e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geschenk cadeau (fr.): cado (Meeuwen), e kado (Klimmen), kado (Born, ... ), kadoo (Gulpen), kedo (Gronsveld, ... ), kedo gaeve (Neer), kedoo (Ell, ... ), kedóo (Sevenum), kàdao (Loksbergen), kàddoo (Gennep), kádoo (Opglabbeek), kádōō (Nieuwenhagen), káádoo (Venlo), kèdoo (Guttecoven), ködoo (Maasbree), kədoo (Beesel, ... ), kədoo doen (Maastricht), (Blerick).  kado (Hoensbroek), o.  kad‧ō (Eys), cadeautje (<fr.): kadootjə (Kelpen), kedotje (Blerick), kədookə (Maastricht), gave: gaof (Amby), gave (Haler, ... ), goaf (Brunssum), geschenk: chəsjenk (Grevenbicht/Papenhoven), gescheenk (Itteren, ... ), geschenk (Meeuwen), geschĕnk (Tienray), geschink (Hoensbroek, ... ), gesjink (Klimmen, ... ), gesjènk (Kesseleik, ... ), gesjénk (As, ... ), gesjënk (Merkelbeek), gəsjeengk (Epen), gəsjenk (Kapel-in-t-Zand), gəsjink (Maastricht, ... ), gəsjīnk (Heerlen), gəsjénk (Nieuwenhagen, ... ), jesjenk (Kerkrade), o.  gəšeͅ.ŋk (Eys), gift: geft (Schimmert), gif (Gulpen, ... ), gift (As, ... ), gĭf (Nieuwenhagen), (in geld, bijv. aan de kerk v.  ge.f (Eys), (Venlo).  gif (Hoensbroek), present (<fr.): present (Haelen, ... ), prezent (Maasbree), prəsent (Venlo), presentje (<fr.): presentje (Neer, ... ), presèntje (Montfort), prezentje (Venlo), prizēēnt.zjə (Maastricht), prəsensjə (Maastricht), prəsentjə (Kapel-in-t-Zand), uitgift: uutgift (Oirlo) dat wat je kado geeft [gave, geschenk, gift, present, zende, kado] [N 89 (1982)] III-3-1
gescheurd zijn gereten zijn: jǝreǝtǝ zīn (Kelmis) Door de druk van het gebergte scheurde bijvoorbeeld de stijl. [monogr.] II-4
geschiedenis farce (fr.): n fars veͅrteͅllə (Sint-Huibrechts-Hern), fijn, een ~: n fien vertèllen (Achel), gebeurtenis: eine gebeurtenis vertêlen (Boorsem), geschichte (du.): en geschichte vertélle (Lontzen), geschiedenis: een geschiedenis verteln (Heusden), een geschiedenis vertəlen (Houthalen), een geschiedenis verèllen (Peer), een waor geschiedenis vertèllen (Grote-Brogel), ein gescheidenis vertelle (Kessenich), ein geschiedenis vertelle (Gruitrode), ein geschiedenis vertèlle (Maaseik), eine geschedenis vertèllen (Neeroeteren), eine geschiedenis vertellen (Boorsem), en geschiedenis vertelle (Sint-Truiden), en geschiedenis vertellen (Rijkhoven), ene geschiedenis vertellen (Zichen-Zussen-Bolder), ene geskidenis vertelle (Gingelom), enne geschiedenis verteͅllen (Lanaken), eͅn göschīdönis vörteͅlleͅn (Oostham), ien geschiedenis vertüllen (Zolder), ieən geschiedenis vertaille (Nieuwerkerken), inne schonne geschiedenis vertèllen (Ulbeek), n geschiedenes vertēlle (Kanne), n geschiedenis vertelle (Jeuk), n geschiedenis vertəllen (Kleine-Brogel), n geschjiedenes vertellen (Veldwezelt), n gəschēͅədəneͅs vərtällə (Lummen), n gəsjiedənis (Eigenbilzen), n gəšēdəneͅs vərteͅlən (Opglabbeek), é geschiedenis vertelle (Landen), ən geschiedenis vertelle (Kwaadmechelen), ən gəschiedənis vərtèllə (Wellen), ən gəschīdənis vertellə (Mettekoven), ən gəšidənəs vərtellə (Lanaken), ai zoals in t Frans mais  n gesjiedenis vertailen (Vliermaalroot), verholen: Duitsch  ĕn geschiedenis verhōlen (Rosmeer), vertelle: e van elle zoals in t Frans elle  n geschiedenis vertelle (Eisden), geschiedenisje: n geschiedeneske vertɛllen (Paal), ə gəschidəneͅskə vərtellə (Gutshoven), geschiedje: in geschieke vertèllen (Hechtel), get: get fərtɛlə (Rekem), get vertellen (Opoeteren), gət vərtəllə (Gruitrode), get = iets  get vərtèlə (Maaseik), historie: (ən) historie vertɛllen (Neerpelt), en histori-j vertellen (Mechelen-aan-de-Maas), en histwore vertellen (Zichen-Zussen-Bolder), en n histurie vertelle (Zutendaal), eng istorie vertelle (Mheer), ien histeuri vertêlle (Hasselt), in histoore vertelle (Stevoort), n histori vertèlle (Vliermaalroot), n historie outindaon (Kuringen), n historie vertellen (Diepenbeek), n historie vertâîllen (Hechtel), n histworre vertĕlle (Genoelselderen), n histwərə vertellen (Eigenbilzen), n istārə vərtelə (Borgloon), ən heͅstori vərtēͅllə (Lanaken), ən historə (Schulen), ən histōriə vərteͅlə (Mechelen-aan-de-Maas), ən histwōrə vertellə (Genoelselderen), ən istori vərtēͅlə (Mechelen-aan-de-Maas), (estorejke)  ən estōͅrej vertellen (Rekem), middelste e in vertellen zoals in est in t Frans  ein historie vertellen (Rekem), o kort in histworie  n histworie verteͅllen (s-Herenelderen), historietje: een historeke vertellen (Loksbergen), en histooreke ve(r)tllen (Linkhout), n historieke vertellen (Jesseren), n historike vertellen (Paal), ən hist(ou)ərəkə vərtellə (Gutshoven), iet: eət vertellen (Opoeteren), eͅns īt vərtēͅllə (Hasselt), iet vertella (Tongeren), iet vertellen (Bilzen), it fərteln (Zonhoven), èt vərtelle (Neeroeteren), ïjt vertēllen (Koersel), iets: (iets zegge) (Beverst), iets vertelle (Rosmeer), iets vertellen (Peer), iets vertəllen (Beverst), iets vərtəllə (Peer), its vərtelən (Neerpelt), sage: en woag vertelle (Heers), en zaōg vertelle (Vreren), n zaag vertellen (Heers), n za͂g vərteͅllə (Zichen-Zussen-Bolder), n zoag vertellen (Rosmeer), zog: lang  n zog vertellen (Mal), verhaal: e chūn verhōêl kenne (Zutendaal), ĕ verhool vertĕlle (Vroenhoven), verhaaltje: e verhaolke vertelle (Bilzen), vertellinkje: ê vertellingske vertellen (Koersel), vertelsel: e vertelsel vertelle (Beverst), n vertelsel ke dōēn (Peer), ə vərteͅlsəl vərteͅln (Zonhoven), əvertelsəlvərtelə (Martenslinde), vertelseltje: e vertelselke vertelle (Kuringen, ... ), e vertelselke vertellen (Sint-Huibrechts-Lille), e verteͅlseke verteͅllen (Hechtel), e vertèlselke vertèlle (Wellen), een heel schoon vertelselke vertelle (Hoeselt), een vertelselke (Wilderen), een vertelselke vertellen (Achel), eine vertelselke vertellen (Bocholt), en vertūlselke vertūllen (Houthalen), ē vərtêlsəlkə vərtêlə (Maaseik), i vertelselke vertèllen (Achel), n vertelselke vertellen (Hoeselt, ... ), n vertèlselke vertèllen (Kaulille), ə vertelselke (Schulen), ə vertēͅlsəlkə vərtēͅllə (Zichen-Zussen-Bolder), ə vərtelsolkə vərtellən (Zutendaal), ə vərtĕlsəlkə vərtĕllə (Vroenhoven), ə vərteͅlsəkə vərteͅllə (Herk-de-Stad), ə vərteͅlsəkə vərteͅlə (Molenbeersel, ... ), ə vərtälsəlkə vərtälən (Hamont), ə vərtɛ̞lsəlkə vərtɛ̞lə (Stokkem), (voor kinderen)  vertɛlselke vertɛllen (Neerpelt), aan kinderen  e vertelselke vertella (Tongeren), vertelsertje: e vertelserke vertellen (Meeswijk), ə vertēͅlsərkə vertēͅle (Hasselt), voorval: veurval: eu kort  een veurval vertellen (Werm), wat: wa verdellen (Achel), wa vertɛllen (Neerpelt), wḁt vərtɛllə (Neerglabbeek) Een geschiedenis vertellen [ZND 24 1937)] III-3-1
geschifte steen doorgespleten kop: dōrgǝšplētǝ kǫp (Montfort), gekloven steen: gǝklōvǝ stęjn (Leuken, ... ), geschaalde steen: gǝšāldjǝ stęjn (Ell), geschifte: gǝšeftǝ (Lozen), geschilde steen: gǝšɛldǝ štęjn (Heythuysen), gespleten steen: gǝšpliǝtǝ štē (Eys), gǝšplētǝ štęjn (Ulestraten), jǝšplē̜sǝ štē (Kerkrade), halve brik op zijn lengte: halǝvǝ brī̄k˱ op ˲zǝn lɛŋtǝ (Genk), halve platte steen: halǝvǝ platǝ stęjn (Neeritter), halve strek: hawvǝ štrek (Klimmen), kletser: klɛtšǝr (Klimmen), plaat: plāt (Mesch), plat stuk: plat stęk (Meeuwen), platte brik: platǝ brek (Oud-Caberg), platte klezoor: platǝ klɛtš˱ūr (Bleijerheide), schaal: sxāl (Venray, ... ), sxǭl (Ottersum), šal (Meijel), šāl (Heerlen, ... ), schaalsteen: šālštęjn (Tegelen), schaalstuk: sxālstøk (Leunen), strek doorgekapte steen: strɛk dørgǝkapte stijǝn (Tessenderlo) Metselsteen die op zijn smalle kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie ook afb. 29. [N 31, 19e; monogr.] II-8
geschild fineer déroulé: dērulē (Bilzen), geschild fineer: gǝšęlt fenēr (Maastricht), plakkage: plákāš (Bilzen), schilfineer: šęlfenēr (Maastricht) Fineer dat door middel van een schilmachine in dunne lagen van een boomstam gesneden wordt. [N 56, 12a] II-12
geschilde tak geschilde takjes: gesjelde teksjkes (Heerlen) geschilde takjes III-4-3
geschreeuw van leeuweriken fluiten: fluite (Itteren, ... ), fläöte (Venray), flø̄.tə (Ingber), kreeuwen: kreeuwen (Montfort), kriewe (Heer, ... ), kriĕĕwe (Schimmert), krijsen: kreiesen (Born), kwekkeren: kwekkere (Vlodrop), kwelen: kw‧ēͅalə (Eys), lieveheertje ik vloog niet mee: leven heirke ich vlook neet meij (Susteren), schreeuwen: gösjrīēöf (Stevensweert), sjrîêwe (Klimmen), skrieve (Jeuk), slaan: sloon (Maastricht), tierelieren: tiereliere (Gulpen, ... ), tiĕrrəliērə (Meijel), tiĕrəlīērə (Gennep), tswietteren: tswiettere (Kerkrade), tureluren: tuurəluurə (Montfort), zingen: der liewerik zingt (Gulpen), zeengt (Meijel), zenge (Geverik/Kelmond), zinge (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), zingen (Meijel, ... ), zingə (Meijel), zénge (Susteren) het geschreeuw van leeuweriken (kreeuwen) [N 83 (1981)] III-4-1
geselblok bok: bok (Bree, ... ), ezel: ēzǝl (Hamont, ... ), gesel: gęi̯sǝl (Ransdaal), geselblok: gęi̯sǝlblǫk (Leuken), haspel: haspel (Herten), klopezel: klopezel (Maasmechelen), paard: paard (Maastricht), schoofreek: šǫu̯frēk (Houthem, ... ), slagblok: slagblok (Peer) Doorgaans werd voor het grof dorsen een ladder of iets dergelijks gebruikt. Soms construeerde men speciaal voor het grof dorsen een apartstuk gereedschap. In dit lemma staan de enkele benamingen daarvan bijeen. Bij de opgaven haspel en schoofreek werd door de zegsman een tekening toegevoegd, die hier wordt overgenomen (afbeelding 9, a en b). Bij zijn tekening noteert de zegsman van L 330 nog: "Een haspel is een houten rol, van een boomstam gemaakt, die draaide rond een as waarvan de uiteinden in een opvouwbare houten schraag waren gestoken. In de rol waren spijkers zonder kop geslagen die 3 √† 4 cm uitstaken. Als met een ''schob graan'' hierop geslagen werd, begon de rol te draaien en werden zowel graankorrels als kortstro verwijderd. Men hield dan een ''sjauf sjtreu'' over: lang en glad stro dat men gebruikte voor het maken van dakpanpoppen." [N 14, 15c; JG 1d] I-4
geslaagd zijn voor het communie-examen de communie (<lat.) kunnen doen: kint de communie doon (Melick), de communie (<lat.) mogen doen: hae maog de kemune doën (Klimmen), kemuune mōāge doon (Schimmert), gelukt hebben: ət ɛkzāmə vør āgənaomə tə wɛədə gəløkt hā (Montzen), gelukt zijn: gelék vér zen kommiene exame (Eigenbilzen), geslaagd zijn: die geslaag zien (Baarlo), geschlaag sin vuur ut eerste communie exame (Klimmen), geschlaag zin veur ut eerste communie-exame (Klimmen), ingeschreven zijn: igesjrieëve zieë (Waubach), ingesjreve zeen (Ell), inschrijving (zn.): insjrieving (Valkenburg), opgeschreven zijn: opgeschrieeve zeen (Weert), opgeschrève zeen (Ophoven), ópgesjrīēëve wééëre (Nieuwenhagen), toegelaten worden tot de eerste communie (<lat.): toegelaote waere tot de ieëste kommunie (Echt/Gebroek) Geslaagd zijn voor het eerste communie-examen, opgeschreven zijn/worden. [N 96D (1989)] III-3-3
geslacht allemaal van dezelfde pre: allemoal van dezelfde père (Genk), allemaal van dezelfde vader: allemoal van dezelfde vojër (Genk), familie: de femiele (Schimmert), faamieljə (Montfort), faammiellie (Grevenbicht/Papenhoven), fami-jlie (Bree), fami.lie (Thorn), famieje (Sittard), famielie (piet) (Jeuk), famielie.j (Hulsberg), famielje (Gulpen, ... ), famieljn (Brunssum), famiellie (Gennep), famielə (Vlijtingen), familie (Achel, ... ), famīēlzje (Mheer), famĭĕlĭĕ (Epen), femi-jlie (Bree), femi.lle (Gors-Opleeuw), femiele (Eigenbilzen), femielie (Blerick, ... ), femielje (Geleen, ... ), femiellie (Nunhem), femilie (Beek, ... ), femiliej (Ell), femilje (Hoeselt), femiélie (Gronsveld), femīēle (Amby), femĭĕlie (Maasbree), femi‧lie (Weert), femöle (Wellen), fermilie (Neer), fĕmilie (Maastricht), fàmīēliĕ (Nieuwenhagen), fàmĭĕlĭĕ (Amstenrade), fèmile (Schimmert), fèèmielie (Venray), fëmielë (Hoeselt), fəmeelīē (Opglabbeek), fəmĕĕlĭĕ (As), fəmie.lie (Kelpen), fəmieli (Neeroeteren), fəmielie (Kapel-in-t-Zand, ... ), fəmieljə (Oirsbeek), fəmīēlie (Heel, ... ), fəmīēlīē (Beesel), fəmīēlĭĕ (Venlo), fəmĭĕlie (Meijel), fəmĭĕlĭĕ (Susteren), fəmĭĕljə (Sweikhuizen), f’mielie (Kaulille), (bijv. de Pieters-femilie).  femilie (Oirlo), (familie).  femielie (Reuver), cf. VD s.v. "familie"2. "het geheel der bloedverwanten van dezelfde naam, geslacht  familie (Leopoldsburg), de ie van femie is sterk gesleept!  femie:liej (Herten (bij Roermond)), v.  fami.ləgə (Eys), ganse firma: Soms zegt men dit!  ganse firma (Geleen), geslacht: geschlach (Heerlerbaan/Kaumer), gesjlach (Vlodrop, ... ), gesjlag (Geulle, ... ), geslach (Itteren, ... ), geslacht (Eys, ... ), geslag (Maastricht, ... ), geslagt (Meijel, ... ), geslàch (As), geslàchd (As), gəsjlag (Roermond, ... ), gəsjlāg (Guttecoven, ... ), gəsjlàch (Heerlen), gəslach (Wijnandsrade), gəslāch (Maastricht), gəslàch (Maastricht), gəslácht (Loksbergen), ⁄t gesjlach (Klimmen), Algemene opmerking v.d. invuller (geldend voor de gehele vragenlijst): de "sch"uitspreken als in het duits.  geschlag (Amby), cf. VD s.v. "II. geslacht"1. "gezamenlijke personen die uit een gemeenschappelijke stamvader zijn gesproten, stamhuis, familie  gesjlacht (Kesseleik), zij zijn van een ander geslacht; niet uit dezelfde stam  geslach (Kortessem), nageslacht: naogeslach (Kinrooi), naugesjlag (Posterholt), noageslach (Maaseik), noageslacht (Maaseik), ’t naogeslach (Kanne), ’t noagesjlach (s-Gravenvoeren), natie: natie (Kerkhoven), náásjə (Heerlen), nazaten: naozaote (Venlo), stam: dë stam (Tongeren), ne stam (Zolder), sjtam (Reuver), sjtàm (Heerlen), stam (Eksel, ... ), stàm (Loksbergen), uit het zelfde nest: ōēt ⁄t zelfde nès (Voerendaal) de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)] || geslacht || gezamenlijke afstammelingen; familie || het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)] III-2-2