e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handzaag, sint-jozefzaag afkortzeeg: ǭfkǫt˲zē̜x (Tongeren), braquet: brákę (Tongeren), fok(s)zeeg: fǫks˱ziǝx (Hasselt), fǫk˲ziǝx (Zonhoven), fok(s)zwans: fokswans (Echt, ... ), foksšwants (Eupen, ... ), foks˲zwans (Dilsen), fokšwans (Sittard  [(meervoud: fokšwɛns)]  ), fok˲žwans (Limbricht, ... ), fuksšwans (Bleijerheide, ... ), fuksšwaŋs (Mechelen), fuks˲zwans (Stein), fuks˲žwans (Klimmen), fukšwans (Eygelshoven, ... ), fuk˲zwans (Echt), fǫks˲zwans (Maastricht), fǫk˲zwans (Groot Genhout, ... ), fǫk˲žwans (Doenrade), foks: foks (Tongeren), fǫks (Diepenbeek, ... ), foksenzwans: fuksǝšwans (Posterholt), fuksǝžwans (Herten  [(meervoud: fuksǝžwɛns - met ovaal gesloten handvat)]  , ... ), fǫkǝžwans (Neer), handzaag: handzaag (Buchten), hant˲zāx (Tegelen, ... ), haŋk˲zāx (Tegelen), hānt˲zāx (Ottersum), handzeeg: hanjt˲zē̜x (Herten, ... ), hant˲zē̜x (Dilsen, ... ), haŋk˲zē̜ǝx (Bleijerheide, ... ), jefzaag: žɛf˲zāx (Hechtel), žɛf˲zǭx (Leopoldsburg, ... ), kortzeeg: kǫrt˲zē̜.x (Sittard), sint-jozefszeeg: sent juǝzǝfs˲zē̜x (Sint-Truiden), sent jōzǝfs˲zē̜x (Dilsen), sint žozǝfs˲zē̜x (Tongeren), sint-jozefzeeg: sent jusǝp˲zē̜x (Stokkem), sent jǫazǝp˲zē̜x (Echt), sent ˲žǫwzǝf˲zē̜x (Bilzen), vossenstaart: vǫsǝstat (Bilzen) Handzaag, waarvan het blad vanaf het handvat geleidelijk smaller uitloopt. De handzaag wordt voor alle voorkomende zaagwerkzaamheden gebruikt. Zie ook afb. 12. [N 53, 2; N G, 23a; monogr.; N 33, 330; L 8, 101, add.; div.] II-12
handzeef buil: bø̜i̯l (Houthalen), graanrooster: grǭnręi̯stǝr (Bilzen), handzeef: handzęf (Stokkem), hantjzēf (Baexem, ... ), handzift: handzeft (Halen, ... ), harp: harp (Bocholtz), kaar: kǭr (Ospel), rauwdingzeef: rūdeŋkzēf (Baexem), ries: ris (Berg, ... ), rī.s (Bommershoven, ... ), rits: rets (Gingelom), schoefel: šofǝl (Houthem, ... ), šu.fǝl (Martenslinde), šufǝl (Gellik, ... ), šűfǝl (Vlijtingen), staar: staar (Nederweert), teems: te.ms (Alken, ... ), ti.ms (Bommershoven, ... ), tø.ms (Alken, ... ), tø̜̄ms (Jeuk), tø̜ms (Brustem, ... ), tē.ms (Berlingen, ... ), tēmǝs (Zonhoven), tęms (Aalst, ... ), tī.ms (Gutschoven), teemst: te.mst (Stokrooie, ... ), temst (Beringen, ... ), tømst (Koersel, ... ), tø̜mst (Gingelom), tē̜mst (Buvingen, ... ), tęmpst (Halen), tęmst (Donk, ... ), teemstje: timskǝ (Lauw), treizelaar: tręi̯zǝlɛ̄r (Lommel  [(zift kan afgesloten worden als deze niet gebruikt wordt)]  ), trieerder: trei̯ērdǝr (Rotem), trieerzeef: triø̄rzēf (Hamont), triērzēf (Boukoul, ... ), trieur: trei̯ēr (Lanaken), treǝi̯ǭr (Smeermaas), tri`ø̄r (Houthem, ... ), trǝi̯ø̄r (Valkenburg), wan: wa.nt (Kuttekoven, ... ), wan (Beringen, ... ), want (Broekom, ... ), wanǝ (Urmond), wā.n (Diepenbeek, ... ), wām (Opgrimbie), zeef: zef (Arcen, ... ), zeǝf (Zonhoven), zif (Bocholtz, ... ), ziǝ.f (Piringen), ziɛ.f (Berg, ... ), zē.f (Achel, ... ), zēf (Amby, ... ), zēǝ.f (As, ... ), zēɛ.f (Sint-Huibrechts-Hern), zē̜.f (Zutendaal), zē̜f (Baarlo, ... ), zęf (Berlingen, ... ), zęi̯f (Mettekoven, ... ), zīf (Brunssum, ... ), zīǝ.f (As, ... ), zīɛ.f (Bilzen, ... ), zeefje: zē̜fkǝ (Maaseik, ... ), zift: ze.ft (Stevoort), zeft (Afferden, ... ), zøft (Gingelom), zęft (Donk, ... ), zij: zi (Montfort, ... ), zā̯ (Meterik, ... ), zēi̯ (Montzen), zēǝ (Eben-Emael), zē̜ (Wellen, ... ), zęi̯ (Maasmechelen, ... ), zīi̯ (Bocholt, ... ), zijg: ziǝx (Bilzen), zēx (Oostham), zē̜x (Eupen, ... ), zęi̯x (Beringen) De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.] I-4
handzijde handzij(de): hanjtjzi (Doenrade), hanjtjzi-j (Herten), hantzęj (Maastricht), hãntzi-j (Horst), hāntzęj (Eijsden) Getwijnde, stevige, maar stugge draad, gebruikt voor huishoudgoed. [N 59, 7c] II-7
hanebalk haanspar: (mv)  hānspɛrǝ (Nederweert), hanebalk: hānǝbalǝk (Herten, ... ), hānǝnbalǝk (Venlo), hǭnǝbalǝk (Genk, ... ), scheerbalk: sxęrbalǝk (Castenray, ... ), trekbalk: trek˱balǝk (Posterholt), trekker: trękǝr (Bilzen), trekplaat: trękplāt (Herten, ... ), (mv)  trękplātǝ (Mechelen), trektang: tręktsaŋ (Bleijerheide), uilebalk: ȳ.lǝba.lǝk (Altweert, ... ) De doorgaans dubbel uitgevoerde horizontale balk die de spantbenen met elkaar verbindt. Om het doorzakken van de hanebalk te voorkomen wordt aan de bovenzijde ervan de makelaar gemonteerd. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Makelaar' en afb. 49l. [N 54, 165a; N 54, 165b; monogr.; div.] II-9
hanekam duizendschoon: duizendschoon (Oirlo), floeren bloem: floerebloem (Jeuk), hanekam: eigen spellinsysteem \'als paddestoel mij wel bekend, als plant niet\'  hanekam (Meijel), idiosyncr.  hanekam (Blerick, ... ), WLD (voor oorspronkelijke gegevens, zie vragenlijst L 292)  hanekém (Meerssen), zelfde  hanekam (Echt/Gebroek), hanekamp: haanekâmp (Tungelroy), hane kamp (Schimmert), hanekamp (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), hônëkamp (Hoeselt), -  haanekâmp (Tungelroy), hanekamp (Maasbree, ... ), Bree Wb.  hanekamp (Bree), eigen spelling  hanekem (Vlodrop), eigen spelling \'? / hier identiek; groeien a. boomtakken\'  haanəkamp (Montfort), idiosyncr.  hanekamp (Kerkrade), Veldeke  hanekamp (Waubach), Veldeke \'onkruidplant\'  hanekamp (Waubach), WBD/WLD  hanekamp (Urmond), ± Veldeke  haanekamp (Weert), mistletoe: eigen spelling \'? / hier identiek; groeien a. boomtakken\'  mistletoe (Montfort), pallemenaat: -  pallemenoât (Tungelroy) hanekam (plant) (Celosia cristata L.) [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] III-2-1
hanenkam hanenkam: hānǝkāmp (Altweert, ... ) I-12
hanepoot aartjesgras: őkǝs˲grǭǝ.s (Vliermaalroot), dravik: drǭ.f (Martenslinde), ijzergras: ē̜zǝrgrǭǝs (Wilderen), kraaivoet: krø̜̄vuu̯t (Loksbergen), lamme staart: lamǝstɛ̄r (Halen), loopgras: lō.p˲grǭǝ.s (Rijkhoven), platgras: plat˲grā.s (Neerharen, ... ), pluimen: plɛi̯mǝ (Waltwilder), pluimgras: plumgrǭ.s (Herderen), plumgrǭǝ.s (Grote-Spouwen), plø̜i̯mgrǭǝ.s (Riemst), plęi̯mgrǭǝ.s (Hees), plǫu̯mgrǭǝ.s (Rijkhoven), reepgras: ręi̯.p˲grǭ.s (Lanaken), schildweie: šø.ltwɛi̯ǝ (Rutten), schom: som (Banholt, ... ), sxum (Borgloon, ... ), šom (Riemst, ... ), šum (Guigoven, ... ), snijgras: snii̯grā.s (Lanklaar, ... ), snii̯grās (Rekem, ... ), vogelengras: vuǝ.gǝlǝgrǭ.s (Veldwezelt), vogelenzaad: vūǝ.gǝlǝzōt (Mopertingen), vogelgoed: vō.gǝlgōt (Kinrooi), vogelgras: vǫu̯.gǝlgrǭǝ.s (Ulbeek), vogelsgras: vō.gǝls˲grǭǝ.s (Hoeselt), vōgǝls˲grǭ.s (Godschei), vūgǝls˲grǭ.s (Genk), vogelvoet: v·.gǝlvűt (Schulen), v·gǝlvoet (Donk, ... ), v·gǝlvū.t (Hasselt), v·gǝlvűt (Kermt), v·gǝlvű̄.t (Berbroek), vō.gǝlvoet (Beringen, ... ), vō.gǝlvou̯t (Paal), vō.gǝlvuu̯t (Lummen), vō.gǝlvō.t (Molenbeersel), vō.gǝlvū.t (Zonhoven), vōgǝlvou̯t (Linkhout, ... ), vōgǝlvut (Koersel, ... ), vōgǝlvuu̯t (Meldert), vōgǝlvōt (Velden), vōgǝlvū.t (Stevoort), vōgǝlvūt (Berverlo, ... ), vū.gǝlvōt (Bocholt), vūǝ.gǝlvōt (Opoeteren), vű̄.gǝlvōt (Beek, ... ), vǫu̯.gǝlvū.t (Sint-Lambrechts-Herk), vǫu̯gǝlvoet (Duras), vǫű.gǝlvū.t (Alken), vǫű.gǝlvű̄.t (Kozen), vǫűgǝlvoet (Binderveld, ... ), wilweie: wiljwęi̯ (Heks, ... ), wilwai̯ (Nerem), wilwai̯.ǝ (Millen), wilwai̯ǝ ('S-Herenelderen, ... ), wilwēi̯ (Bommershoven), wilwē̜ǝ (Piringen), wilwɛi̯ (Koninksem), wilwɛi̯ǝ (Lauw), zwaai: zwāi̯ (Elen, ... ), zwaaigras: zwāi̯grā.s (Dilsen, ... ), zwāi̯grās (Opgrimbie), zwaardgras: žwārdgrās (Posterholt) Echinochloa crus-galli (L.) Beauv. Algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op bouwland, moestuinen en open wegbermen. Het is grasachtig met schijnaren in een pluim, groeit met rechtopstaande of onderaan geknikt opstijgende stengels en bloeit van juli tot de herfst. De lengte varieert van 10 tot 100 cm. Het blad gelijkt op het blad van de wilg; vandaar: wilweie, eigenlijk: "wilde wilgen" (vergelijk Du. Weide, "wilg"); zie ook de lemmata Vogelmuur en vooral Perzikkruid. Voor schom, zie ook aflevering I.3, p.2, bij het lemma Oude Grassoorten. [JG 1b] I-5
hanetred (het heeft de) kramp: kramp (Halen), krāmp (Gronsveld, ... ), (mv)  krɛmp (Maasmechelen, ... ), hanekramp: hānǝkramp (Bokrijk, ... ), hǝnǝkramp (Diepenbeek), hanepoot: hǝnǝpuu̯ǝt (Herk-de-Stad), haneschred: hānǝšret (Stramproy), haneschree: hānǝsxri (Gruitrode), hanesprong: hānǝsprøŋk (Grevenbicht / Papenhoven), hānǝsprø̄ŋk (Rothem), hanetred: hanetred (Echt, ... ), hanǝtret (Heerlerheide, ... ), hānǝtręt (Heerlen, ... ), hǭnǝntrē̜t (Beverst), hǭnǝntręt (Leopoldsburg), hanetreder: hānǝntrē̜i̯ǝr (Nederweert), hanetree: hǭnǝtrē (Waubach), hǭnǝtrē̜i̯ (Herten), hǭnǝtręi̯ (Rothem, ... ), hazesprong: hāzǝspruŋ (Kinrooi), hāzǝsprøŋk (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), hāzǝsprŋ (Dilsen), hāzǝšprøŋk (Helden), honkelen: hǫŋkǝlǝ (Geistingen  [(hinkelen)]  ), krampetig: kręmpǝtex (Hoensbroek), krampetrekker: krampǝtrē̜kǝr (Venlo), krampǝtręi̯kǝr (Posterholt), krampǝtrękǝr (Baarlo, ... ), krampǝtrɛkǝr (Helden, ... ), kramǝtrekǝr (Hoepertingen), krampheupig: kramphopex (Zolder), kramppoot: kramppoot (Heythuysen), krampuǝt (Tessenderlo), kramppotig: krampuǝtex (Koersel, ... ), kramptrekker: kramptrękǝr (Baexem, ... ), krāmptrękǝr (Weert) Krampachtige beweging van de achterbenen. Het paard gaat als een haan en trekt bij het lopen één of beide achterbenen krampachtig op. Als paarden met deze afwijking een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Vgl. het lemma ''krampig'' (7.14). Krampigheid en hanetred worden beschouwd als gebreken die verborgen kunnen blijven.' [A 48A, 40; N 8, 90c] I-9
hanetree hennenledertje: henǝlęjǝrkǝ (Weert), kippenleer: kipǝlēr (Gennep), ledertje: lęjǝrkǝ (Weert), leertje: lɛrkǝ (Meijel) Trapladder boven in de molen, bestaande uit één enkele boom, waaraan de treden aan beide zijden uitsteken. De hanetree dient om van de kapzolder hoger in de kap te kunnen klimmen. [N O, 55a] II-3
hangbomen hangpalen: haŋpø̜ǝl (Weert), kojen: kǫjǝ (Paal), kruibalken: kruibalken (Helden), nonnetjes: nonǝkǝs (Tessenderlo), paardje: pę̄rǝkǝ (Linkhout), spruitbalken: šprȳt˱balǝkǝ (Koningsbosch), staarthouders: stɛt˱hōǝrs (Lummen), trapbalken: trapbalken (Heythuysen) De twee rechtopstaande balken op de sleeptrede van de molentrap die aan weerszijden van de staartbalk zijn bevestigd. Zie ook afb. 21. [N O, 48i; A 42A, 102] II-3