e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handspaken kruistaken: kryštākǝ (Herten), spaken: spōǝkǝ (Lummen), spǭkǝ (Neeritter, ... ), speken: spikǝ (Kaulille), spęjkǝ (Maxet, ... ), spęǝkǝ (Leunen), spīǝkǝ (Meijel), špę̄kǝ (Voerendaal), trekhouten: trękhǫwtǝ (Weert) De staken of spijlen van de kruias. Zie ook afb. 21. [N O, 30f] II-3
handspel hands (eng.): (h)ens (Stokkem), hae:ns (Kortessem), haents (Bocholt), hand (Eupen), hands (Blerick, ... ), hends (Eys, ... ), hens (Baexem, ... ), hents (Berg-en-Terblijt), heͅns (Genk, ... ), häns (Gulpen), héns (Sittard), hɛ:ns (Kwaadmechelen), hɛns (Gemmenich), ɛnts (Heppen), Eng. hands.  héns (Zonhoven), Hands.  haens (Meeuwen), heͅns (Hasselt), Hens.  heͅns (Hamont), handsbal (<eng.): henzbal (Dilsen), handspel: haandspeel (Eksel) (Sport): Handspel (voetbal). || Hands: (Voetb.) Handsbal: keer dat een voetbal ten onrechte met de handen wordt aangeraakt. || Handspel. || Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)] || Häns: (Fussb.) Handspiel. || I. (Voetbalterm) hands. III-3-2
handspil stek: štɛk (Beringe) Primitief gereedschap om te spinnen. Volgens de informant van L 265c is dit een stok met haakje die aan de onderkant verzwaard is met bijv. een aardappel. Door het stokje met de hand tegen het been te rollen verkrijgt men de voor het spinnen noodzakelijke, draaiende beweging. Een moderner spintoestel is het touwslagerswiel. Hiervoor zijn echter geen Limburgse benamingen vastgelegd binnen de enquêtering van de NCDN, al hoewel een met de hand gedraaid wiel wel bekend is aan de informant van P 47 (Loksbergen). Zie voor een uitvoerige beschrijving van het touwslagerswiel en de functie ervan WBD II, afl. 4, pag. 1409-1410. [N 48, 27c] II-7
handspoel handspoel: hantspūǝl (Stramproy), schijfje: šɛfkǝ (Eupen), schoentje: sxø̄ntjǝ (Elsloo), schuitje: schuitje (Venlo) De weefspoel die met de hand geworpen wordt. [N 39, 105b] II-7
handtas beugeltas: beugeltèsj (Sittard), kalebas: kəlbas (Maastricht), sacoche (fr.): s`kosj (Bocholt), sakkosj (Kortessem), sakosj (Bree, ... ), sakòsj (Diepenbeek), sakóisj, sjakóisj (Hasselt), sekosj (Beverlo), sj`kosj (Bocholt), sëkòsj, sàkkòsj (Tongeren), Fr. uitspraak.  sacoche (Maastricht), NB: pag. 42 bórsj (geld)beurs.  sákósj, sekósj (Zonhoven), Ook: sakkós, dzjakkós, sjakkósj, zakkósj, zjakkósj.  sakkósj (Sint-Truiden) beugeltas (handtasje) || handtas III-1-3
handvat hand: hã.nt (Montenaken  [(mv hān)]  ), hand van de kruiwagen: hant ˲van de krø̜̄wāgǝ (Kerkhoven), handhaaf: a.ndof (Boorsem), ha.nteǝf (Opitter), ha.nth˙ōf (Diepenbeek, ... ), ha.ntøf (Rotem), ha.ntęf (Tongerlo), ha.ntǝf (As, ... ), ha.nt˙ǫf (Houthalen), hanthāf (Zelem), hā.ntǝf (Beverst), (mv)  a.ntǝfǝ (Maasmechelen), a.ntǫfǝ (Rekem), ha.ntǝvǝ (Wijshagen), handhou: ha.nthǫu̯ (Beringen), handvat: a.nt˲vat (Boorsem, ... ), ha.nt˲vat (Achel, ... ), ha.nt˲vǫ.ǝt (Schulen), ha.nt˲vǭ.t (Godschei, ... ), ha.nt˲vǭ.ǝt (Kuringen, ... ), hamp˲vǝt (Bilzen), hanjtfat (Roermond), hankvat (Heerlen), hā.nt˲vǭ.ǝt (Romershoven, ... ), (mv)  ha.nt˲vãtǝ (Hasselt), hant˲vas (Grote-Spouwen), hā.nfiǝ.t (Voort), hā.nt˲vǭ.tǝ (Werm), ānt˲vǭu̯.tǝ (Ordingen), handvolles: hā.mfǝlǝs (Herderen), hengel: `op Dë héngël stótë: op \'n verholen manier de aandacht vestigen op, aandringen op  héngël (Tongeren), Verklw. hingelke  hingel (Heerlen), houvasten: hāvastǝ (Kwaadmechelen), hǫu̯vastǝ (Kaulille), oor: Verklw. uurke  oer (Heerlen) Achterste deel van elke der twee kruiwagenberries, waar uitsparingen in het hout een betere greep op de berries mogelijk maken. [JG 1a; JG 1b; monogr.] || handvat || handvat van emmers of korven I-13, III-2-1
handvat aan de ploegstaart dobbel handvat: dǫbǝl hã.nt˲vat (Cadier), greep: gref (Nieuwenhagen), grīǝp (Hushoven), grę̄ ̝p (Sevenum), hand: ãnt (Gingelom), ha.nt (Mechelen), hant (Tessenderlo), hantj (Posterholt), hãnt (Oostham, ... ), hā.nt (Oost-Maarland, ... ), hānt (Buvingen, ... ), handgreep: haŋkjref (Bleijerheide), handhaaf: a.ntof (Meeswijk), ha.ntǝf (As, ... ), ha.ntǫf (Houthalen), hantjǝf (Brunssum, ... ), hantǝf (Bree, ... ), hãntǝf (Cadier, ... ), há.ntǝf (Martenslinde), há̄.nthōf, hantōf (Zonhoven), handsel: hantsǝl (Maasniel), handvat: (h)antj˲vat (Kinrooi), a.nt˲vat (Meeswijk), ant˲vãt (Hasselt), ān(t)˲vǭt (Sint-Truiden), ānt˲vat (Gingelom), ha.mp˲vǝt (Heesveld-Eik), ha.ntj˲vat (Boukoul, ... ), ha.nt˲vat (Bocholt, ... ), ha.nt˲vǭ.t (Berg, ... ), ha.ŋk˲vat (Simpelveld), ha.ŋt˲vat (Sevenum), ham(p)˲vat (Zelem), hanjt˲vat (Sittard), hantj˲vat (Baexem, ... ), hantj˲vāt (Holtum, ... ), hant˲vat (Achel, ... ), hant˲vǫǝt (Brustem), hant˲vǭ ̞t (Bokrijk), haŋk(t)˲vat (Helden, ... ), haŋk˲vat (Baarlo, ... ), hã.n(t)˲vǭǝ.t (Heers, ... ), hã.nt˲vat (Cadier), hã.nt˲vǭ.t (Henis), hãn(t)˲vat (Lommel), hãnt˲vat (Aijen, ... ), hãnt˲vāt (Sint Pieter), hãnt˲vǭ.t (Opheers), hā.m(p)˲vǝt (Riemst, ... ), hā.nt˲vǝt (Val-Meer), hā.nt˲vǭǝ.t (Berlingen, ... ), hānt˲vat (Gronsveld, ... ), hānt˲vǫǝt (Rummen, ... ), hānt˲vǭt (Tongeren), hánt˲vát (Paal), hɛntj˲vat (Urmond), hɛntj˲vāt (Born), hɛnt˲vat (Guttecoven), handvatje: hɛm(p)˲vɛtšǝ (Val-Meer), heugel: hȳgǝl (Gronsveld), hoorn: hø ̝ǝn (Margraten, ... ), hǫarǝ (Bocholtz), kop: kǫp (Margraten  [(bovenstuk van de ploegstaart)]  , ... ), kruk: krø̜k (Thorn), ploeghandvat: plōxhantj˲vat (Heythuysen), sleeppin: slę̄i̯ppen (Gennep, ... ), sleper: slę̄i̯pǝr (Milsbeek, ... ), staartje: štɛrtjǝ (Haelen), staartstuk: štartštø̜k (Buchten) De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
handvat van de handzaag handgreep: hantj˲grīǝp (Posterholt), haŋkjref (Bleijerheide), handhaaf: (h)antǝf (Bilzen), handvat: hanjt˲vat (Sint Odilienberg), hantj˲vat (Heel, ... ), hant˲vat (Stein, ... ), hant˲vāt (Dilsen), hānt˲vat (Mechelen, ... ), hānt˲vǭt (Diepenbeek) De houten handgreep van de handzaag. [N 53, 2a] II-12
handvat van de heizeis knab: knap (Meijel), (mv.)  knabǝ (Meijel, ... ), krukken: krøkǝ (Ospel) [I, 26c] II-4
handvat van de schaaf greep: grēp (Leopoldsburg, ... ), hand: hant (Leopoldsburg), handgreep: hantj˲grēp (Reuver), haŋkjref (Bleijerheide), handhaaf: (h)antǝf (Bilzen), handvat: hantj˲vat (Herten, ... ), hant˲vat (Dilsen, ... ), hãnt˲vat (Tessenderlo), hānt˲vat (Mechelen, ... ), knop: knup (Tegelen) Het handvat dat, vooral bij langere houtschaven zoals de reischaaf, boven op het schaafblok bevestigd is. Zie ook afb. 35. [N 53, 55a] II-12