e-WLD begrippen 
e-WLD

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
havermout geplette haver: gəpleͅtə hāvər (Maaseik), haveremout: haaveremout (Grathem, ... ), haverdemout (Blerick), havere malt (Blitterswijck), haveremaalt (Wellerlooi), haveremout (Kessel, ... ), hoaveremout (Gronsveld), Syst. Frings  hāvərəmōͅu̯t (Linde), Syst. WBD  haverdemout (Blerick), haverespit: haveresput (Mechelen-aan-de-Maas), haverevlokken: haverevlokken (Neeritter), havergort: Syst. Frings  āvərgōͅt (Gingelom), havergrut: haverjruts (Bleijerheide), havergruts: havergruts (Schaesberg, ... ), havermeel: havermîl (Valkenburg), Syst. Frings  hāvərmul (Mechelen-aan-de-Maas), havermout: (h)āvərmōͅi̯t (Lanklaar), āvərmau̯wt (Rotem), haavermout (Belfeld, ... ), haevermaut (Bilzen), haver mout (Sittard), havermaat (Herten (bij Roermond)), havermaaut (Bingelrade), havermaauw (Heek), havermalt (Arcen, ... ), havermaut (Berg-en-Terblijt, ... ), havermauut (Schimmert, ... ), havermoat (Maasbracht, ... ), havermolt (Afferden), havermoot (Mechelen), havermouh (Mheer), havermout (Amby, ... ), havermoute (Thorn), havermoët (Heerlen), havermōt (Eys), havermuat (Rimburg), havertmaut (Oirsbeek), havremout (Gennep), havrəmout (Swalmen), havvermoot (Gulpen), havərmøͅu̯t (Val-Meer), hāveremout (Grevenbicht/Papenhoven), hāvərmōͅu̯t (Stokkem), hāvərmoͅu̯t (Houthalen, ... ), hāvərmø͂ͅi̯t (Opglabbeek), ho͂vərmoͅu̯t (Borgloon), hoͅvərmōət (Borgloon), #NAME?  havermout (Susteren), (v.).  hāvərmōͅt (Helchteren), Eigen phonetische  haavərmout (Valkenburg), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  haavermout (Berg-aan-de-Maas), Nieuwe [spelling]  havermout (Reuver), Syst. Eijkman  hāvərmau̯t (Gennep), Syst. Eykman  hāvərmoͅu̯t (America), Syst. Frings  avərmōͅu̯t (Gingelom), āvərmø.ət (Hasselt), havərmōͅt (Halen, ... ), havərmōͅu̯t (Koersel), havərmoͅu̯t (Peer), havərmūt (Opheers), hāvərmōət (Beringen), hāvərmōͅu̯.t (Overpelt), hāvərmōͅu̯t (Beringen, ... ), hāvərmoͅu̯t (Achel, ... ), hōͅvərmōͅu̯t (Beverlo, ... ), hoͅvərmut (Melveren), hávərmut (Niel-bij-St.-Truiden), Syst. Frings (?)  āvərmau̯t (Kinrooi), Syst. Frings mnl.  hāvərmø͂ͅu̯i̯t (Bree), Syst. Grootaers  hāvərmoͅu̯t (Lommel), Syst. IPA  hāvərmo̞ͅu̯t (Paal), hōͅvərmø͂ͅt (Kwaadmechelen), Syst. Veldeke  haavermout (Roermond), havermout (Kinrooi, ... ), Syst. WBD  haa.vermou.t (Boukoul), haa:vermou.t (Maasniel), haavermout (Klimmen, ... ), havermout (Baarlo, ... ), Syst. WBD Klemtoon op laatste lettergreep.  haavermout (Panningen), ¯nen hiele kómp havermout Met klemtoon op ha  havermout (Maastricht), havermoutvlokken: Eigen syst.  havermout-vlokke (Heerlen), havervlokken: haverflokke (Schaesberg), hāvərvloͅkə (Lanklaar), ha’verflokke (Bleijerheide, ... ), Syst. Veldeke  havervlokke (Bocholtz), Syst. WBD  haaverflòkke (Kerkrade), kwaker: kwākər (Tongeren), meel: Syst. Frings  mul (Mechelen-aan-de-Maas) havermout || Havermout [N 16 (1962)] || havermout [SGV (1914)] III-2-3
havermoutpap haverbrij: ha’verbrij (Bleijerheide, ... ), haverenmoutepap: haaveremoutepap (Grathem, ... ), Syst. Veldeke  haveremoutepap (Kinrooi), Syst. WBD  haaveremoutepap (Baarlo, ... ), haverenmoutpap: haveremoutpap (Margraten), Eigen phonetische  haavərəmoutpap (Valkenburg), Syst. Frings  hāvərəmōͅu̯tpap (Linde), Syst. WBD  haveremoutpap (Velden), haverenmoutsepap: Syst. WBD  haaverdemoutsepap (Blerick), haverenmoutspap: haveremoutspap (Mechelen), hoaveremoutspap (Gronsveld), haverenpap: haverepap (Mechelen-aan-de-Maas), havergortpap: Syst. Frings  āvərgōͅtpap (Gingelom), havergrutpap: haverjruts-pap (Bleijerheide), havermoulpap: Syst. Frings  hāvərmulpap (Mechelen-aan-de-Maas), havermout: havermout (Vlodrop), Syst. WBD  havermout (Venlo), havermoutepap: haavermoute pap (Grevenbicht/Papenhoven), haavermoutepap (Belfeld, ... ), havermauttepap (Guttecoven), havermoutepap (Baarlo, ... ), hāvərmōͅu̯təpap (Stokkem), hāvərmoͅu̯təpap (Maaseik), #NAME?  havermoutepap (Susteren), Nieuwe [spelling]  havermoutepap (Reuver), Syst. Eykman  hāvərmoͅu̯təpáp (America), Syst. Frings  hāvərmōͅu̯təpap (Kessenich, ... ), hāvərmoͅu̯təpap (Achel), Syst. Grootaers  hāvərmoͅu̯təpab (Lommel), Syst. Veldeke  haavermoutepap (Roermond), havermoutepap (Tegelen), Syst. WBD  haa.vermou.tepap’ (Boukoul), haa:vermou.tepap (Maasniel), haavermoutepap (Meijel, ... ), havermoutepap (Broekhuizen, ... ), Syst. Wbk. van Bree  havermuitepap (Bree, ... ), havermoutmelk: Syst. Frings  hāvərmōͅu̯tmeͅlək (Beringen), hōͅvərmōͅu̯tmeͅlk (Heppen), havermoutpap: haavermoutpap (Eygelshoven, ... ), havermout pap (Meijel), havermoutpap (Berbroek, ... ), hāvərmou̯tpáp (Ketsingen), hāvərmōͅtpap (Helchteren), hāvərmoͅu̯tpap (Smeermaas), hāvərmoͅu̯tpáp (Houthalen), ho͂vərmoͅu̯tpap (Borgloon), hoͅvərmōətpap (Borgloon), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  haavermoutpap (Berg-aan-de-Maas), Syst. Frings  (h)āvərmø.ətpap (Hasselt), avərmōͅu̯tpap (Gingelom), āvərmoͅu̯tpap (Hasselt, ... ), havərmōͅtpap (Halen, ... ), havərmōͅu̯tpap (Koersel), havərmūtpap (Opheers), hāvərmōətpap (Beringen), hāvərmōͅu̯tpap (Bocholt, ... ), hāvərmoͅu̯tpap (Hamont, ... ), hōͅvərmōͅu̯tpap (Beverlo, ... ), hoͅvərmutpap (Melveren), hávərmutpap (Niel-bij-St.-Truiden), Syst. Frings vrl.  hāvərmōͅu̯tpap (Gruitrode), hāvərmø͂ͅu̯i̯tpap (Bree), Syst. IPA  hāvərmo̞ͅu̯tpap (Paal), hōͅvərmø͂ͅtpáp (Kwaadmechelen), Syst. Veldeke  havermoutpap (Bocholtz), Syst. WBD  havermoutpap (Boekend, ... ), havermouts(e)pap: havermouts(e)pap (Roermond), havermoutsepap: āvərmau̯wtsə pap (Rotem), havermoutse pap (Maastricht, ... ), havermoutsepap (Eksel, ... ), hāvərmø͂ͅi̯tsə pap (Opglabbeek), Syst. Eijkman  hāvərmau̯tsəpap (Gennep), Syst. Frings (?)  āvərmau̯tsəpap (Kinrooi), Syst. Veldeke  havermoutsepap (Tegelen), Syst. WBD  havermoutsepap (Neer, ... ), havermoutspap: (h)āvərmōͅi̯tspap (Lanklaar), haavermoutspap (Nieuwenhagen, ... ), havermoutspap (Heerlen, ... ), háávərmoutspàp (Maastricht), Eigen syst.  havermoutspap (Heerlen), Syst. WBD  haavermoutspap (Neerbeek), haavermoutspàp (Klimmen, ... ), havermoutspap (Buchten, ... ), haverpap: haverpap (Stein), haverslijm: ha’versjliem (Bleijerheide, ... ), havervlokken-pap: Syst. WBD  haaverflòkke-pap (Kerkrade), kwakerpap: kwākərpap (Tongeren), melk met havermout: Syst. Frings  mɛlək mɛt havərmoͅu̯t (Peer), muilpap: Syst. Frings  mulpap (Mechelen-aan-de-Maas) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || haverbrij || Havermout [N 16 (1962)] || havermoutpap || Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)] III-2-3
haverpletter concasseur: konkasø̜̄r (Bilzen), kǫŋkǝsø̜̄.r (Kanne, ... ), havermolen: hāvǝr[molen] (Neeroeteren, ... ), hǭvǝr[molen] (Bilzen), haverpletter: hā.vǝrplɛtǝr (Maastricht), hāvǝrplɛtǝr (Aldeneik, ... ), hǭ.vǝrplɛtǝr (Kanne, ... ), hǭvǝrplɛtǝr (Berlingen, ... ), ǭvǝrplɛtǝr (Sint-Truiden), pletmolen: plɛt[molen] (As, ... ), pletter: plɛtǝr (Ophoven), pletteraar: plɛtǝrēǝr (Alken, ... ), plɛtǝrǝr (Lauw), plettermachine: plɛtǝrmǝši.n (Maastricht), plettermolen: plɛtǝr[molen] (Bommershoven, ... ) Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250] II-3
haverstro grove pijperd: grōvǝ pipǝrt (Sevenum), haver en stro: hāvǝrɛnstruǝ (Meijel), haver- en stropijperd: hāvǝrɛnstrōpęjpǝrt (Griendtsveen), haverstro: haverstro (Griendtsveen), pijperd: pīpǝrt (Meterik), vliezenturf: vlēzǝntø̜rǝf (Ospel) Veen met veel wortelstokresten. [II, 16j] II-4
haverstro of pijperd pijperd: pipǝrt (Meterik, ... ), pęjpǝrt (Griendtsveen), pīpǝrt (Ospel) Een lichtere veensoort dan het zwarteveen met veel overblijfselen van de moerasplant Scheuchzeria erin. [I, 2b] II-4
havervoor haverland: hãvǝrlãnt (Middelaar), havervoor: ãvǝr[voor] (Gingelom), havervoor (Berg, ... ), hãvǝr[voor] (Achel, ... ), hǭ ̞vǝr[voor] (Bokrijk), hǭvǝr[voor] (Leopoldsburg, ... ), havervoord: hãvǝr[voord] (Hushoven, ... ) Onder havervoor lijkt een soort voor verstaan te moeten worden, die in het na- of voorjaar op een zekere diepte geploegd wordt, al dan niet voor de teelt van haver. De opgegeven betekenisomschrijvingen lopen, zoals uit het onderstaande blijkt, nogal uiteen: a) de ondiepe (L 270, 289a, 426, Q 191), tevens brede voor (Q 162), die in het voorjaar geploegd wordt (P 175) en die dieper is dan de wintervoor (L 416), maar minder diep dan de roggevoor (L 368); b) de eerste, in het voorjaar geploegde voren, vroeg geploegd land (L 288, Q 94b, 111x); c) de voor waarmee de akker geploegd wordt voor zomergraan (L 360, 364); d) de voor of de akker die voor de teelt van haver geploegd is (L 159a, Q 204a); e) de losgemaakte voor waarin men haver zaait (L 248); f) de ondiepe voor waarmee men een diep geploegde akker, nadat deze met haver is ingezaaid, omploegt (L 192b, 268, 295); g) de diepe voor (L 163, 164, Q 2c), vóór de winter geploegd voor bezaai√Øng met haver (L 429a, Q 116, 187, 198b) in de lente (L 426z); h) een akker waarin wilde haver zit (L 115); i) een voor waar haver naast staat (K 317); j) een stuk haver dat werd afgemaaid als veevoeder (K 278); k) de zaaivoor, de definitieve voren waarop gezaaid wordt (K 278, L 282, 321, 387, 422, Q 117). [N 11, 59c; N 11A, 137d] I-1
haverzak eetbak: ēi̯ǝt˱bak (Diepenbeek), eetbuidel: ē̜t˱bȳl (Valkenburg), eetzak: ē̜t˲zak (Niel-Bij-Sint-Truiden), ē̜ǝzak (Berverlo), haverbuidel: hāvǝrbyl (Klimmen), haverkorf: hǭvǝrkǫrǝf (Beverst), havermand: hāvǝrmān (Beringen), havertob: hǭvǝrtǫp (Wellen), haverzak: (h)āvǝrzak (Stokkem), (h)ǭvǝrzak (Bilzen), hāvǝrzak (Achel, ... ), hōvǝrzak (Beringen), hǭvǝrzak (Beverst, ... ), āvǝrzak (Kiewit), kopzak: kop˲zak (Sint Pieter), kǫp˲zak (Achel, ... ), mondbuidel: mondbuidel (Ten Esschen), mont˱byl (Nijwiller), moŋk˱byl (Bleijerheide, ... ), mōnt˱bȳl (Mechelen), mǫnt˱byl (Klimmen), mǫnt˱bȳl (Ulestraten), mondzak: monjdj˲zak (Herten, ... ), mōnjdj˲zak (Posterholt), muilbuidel: mūlbȳl (Puth), muilzak: muilzak (Boukoul, ... ), mulzak (Maasmechelen), mūlzak (Berg, ... ), musette: bǝzęt (Paal), musette (Hoepertingen, ... ), myzęt (Borgloon, ... ), myzętǝ (Gingelom, ... ), møzęt (Kwaadmechelen), mǝlęt (Halen  [(of wa malète?)]  ), mǝzęt (Hasselt, ... ), paardsmandje: pē̜rsmęn(t)šǝ (Gelieren Bret), paardszak: pē̜rs˲zak (Gelieren Bret), voerbuidel: vōrbyl (Bocholtz, ... ), vōrbȳgǝl (Oost-Maarland), vōrbȳǝl (Reijmerstok, ... ), voerzak: voerzak (Afferden, ... ), vōrzak (Bleijerheide, ... ) Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.] I-10
havik duivenstoter: doevestôêter (Nederweert), havik: havik (Brunssum, ... ), sperwer en havik (Gulpen, ... ), sperwer, havik (Horst, ... ), kuikenstoter: kuukestuuter (Gennep, ... ), muizenvanger: moezevanger (Maasniel), stootkop: stootkop (Molenbeersel), stuutkop (As, ... ), stootvogel: stuutvugel (As, ... ), valk: va.lək (Borgloon), vaalk (Gronsveld), valk (Bleijerheide, ... ), valək (Hamont, ... ), zwijmer: zweimer (Tungelroy) havik || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] || valk [ZND m], [ZND m], [ZND m] || valk, havik III-4-1
hazelaar buist van hazenoten: böst van hoazeneute (Heppen), es: -  es (Roermond), grijze notenstruik: groizenoteschtroek (Eijsden), haarsenotenstruik: -  haarsenootesjtroek (Kessel), haasnotenstruik: haosneutestrōk (Zonhoven), hazeboom: hoozebuum (Koninksem), hoͅuəzəmbom (Lommel), hazelaar: aozelèer (Sint-Truiden), haizelièr (Maasbracht), haozeləir (Vroenhoven), hazelaar (Maasniel), hazeleer (Maastricht, ... ), hazeläär (Valkenburg), hoazeler (Riemst), howselère (Borgloon), hōͅəzəlēͅər (Hamont), huizeler (Zichen-Zussen-Bolder), hèzelèër (Wellen), hø̄zəler (Zichen-Zussen-Bolder), -  hazeleer (Maastricht, ... ), hazelêr (Kessel), hazelaarhout: -  hazələrhout (Berg-en-Terblijt), hazelaarstruik: hazeleerstruuk (Maastricht), hazelarenstruik: hozəlérəstruk (Genoelselderen), hazelde: ook  esselde (Doenrade), hazelenstruik: hozelestroek (Rutten), hôzeləstrook (Mopertingen), -  hazelesjtroek (Kerkrade), hazelnoot: -  haazəlnoot (America), hazelneut (Maastricht, ... ), hazelno:s (Vaals), hazelnoeët (Eygelshoven), hazelnoot (Amby, ... ), hazelnô:t (Gulpen), de eu lang trekken  hazelneut (Arcen), hazelnootstruik: haazəlnoossjtruch (Eynatten), -  haselnoot-sjtroek (Beegden), hazelneutstroe:k (Maastricht), oo kort  hazəlnoosztroex (Vaals), hazelnotenboom: haazelnootebaum (Tungelroy), -  hazelneutenboeëm (Tienray), hazelnoateboom (Wahlwiller), hazəlnoe:təbo:m (Heerlen), de oe lang trekken, bo....em = boom  hazelneuteboem (Arcen), hazelnotenbos: hazelnotenbos (Peer), hazelnotenbuist: hazelneutebəste (Meldert), hazelnotenstruik: aozelneutestroek (Sint-Truiden), azəlnōtəstrūk (Mechelen-aan-de-Maas), ha:zəlno:təstru:k (Molenbeersel), haizəlnwəttəstraok (Eigenbilzen), haozelnuitenstroek (Hoepertingen), haoəzelnuiətestroek (Hoepertingen), hazelnoeëtestrok (Opitter), hazelnoo:testroek (Maasbracht), hazelnotestroek (Borgharen, ... ), hazeneetestrouk (Peer), hāzəlnøtəstrōk (Hasselt), hoazəlnietəstrouk (Bilzen), hoezelneutenstruik (Diepenbeek), hoezelnoowettenstruik (Lommel), hoëzelneuëtestruiëk (Berbroek), hōəzelnotestrouk (Diepenbeek), hâzelnotestrouək (Wellen), oezelnieutestrook (Rijkhoven), ozəlneuitəstrouək (Herk-de-Stad), -  hazelnaotestroek (Heythuysen), hazelnoeïtesjtroek (Gronsveld), hazelnootestroek (Hunsel), hazelnote-stroek (Borgharen), hazelnotesjtroe:k (Panningen), hazelnotesjtroek (Valkenburg), hazelnotestroek (Geysteren, ... ), hazelnotestruuk (Blerick), hazelstok: hasselsjtok (Heerlen, ... ), hazelstruik: haazelstroêk (Altweert, ... ), haezelstraek (Sint-Truiden), haozelstreuk (Beverlo), haozəlstrūk (Borgloon), haozəlstrək (Hasselt), haoəzəlstraok (Ulbeek), hasselstruuch (Lontzen), hazelstroek (As, ... ), hazelstruiək (Leopoldsburg), hazelstruk (Kelmis), hazelstruuêk (Hasselt), hazəlstrūk (Eisden), hāzəlstrūk (Ophoven), hoazelstroek (Vroenhoven), hoazəlstrōk (Diepenbeek), hozelstroek (Werm), hozelstrouk (Genk), hoəzelstroek (Sint-Huibrechts-Lille), hoəzəlstrauk (Beverst), hoəzəlstrōk (Kortessem), hōzəlstrōk (Wellen), -  hazelsjtroe:k (Meerssen), hazelstroek (Limbricht, ... ), hazölztroer (Vaals), hazelteer: assentêre (Einighausen, ... ), hesselder (Klimmen), -  assentère (Einighausen), ook  hesselder (Echt/Gebroek, ... ), hazelteerstruik: ha’zeltersjtroech (Bleijerheide, ... ), hesselterstrōēk (Rimburg), hazelterenstruik: has-sel-tee-re-stroek (Vijlen), -  hesseltère sjtroek (Merkelbeek), hazenbroek: essesbroek (Maasbracht), hazenoot: haozeneut (Neerpelt), hôzëneut (Hoeselt), -  assenoot (Born, ... ), essenoot (Echt/Gebroek, ... ), haa.sənoot (Venlo), haasenoot (Venlo), haassenoot (Heel), hasenoot (Heel, ... ), hassenoot (Blerick), hazenoot (Helden/Everlo, ... ), heissenoot (Velden), hazenootboom: -  assenootbaumə (Stevensweert), hazenootjesboom: -  hasseneutjes boam (Boekend), hazenootjesstruik: -  hasəneutjəstroe:k (Hout-Blerick), hazenootstruik: hauzenuitstroek (Borlo), -  haasenootstroëek (Tungelroy), hasenoestroek (Steyl), hazenotelaar: hoazenjeuteler (Zichen-Zussen-Bolder), hazenoten: aozənø̄tə (Bevingen), hazenotenboom: haozenuuteboəm (Zepperen), hazenuiteboem (Sint-Truiden), hoazənōwətəbūəm (Hamont), hôzenweutteboom (Rosmeer, ... ), hôzëneutëbòum (Tongeren), -  assenootebaum (Geleen), assenooteboum (Roosteren), assenoteboum (Buchten), haassenotenbaum (Venlo), haasənootəboumə (Wessem), hasenoteboom (Roggel), hasenotenboum (Baarlo), hassenotenboum (Maasbree), hazenoteboum (Valkenburg), heisenoteboem (Melderslo), hazenotenbos: hazeneutebos (Kaulille), hazenoetebosch (Bocholt), hoazeneutenbos (Hechtel), hâzənētəbos (Peer), hazenotenbuist: āəzənøytəbëəst (Leopoldsburg), haozeneutenbeust (Oostham), haozennuettebuest (Koersel), hazöneutöböst (Oostham), hoozeneuteböst (Beverlo), hazenotenhout: howəzənø.tənhoat (Zonhoven), hazenotenstok: (assenoeəte stok) (Brunssum), hazenotenstruik: (h)āzənōtəstrūk (Rekem), aoseneutestroek (Sint-Truiden), asjenotesjtroek (Herten (bij Roermond)), asse noo te sjtroek (Asenray/Maalbroek), assenoatesjtroek (Schinveld), assenoatestroek (Obbicht), assenoe-ootestroek (Rotem), assenoeəte stroek (Brunssum), assenooetesjtroek (Doenrade), assenootesjtroek (Buchten, ... ), assenootesjtrōēk (Ulestraten), assenootestroek (Schinnen, ... ), assenotenstrouk (Geleen), assenoteschtroek (Oirsbeek), assenotestreuk (Maaseik), assenotestroek (Eisden, ... ), assenotestrouk (Dieteren), assenōtestroek (Grevenbicht/Papenhoven), assënooëtëstroek (Lanklaar), assənūətəstrujk (Maaseik), azənōtəstrūk (Mechelen-aan-de-Maas), āzənōtəstrūk (Mechelen-aan-de-Maas), essenoo:testroek (Maasbracht), essenootestroek (Montfort), ha-ezeneutestreuk (Hasselt), ha-ze-no-te-stroek (Blitterswijck), ha:zəno:təstru:k (Maastricht), haasenootestroek (Baarlo, ... ), haasjenotestroek (Horn), haassenotestroek (Belfeld), haassənootəstroek (Ophoven), haasənotəštruuk (Swalmen), haezeneutestroek (Zepperen), haozeneutenstroeuk (Nieuwerkerken), haozeneutestroek (Vechmaal, ... ), haozenietəstro:k (Martenslinde), haozenjuttestroek (Vroenhoven), haozenootestroek (Gennep, ... ), hasenotesjtroek (Beegden, ... ), hasenotestroek (Beesel, ... ), hassenoeteschtroek (Heerlen), hassenotenstrouk (Geleen), hassenotesjtrōēk (Susteren), hassenotestrōēk (Maasbree), hauzenuiətestrook (Hoepertingen), hazeneute sjtroek (Munstergeleen), hazeneutestroek (Kleine-Brogel, ... ), hazeneutestrouk (Helchteren), hazeneutestruik (Spalbeek), hazeneutstroek (Amby), hazennweutenstruuk (Vlijtingen), hazenoetestroek (Neeroeteren, ... ), hazenoetestrok (Opoeteren), hazenoeətestroeək (As), hazenootestroek (Amby, ... ), hazenote stroek (Well), hazenoteschtroek (Heer), hazenotesjtroek (Helden/Everlo, ... ), hazenotestroek (Meerlo, ... ), hazenotestrok (Gruitrode), hazenotestrŏĕk (Venray), hazenuutestrook (Opglabbeek), hazɛnøtɛstruk (Kaulille), hāsenotestrōēk (Neeritter), hāzənotəstrūk (Lanaken), hāzənōtstruək (Molenbeersel), hāzəny(3)̄etəstrok (Opglabbeek), heisenootestroek (Lottum), heisenotestroek (Grubbenvorst, ... ), hoazənietəstrōk (Martenslinde), hoezenotestroek (Gennep), houzənø:təstruk (Kanne), hozeneutestruik (Spalbeek), hozənøttəstrūk (Kanne), häozjenoëtesjtroék (Gronsveld), hôzeneutestroek (Hoeselt), höəzənø:tŋstruk (Aalst-bij-St.-Truiden), oazenieëtestrauk (Bilzen), oazənø̄ytəstruk (Sint-Truiden), ozeneutestrouk (Wilderen), ōzənø̄ytəstrōk (Sint-Truiden), -  (h)assenotenstroek (Stein), asseneutesjtroek (Guttecoven), assenooetestroek (Oirsbeek), assenoote-sjtroek (Nieuwstadt), assenootestroek (Amstenrade), assenote stjroek (Nuth/Aalbeek), assenoteschtroek (Geleen), assenotesjtroek (Born, ... ), assenotestrouk (Dieteren), assənoe:testroe:k (Putbroek), essəno:tə-stroek (Pey), haasenootestroe:k (Weert), haazenootesjtroek (Houthem), hasenoeëtestroeëk (Weert), hasenotestroek (Haelen, ... ), hassenotesjtroek (Vlodrop), hazeneute stroek (Arcen), hazenotenstroek (Lottum), hazenoteschtroek (Meerssen), hazenotestroek (Leunen, ... ), hazenotestruik (Mook), misschien. oo met sleeptoon, st = st in het Duitse Stein  hasenotestroek (Horn), hazenoter (mv.): haozeneuter (Sint-Lambrechts-Herk), hazestruik: aozəstroək (Sint-Truiden), assestrooek (Elen), azestroek (Vucht), aəzəstroek (Sint-Truiden), āzəstrūk (Boorsem), essestroek (Echt/Gebroek), haasestroek (Broeksittard, ... ), haasjestrōēk (Buggenum), haozestroek (Gennep, ... ), haozestruuk (Sint-Huibrechts-Lille), haoəzestroek (Gingelom), hazesjtroek (Meerssen), hazestroek (Afferden, ... ), hazestruuk (Heijen), hāzəstrūk (Rekem), heazestroek (Jeuk), hozestroëk (Wijer), hozəstrūk (Sint-Huibrechts-Lille), hôzestrauk (Bilzen), -  hazestroek (Montfort), [ ¨ boven j ]  hèjssestroeək (Sevenum), m  hasesjtrunk (Steyl), kromhout: krômphout (Tungelroy), kronkelboom: met grillig gevormde takken  krònkelboeëm (Castenray, ... ), nootstruik: noewtstrōēk (Eys), notelbuist: neutelbuist (Paal), notenboom: neuteboeəm (Halen), Corylus avellana], naast [Juglans regia]  neutëbòum (Tongeren), HB: Overgeplaatst naar okkernoot (boom). JK Toch hier gelaten (cf Tongers Wb. beide betekenissen kunnen kennelijk naast elkaar bestaan.  neujtebowm (Tongeren), notebaum (Sibbe/IJzeren), notenbos: notebosch (Hechtel), notenbuist: neutebeust (Kwaadmechelen), neutebuest (Oostham), neutenbuist (Paal), nøtəböst (Beringen), nøtəbəst (Tessenderlo), notenhout: neutehoot (Beringen), neutenhuit (Tessenderlo, ... ), nøtəhot (Beringen), notenstruik: inne noatesjtroek (Mechelen), neetəstrouk (Kermt), neuetestruk (Bevingen), neutestraek (Kortessem), neutestrauk (Hoeselt), neutestreuk (Ulbeek), neutestroek (Genoelselderen, ... ), neutestrouk (Ulbeek), neutestroëk (Houthalen), neutestrōk (Houthalen), neutestruik (Herten, ... ), neutestruuk (Lanaken), neuttestroek (Hoeselt), neutəstroek (Mielen-boven-Aalst), neutəstruik (Schulen), niəhətəstrauk (Beverst), no>ətəsjtrûk (Montzen), noeutestrok (Hoepertingen, ... ), noietestroek (Groot-Gelmen), notesjtroek (Valkenburg), notesjtrōēk (Heek), notestroek (Mheer), nōtesjtroek (Berg-en-Terblijt), nōtəstrouk (Zonhoven), nōwətəstrōk (Zonhoven), nŏŏsesjtroech (Simpelveld), nuitestrauk (Beverst), nòëtesjtroek (Gulpen), nöttestruuk (Epen), nöətəsjtrux (Welkenraedt), nøjtəstrowk (Hoepertingen), nøtestruk (Mettekoven), nøtəstrok (Neerglabbeek), nøtəstruk (Alt-Hoeselt, ... ), nøtəstrø̄k (Herk-de-Stad), nø̄təstrōk (Zonhoven), nətjestraok (Tessenderlo), -  neutestroe:k (Maastricht), noateschtroek (Wahlwiller), noe-ətə-sjtroe-ək (Wijlre), noe:testroe:k (Sint-Geertruid), noeətesjtroeək (Eys), notestroek (Nuth/Aalbeek, ... ), noöte-sjtroek (Mheer), peulenstruik: peulenstrook (Houthalen), roenselbuist: roenselbuist (Beringen), roomse noot: rièèmsche noot (Valkenburg), dikke soort; du römische nuss  riaemse neut (Echt), genoemd naar het plaatsje Riemst  riemsje (Gronsveld), roomse notenstruik: -  röməje nöëtesjtroek (Vijlen), struik: stroək (Sint-Truiden) beuk (Fagus) [DC 39 (1965)] || hazel(nootboom) || hazelaar [ZND m] || hazelaar, hazelnootstruik || hazelaar, soort || hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] || hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)], [DC 17 (1949)] || hazelnoot, rood || hazelnoot, soort || hazelnootboom || hazelnoteboom, -struik || hazelstruik [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] || Welke dialectbenamingen van loofhoutgewassen kent u? [N 74 (1975)] III-4-3
hazelnoot bikkenoot: bikkeneuet (Sint-Truiden), bikkeneut (Sint-Truiden), bonknoot: -  bonkneut (Maastricht), bosnoot: bosneut (Sint-Huibrechts-Hern), bosnøt (Halen), buschnòët (Gulpen), -  bəsnoot (Sibbe/IJzeren), dikke noot: dikke niəhət (Beverst), grijze noot: groizenoot (Eijsden), haarsenoot: -  haarsenoot (Kessel), haasnoot: haasneut mv (Heythuysen), haosneut (Zonhoven), hazelaar: Verklw. hazeleerke  hazeleer (Heerlen), hazelennoot: haozəlenuit (Halen), hazelnoot: eozelnieut (Rijkhoven), ha-ëzelnoiët (Groot-Gelmen), ha:zəlno:t (Molenbeersel), ha:zəlnøt (Beringen), haazelnoeët (Altweert, ... ), haazelnoot (Tungelroy), haazəlnøt (Hasselt), haezelnuit (Sint-Truiden), haizelneut (Kortessem), haozelneut (Beverlo, ... ), haozelnjət (Vroenhoven), haozelnoos (Eynatten), haozelnuit (Sint-Truiden), haozelnut (Beverst), haozelnuut (Hoepertingen), haozəlneet (Hasselt), haozəlneut (Diepenbeek), haozəlneuət (Ulbeek), haozəlniêt (Bilzen), haozəlnōt (Borgloon), haozəlnwət (Eigenbilzen), haozəlnøyt (Borgloon), haoəzelnuiət (Hoepertingen), hazelneet (Hasselt), hazelneut (Hechtel, ... ), hazelnoeët (Opitter), hazelnoot (Berg-en-Terblijt, ... ), hazelnoët (As), hazelnōewt (Eys), hazelnwet (Zichen-Zussen-Bolder), hazelnøjət (Eisden), ha’zelnoos (Bleijerheide, ... ), ho-ezelnoowet (Lommel), hoazelneut (s-Herenelderen), hoazelnjeut (Zichen-Zussen-Bolder), hoazəlniəhət (Beverst), hoozelneut (Genoelselderen), houzelnjeut (Zichen-Zussen-Bolder), howzəlnøjt (Hoepertingen), hozelneut (Werm), hozelnoe-et (Genk), hozzelneut (Heers), hozəlnøjt (Voort), hoëzelneuët (Berbroek), hoəzəlneut (Kortessem), hoəzəlnowət (Beverst), hoəzəlnøt (Sint-Huibrechts-Lille), hōͅəzəlnōət (Hamont), hŏazelnoot (Wellen), hâozelnôout (Herk-de-Stad), hâzəlnôt (Ophoven), hôzelnuët (Mopertingen), hôzəlnuiit (Wellen), hôzəlnôt (Genoelselderen), höizelneut (Riksingen), -  haazəlnoot (America), haselnoot (Beegden), hazel noot (Borgharen, ... ), hazelnaot (Heythuysen), hazelneut (Maastricht, ... ), hazelnoet (Kerkrade), hazelnoeët (Eygelshoven), hazelnoeït (Gronsveld), hazelnoos (Kerkrade), hazelnoot (Blerick, ... ), hazelnoote (Velden), hazelnooêt (Wijlre), hazelnô:t (Gulpen), hazə(l)neut (Berg-en-Terblijt), hazəlnoe:t (Heerlen), ev. en mv.  hazelneut (Maastricht), oo kort  hazəlnoos (Vaals), Verklw. hazelnuëtje  hazelnoeët (Heerlen), hazelnootje: asseneutje (Roermond), hoͅuəzənøiʔən (Lommel), -  hazelnötsje (Maastricht), hazenoot: (h)āzənōt (Rekem), (h)oͅəzənø͂ͅt (Niel-bij-St.-Truiden), aaizeneujt (Leopoldsburg), aozeniet (Waltwilder), aozenuit (Bevingen), aozəneut (Sint-Truiden), aozənøt (Sint-Truiden), aozənø̄yt (Sint-Truiden), aoəsəneut (Sint-Truiden), asjenoot (Herten (bij Roermond), ... ), asscheneut (Maaseik), asse noot (Asenray/Maalbroek), asseneut (Genooi/Ohé, ... ), asseneut (mv.) (Maasniel), assenoat (Obbicht, ... ), assenoe-oot (Rotem), assenoeat (Elen), assenoetət (Brunssum), assenooet (Doenrade), assenoot (Buchten, ... ), assënooët (Lanklaar), asənōət (Meeswijk), asənûət (Maaseik), azeneut (Bevingen, ... ), azenoot (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), aəzəneut (Sint-Truiden), āzənōt (Boorsem), essenaat (Echt/Gebroek), esseneut (Maasbracht), essenoot (Maasbracht, ... ), ha-ezeneut (Hasselt), ha-ze-noot (Blitterswijck), ha:zəno:t (Rekem), ha:zənot (Maastricht), haaseneut (Nederweert), haasenoot (Baarlo, ... ), haasjenoot (Buggenum, ... ), haassenoot (Belfeld, ... ), haasənoot (Swalmen), haezeneut (Zepperen), haojzeneut (Halen), haozeneut (Nieuwerkerken, ... ), haozeniet (Martenslinde), haozenieət (Martenslinde), haozenjut (Vroenhoven), haozennuet (Koersel), haozenoot (Gennep, ... ), haozenoowet (Hamont), haozenuit (Zepperen), haoəzeneut (Gingelom), haoəzəneut (Mielen-boven-Aalst), haoəzənøt (Aalst-bij-St.-Truiden), has-se-noe-et (Vijlen), haseneut (Steyl), hasenoot (Beegden, ... ), hassenooet (Heerlen), hassenoot (Geleen, ... ), hasseno͂e͂ët (Heerlen), hauzenuijət (Hoepertingen), hauzenuit (Borlo), hawəzənōwət (Zonhoven), hazeneet (Peer), hazeneu (Maastricht), hazeneut (Helchteren, ... ), hazenoat (Rimburg), hazenoet (Bocholt, ... ), hazenoeət (As), hazenoit (Klimmen), hazenoot (Afferden, ... ), hazenŏŏs (Simpelveld), hazenuut (Opglabbeek), hazenweut (Vlijtingen), hazənøt (Kaulille), hāsenōōt (Neeritter), hāzeneut (Maastricht), hāzenoet (Neeroeteren), hāzəneu.t (Maastricht), hāzəneut (Maastricht), hāzənēt (Peer), hāzənōt (Molenbeersel, ... ), hāzənø:t (Lanaken), hāzənø̄t (Hasselt), hāzən‧oͅ:t (Rekem), hḁ.zeneuət (Hasselt), heazeneut (Jeuk), heisenoot (Grubbenvorst, ... ), hoazeneut (Hechtel, ... ), hoazenjeut (Riemst), hoazenjut (Vroenhoven), hoazenoeht (Genk), hoazenoot (Gennep, ... ), hoozeneut (Beverlo), houzənø:t (Kanne), howseneujt (Borgloon), howəzənø.t (Zonhoven), hozeneut (Rutten, ... ), hozenuit (Sint-Truiden), hozənø:t (Tessenderlo), hozənøt (Alt-Hoeselt, ... ), hōzeneut (Hoeselt), hōzenijet (Bilzen), hōzəniət (Martenslinde), hōͅzənø̄y.t (Borgloon), hâzenoot (Zonhoven), hâzənyət (Opglabbeek), hâzənôt (Opgrimbie), häozjenoët (Gronsveld), hôzeneut (Hoeselt), hôzenweutt (Rosmeer), oazenieët (Bilzen), oazəneuit (Sint-Truiden), ozeneut (Wilderen), ōͅzənøt (Sint-Truiden), ssenoot (Stevensweert), âzənôt (Mechelen-aan-de-Maas), -  (h)assenoot (Stein), assenooet (Oirsbeek), assenoot (Amstenrade, ... ), assenöt (Broeksittard), assənoo:t (Putbroek), essəno:t (Pey), essənoot (Roermond), haa.sənoot (Venlo), haasenoot (Tungelroy, ... ), haassenoot (Heel), haasənoot (Wessem), haazenoot (Houthem), hasenoat (Haelen), hasenoeët (Weert), hasenoot (Baarlo, ... ), hasseneut (Blerick), hassenoot (Blerick, ... ), haze-noöt (Mheer), hazeneut (Meerssen), hazenoe:t (Sint-Geertruid), hazenoot (Arcen, ... ), heisenoot (Melderslo), [ ¨ boven j ]  hèjssenoat (Sevenum), [ ¨ boven ù ]  hassenùt (Heerlen), etym. (e.d.), zie boek  hao.ëzeneu.t (Zonhoven), nw.  hazenuet (Rimburg), oo met sleeptoon  hasenoot (Horn), var: hôzënóot  hôzëneut (Tongeren), volksetym? oas is haas  oazenuit (Hasselt), WLD = hazelnoot  assenoot (Posterholt), hazenootje: -  hasəneutjə (Hout-Blerick), hazeneutjes (Helden/Everlo), kleine noot: kleiin neut (s-Herenelderen), klein neut (Hoeselt), kleng noat (Epen), kling neus (mv.) (Bleijerheide, ... ), noot: neejət (Kermt), neut (Beringen, ... ), neuət (Schulen), noat (Lontzen), noeut (Hoepertingen), noeuten (Hoepertingen), noot (Valkenburg), noət (Montzen, ... ), nôat (Mechelen), nøt (Neerglabbeek), -  neujt (Tongeren), neut (Berg-en-Terblijt), neutəje (Maastricht), noeət (Eys), nöët (Vijlen), de gewone wilde bosnoten  noe-ət (Wijlre), nootje: nötjes (Tessenderlo), roenselnoot: roenselneut (Beringen), roomse noot: rīmsənōt (Zonhoven), rumsche neut (Diepenbeek), (hgd. römische nusz.)  rièèmsche noot (Valkenburg), -  röməje nöët (Vijlen), de veredelde  rie-ə-məsjə noe-ət (Wijlre), dikk6r neut  rièmsjə neut (Berg-en-Terblijt), Lombardijsche noten  ruuamsche neut (Mheer), struiknoot: stroek neut (Melveren), -  stroeknoot (Nuth/Aalbeek) beuk (Fagus) [DC 39 (1965)] || hazelnoot [N 92 (1982)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)], [ZND 26 (1937)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] || hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] || hazelnoot, vrucht || rode hazelnoot III-2-3, III-4-3