Door er een schuddende beweging mee te maken, vallen de kleinere deeltjes zoals as en zand op de grond en blijven de grotere in de mand achter. [N 40, 118] II-12
gevoel gevoel: geveu:l (Roermond), geveul (Gronsveld, ... ), geveûl (Heel), geviel (Hasselt), gevuul (Zonhoven), gevúul (Kortessem), gevül (Blitterswijck, ... ) gevoel III-1-4
gevoelig gevoelig: geveulig (Gronsveld, ... ), gevielig (Hasselt), gevuleg (Castenray, ... ), gevuulech (Zonhoven), gevuulich (Zonhoven), gəveelich (Meeuwen), gəvûuləch (Niel-bij-St.-Truiden), Kiek uut, miene vinger is nog steeds é.rg gevuulig  gevuulig (Gennep, ... ), zie het oudere: siezich  gevuilich (Sittard), kriebelig: kribəlex (Eupen) gevoelig III-1-4
gevoelig (zijn) bevattelijk: bevattelik (Maastricht), empfindlich (du.): emfintlich (Geleen), emfintlisch (Vaals), empfiendlich (Simpelveld), empfindlich (Rimburg), er zit nog gevoel bij: do zet noch chəv"l bij (Rekem), fijngevoelig: fīēngəveulig (Heel), gepakt zijn: gəpàkt zén (Loksbergen), gevoel hebben: gevŭŭl hébbə (Gennep), gevoelig: chəuyiləch (Borgloon), chəveulich (Grevenbicht/Papenhoven), chəvēlech (Zutendaal), chəvylech (Sint-Truiden), chəvyəllich (Gutshoven), gev"lich (Neeroeteren), geveelig (As, ... ), geveilig (Hasselt, ... ), gevelig (Neeroeteren), geveujlig (Koersel), geveuleg (Echt/Gebroek), geveulich (Brunssum, ... ), geveulig (Amby, ... ), geveulig zien (Venlo), geveul∂ig (Stevensweert), geveuëlig (Waubach), geveûlig (Boekend), gevieleg (Rosmeer), gevielich (Beverst, ... ), gevielig (Bilzen, ... ), gevoelig (Heythuysen, ... ), gevuelig (Eys, ... ), gevuilig (Bingelrade, ... ), gevuleg (Hoeselt), gevulig (Afferden, ... ), gevullig (Hechtel, ... ), gevuulich (Stevoort), gevuulig (Achel, ... ), gevūlig (Genoelselderen), gevūllig (Houthalen), gevūlləg (Wellen), gevŭlig (Sint-Huibrechts-Lille), gevŭllig (Gennep), gevŭŭlig (Meerlo, ... ), gevy(3)̄lich (Zichen-Zussen-Bolder), gevyilig (Mettekoven), gevylech (Neerpelt), gevyləch (Hamont), geväölig (Gulpen), gevélig (Bree), gevéulig (Elen), gevéélig (Gruitrode), gevêûligh (Swalmen), gevölig (Montfort, ... ), gevûlich (Hoeselt), gevûllig (Ulbeek), gevüelig (Wellen), gevülig (Heijen, ... ), gevüllig (Tienray), gewōāre (Loksbergen), gow vule (Venray), guveulig (Brunssum), gëvéulig (Lanklaar), göveulig (Stevensweert), gövūlig (Oostham), gəv"lech (Ingber), gəv"lich (Mechelen-aan-de-Maas), gəv"ləg (Lanaken), gəve.ləch (Meeuwen), gəveulich (Amstenrade, ... ), gəveulig (Hulsberg, ... ), gəveuligh (Kelpen), gəveuləch (Epen), gəvēlig (As), gəvielich (Kermt), gəvielig (Eigenbilzen), gəviləg (Beverst), gəvo:leͅch (Maastricht), gəvulig (Meeuwen), gəvuulig zen (Leopoldsburg), gəvŭŭlləch (Meijel), gəvy(3)̄lich (Genoelselderen), gəvy.ləch (Tessenderlo), gəvy:ləch (Aalst-bij-St.-Truiden), gəvyjlich (Hoepertingen), gəvylech (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), gəvylich (Beringen, ... ), gəvylig (Zichen-Zussen-Bolder), gəvyləch (Zonhoven), gəvølig (Lanaken), gəvøləch (Rekem), gəvøəlig (Maaseik), gəvø͂ͅleg (Lummen), jeveulieg (Kerkrade), yəvīlich (Martenslinde), {g\\vylich}  gevùllig (Eksel), gewaarworden: gewaarweure (Neer), het gauw voelen: den vuult t ok gaaw (Oirlo), veultj ut gauw (Weert), leehartig: leihertig (Boorsem), niet doof: m`n haand es nej doaxf (Rosmeer), nog altijd jeuken: juk nog altet (Riksingen), nog altijd steken: Kinderlijk  stek nog altijd (Riksingen), nog altijd voelen: ich fuul et nog altaaid (Tongeren), ich veul hət noch altīt (Vroenhoven), ich viel t nog alteed (Rosmeer), ich vil deͅ nog altijd in mijn hand (Peer), ich vuul het nog aotijd (Hoeselt), nog get voelen: ich veul nog gĕt (Boorsem), nog goed voelen: ich veel nog goot in die hand (Gruitrode), ich vul nog goed mè mien haand (Achel), nog niet heel gedaan: m`n hand is nog nie hīel gedoan (Gelieren/Bret), men haant es noch nie hiejl gedén (Vliermaalroot), nog pijn doen: dut nog pijn (Werm), m`n hand deut nog pien (Bocholt), men haant deet nog pijn (Zichen-Zussen-Bolder), mən (h)ant dēͅit mech noch pin (Opglabbeek), mən ānt dyt noch pēn (Hasselt), te:t noch pain (Martenslinde), NB: gevielig zijn voor een goed woord...  min hand diet nog pijn (Linde), nog voelen: dɛt ve:l ich noch a:n mīn han (Neerglabbeek), ich viel nog boe ich mich gebrand hem (Linde), ich vuul het noch (Vliermaalroot), ich vuul het nog (Heers), ich vøl nog mɛt mən a.nt (Stokkem), ig veel t nog (Zutendaal), ik viel nog (Mopertingen), k vuul m`n hand nog (Gelieren/Bret), pijn: pie.n (Nunhem), pinj (Meijel), pîên (Schimmert), pijnlijk: pieēnlik (Herten (bij Roermond)), pienlijk (Roermond), pienlik (Geleen, ... ), pienluk (Ospel), piĕnglich (Nieuwenhagen), piŋəlech (Eys), pīēnlik (Stein), teer: teer (Mheer), tieer (Opoeteren), tiər (Neerpelt), teergevoelig: tīērgəvēlig (As), wee: mən (h)ant dēͅit mech noch wie (Opglabbeek), week: week (Diepenbeek, ... ), weikel`k (Asenray/Maalbroek), wĕĕk (Jesseren), wiek (Gingelom, ... ), wieêk (Hechtel), wieëk (Hechtel), wieək (Nieuwerkerken), wik (Hasselt, ... ), wīk (Herk-de-Stad), wīək (Neerpelt), wèjk (As), wɛik (Stokkem) gevoelig [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)] || mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)] III-1-1