e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hamer van de klepklok hamel: den haomel (Eigenbilzen), hamel (Horn, ... ), hoamel (Diepenbeek), hōāmel (Hoeselt), hämel (Jeuk), hamer: den hamer (Lutterade), den hoamer (Zonhoven), dr hamer (Klimmen, ... ), haamer (Geleen, ... ), hamer (Blerick, ... ), hammer (Eys), hamer van een klepklok: dr hamer van n klepklok (Gulpen), klepel: klepel (Geistingen, ... ), kleper: kleiper (Loksbergen), klepper (Sittard), klephamer: klephamer (Peer), klɛphamər (Meijel), klimphamer: klimphamer (Venlo), klokkenhamel: klokkenhamel (Maastricht), klokkenhamer: de klokkehamer (Meerssen), klokkehamer (Ell, ... ), trump: t trump (Schinnen), trumper: trimper (Achel), trumper (Bocholt), trumphamel: trumphamel (Melick), trumphamer: de trumphamer (Schinnen), dr trumphamer (Nieuwenhagen), trimphamer (Eksel, ... ), trumhamer (Baarlo), trumphamer (Heel, ... ), trûmphamer (Schimmert), tumphamer: der tōmphāmer (Montzen), tumphamer (Valkenburg), urenhamer: oeërehammer (Kerkrade) De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hamer voor kapwerk beitelhamer: bejtǝlhāmǝr (Ophoven), bombeerhamel: bǫmbęjǝrhǭmǝl (Bevingen), kaphamer: kaphamǝr (Simpelveld, ... ), kaphāmǝr (Middelaar, ... ), muurhamer: mūrhāmǝr (Heerlen), ovenhamer: ǭvǝhāmǝr (Wijnandsrade), vuisthamer: vū.sthāmǝr (Weert) Hamer die door de smid gebruikt wordt om ovenstenen uit te kappen en in te passen. Zie ook het lemma "kaphamer" in Wld ii.9 en de daarbij behorende afbeelding 8. [N 33, 63] II-11
hamerbaan blad: blat (Leopoldsburg), het plat: (h)ǝt plat (Bilzen), kop: kǫp (Reuver), palm: palǝm (Bleijerheide), platte kant: platǝ kant (Bilzen), platǝ kānt (Mechelen), plet: plɛt (Bleijerheide), slagvlak: slāx˲vlak (Venlo), veld: veld (Dilsen), voorkop: vø̄rkǫp (Herten) Het verstaalde voorvlak van de hamerkop waarmee men op de spijkers slaat. Zie ook afb. 85. [N 53, 126g; N 53, 126c] II-12
hamerbout hamerbout: hamǝrbōts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]) Speciaal soort bout die wordt gebruikt voor het koppelen van schudgootplaten. De kop van de bout heeft de vorm van een hamer. [monogr.] II-5
hameren met de hamer derophouwen: met dǝr hāmǝr drophowǝ (Kelmis) Met de hamer ergens op slaan. [monogr.] II-4
hamerhuis gat: gāt (Venlo), huis: hū.s (Mechelen), hūs (Herten), hǫws (Leopoldsburg), huist: dǝ hūs (Geulle), hūst (Heel), kot: kǫt (Tessenderlo), nest: nē̜s (Bleijerheide), steelgat: štēlgāt (Herten, ... ) Het gat voor de hamersteel in de kop van de hamer. Zie ook afb. 85. [N 53, 126f] II-12
hamerkop bol: bǫl (Stein), hamelkop: hāmǝlkǫp (Herten), hamer: hāmǝr (Ottersum, ... ), hǭmǝr (Leopoldsburg), hamerkop: hamǝrkǫp (Bleijerheide), hāmǝrkǫp (Heel), kop: kǫp (Bilzen, ... ), kop van een hamel: kǫp ˲van nǝn hāmǝl (Herten) Het zwaarste gedeelte van de hamer, waarmee men op de spijkers slaat. Zie voor de verschillende onderdelen van de hamerkop ook afb. 85 en de volgende lemmata. [N 53, 126b-c] II-12
hamermolen hamelmolen: hǭ.mǝl[molen] (Kanne, ... ), hǭmǝl[molen] (Hoepertingen), ǭmǝl[molen] (Sint-Truiden), hamermolen: hamermolen (Rothem), hā.mǝr[molen] (Maastricht), hāmǝr[molen] (Aldeneik, ... ), hǭ.mǝr[molen] (Lanaken, ... ) In het algemeen elektrisch aangedreven molen om graan e.d. fijn te slaan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 249; Coe 227; Grof 300; N O, 32j; N D, add.] II-3
hamerpin bek: bɛk (Bleijerheide, ... ), naas: nǭs (Bilzen), pen: pęn (Herten), pɛn (Leopoldsburg, ... ), pin: pen (Stein), snuit: snyt (Ottersum), spitse kop: špetsǝ kǫp (Herten), staart: start (Stein), tip: tep (Bilzen) Het schuin aflopende deel aan één kant van de hamerkop. Zie ook afb. 85. De hamerpin wordt onder meer gebruikt om kleine spijkers in het hout te slaan. [N 53, 126d] II-12
hamerslag (het) gehamerd: gǝhāmǝrtj (Roermond), hamerslag: hāmǝrslax (Helden, ... ), hāmǝrslāx (Horst), hāmǝršlāx (Schimmert), āmǝrslāx (Stokkem) Het resultaat van het verdumpelen: deukjes en kuiltjes in het oppervlak van het koperen voorwerp. Zie ook het vorige lemma. [N 66, 32b] II-11