e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hak van het blad van de zeis achterkant: ā.tǝrka.nt (Herderen, ... ), achtervoet: axtǝrvōt (Weert), baard: bārt (Neerharen, ... ), bāt (Teuven), bǭ.t (Kanne, ... ), bǭrt (Smeermaas), hak: ak (Rotem), hak (America, ... ), hok (Borgloon), het achterste: t ęxtǝrstǝ (Paal), ā.xtǝrstǝ (Veldwezelt), hiel: hiel (Halen), top: tøp (Vucht), vars: va.rs (Overpelt), va.s (Berbroek, ... ), vars (As, ... ), vas (Aalst, ... ), vaęs (Holtum), veęs (Rotem), vjas (Bunde, ... ), vjās (Gellik), vjęs (Lommel), vjǫs (Martenslinde), vā.s (Berlingen, ... ), vēęs (Elen, ... ), vēǝ.s (Leut, ... ), vē̜.s (Kessenich, ... ), vē̜s (Neeritter, ... ), vę.rs (Neerpelt, ... ), vęi̯s (Holtum), vęrs (Achel, ... ), vīǝ.rs (Maaseik), vīǝ.s (Dilsen, ... ), vɛ̄.rs (Boukoul, ... ), vɛ̄.s (Wellen), vɛ̄rs (Haelen, ... ), varsem: vęsǝm (Beringen, ... ), voet: vo.ǝt (Rotem), vut (Beringen), vō.t (Baexem), vōt (Boorsem, ... ), vū.t (Koninksem), vot: vǫt (Buchten, ... ) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
hak, hiel hak: hak (Hamont, ... ), hiel: hīǝl (Sevenum), vessem: vęsǝm (Tessenderlo), vɛsǝm (Loksbergen) In het algemeen het achterste deel van de klomp. Zie ook afb. 257. [N 97, 34-35] II-12
hak- en wiedgereedschap hak: ak (Stokkem), hak (Loksbergen, ... ), krabber: krɛbǝr (Loksbergen), schoffel: schoffel (Helden), šofǝl (Stokkem, ... ), šufǝl (Helden), sikkel: sikkel (Weert), zekel: zēxǝl (Weert) In dit lemma zijn de verschillende werktuigen bijeengeplaatst, die gebruikt worden om de ruimte rondom de wissenstruiken onkruidvrij te houden. [N 40, 7] II-12
hakbak blok: blok (Sint-Truiden), hakbak: hakbak (Eijsden, ... ), hakblok: hakblǫk (Hoensbroek), hakbred: hakbrēt (Rothem), hakla: haklǭ (Wellen), haklade: haklōt (Rekem), hakloop: hakl ̇ūp (Mechelen), haklup (Oirsbeek), hakluǝb (Eys), haklǫwp (Geulle), hakvloot: hakvlō.t (Maasbracht), hakvlōt (Swalmen), hakvlūǝt (Blerick, ... ), hakvlootje: hakflōwtjǝ (Buchten), hakvlotjǝ (Meijel), hakvlȳǝtjǝ (Panningen, ... ), hakvlø̄jtjǝ (Neeritter), hakvlø̄ǝtjǝ (Susteren), herstel: herstel (Diepenbeek), houten kapbak: hōtǝ kabak (Linkhout), houwblok: hǫwblǫk (Nuth), houwbred: hōubrɛt (Mechelen), kapbak: kabak (Berverlo, ... ), kapbak (Kuringen, ... ), kapbakje: kabɛkskǝ (Lommel), kapbakskǝ (Beringen), kapbɛkskǝ (Maasmechelen), kābękskǝ (Maaseik), kāpbękskǝ (Maaseik), kapberd: kapbɛrt (Lummen), kapblok: kablok (Grazen, ... ), kablǫk (Helchteren), kap-blǫk (Sint-Truiden, ... ), kapblok (Borgloon, ... ), kapbred: kabrēt (Neerpelt), kapbriǝt (Alken), kapbrēt (Herk-de-Stad, ... ), kopbrɛǝt (Kaulille), kapbredje: kɛpbrɛtjǝ (Neerpelt), kapdoodje: kapdȳtjǝ (Opitter), kapla: kaplāj (Gruitrode), kapplank: kaplaŋk (Mal), kapvloot: kapvlūǝt (Ell), la: loj (Nieuwerkerken), mengbak: meŋbak (Hoensbroek), mengmoelde: mɛŋmolt (Kerkrade), slachtvloot: slaxtvlōt (Leunen), vleesbak: vlēšbak (Schinveld), vlęjšbak (Rothem), vleesvlootje: vlēsvlø̜̄tjǝ (Weert), vloot: vluǝt (Meijel), vlū.t (Weert), vlū.ǝt (Boekend), vlūt (Tungelroy), vlūǝt (Heythuysen), wan: wanǝ (Herten) De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114] II-1
hakblok bok: bok (Echt, ... ), boks: boks (Montfort  [(onderkant van een boom: waar de wortels aan zitten)]  ), houtblok: hōts˱blǫk (Eygelshoven), hōt˱blǫk (Mechelen), hǫwt˱blǫk (Groot Genhout, ... ), kap-os: kap˱os (Sevenum), kapblok: kapblok (Stokkem), kap˱blǫk (Hamont, ... ), kliefblok: klīf˱blǫk (Loksbergen), klompenblok: klompenblok (Stokkem), slede: šlęj (Neer) Een driehoekig balkenstelsel waarop de wagenmaker met de dissel of handbijl afgezaagde stuk boomstam de ruwe vorm van een naaf geeft. Zie ook afb. 178. Diverse respondenten gebruikten het onderste deel van een boomstronk als hakblok. [N G, 5] || Houten blok of boomstronk, meestal op drie poten rustend, waarop de klompenmaker met behulp van dissel en kapbijl het stuk de ruwe vorm van een klomp geeft. [N 97, 57; Bakeman 8] II-12
hakbord hakbred: hakbraed (Echt/Gebroek), hakvloot: hakvlaot (Echt/Gebroek), hakvlootje: hak˃vly(3)̄ətjə (Altweert, ... ), hak˃vlyətjə (Tegelen), kapbred: kapbrië.d (Hasselt, ... ), kapbrêed (Tongeren), kapbrêet (Tongeren), kapberd  kapbrië.t (Zonhoven), kaplood: kaploed (Maastricht, ... ), kaploop: kapluəp (Meeswijk), meutje: mööjtje (Sittard), scheepje: met aan drie zijden een opstaande rand, voor groenten, vlees etc.  sjaepke (Sittard), vloot: vlaot (Echt/Gebroek), hak de spinzie maar in de vloeët: hak de spinazie maar in de (hak)vloot Verklw. vluuëtje  vloeët (Venlo), vlootje: vlyətjə (Tungelroy) (hak-)vloot || hakbord || hakbord met opstaande rand || hakbord voor vlees en groente || hakbord, houten plank om iets op fijn te hakken || hakbord, kapbord || hakbordje || hakplankje met aan drie zijden een opstaande rand voor het hakken van vlees, groenten enz. || houten bak om deeg in te kneden; ook platte ladevormige bak met open voorkant, waarin hoofdkaas werd gekapt, de zgn. kipkap || houten plank om iets op fijn te hakken || kapbord || keukengereedschap: houten bakje ± 45 x 35 cm met opstaande schotjes, aan een der zijden half open, waarin bijv. groenten en vlees werden fijngehakt met een speciaal mes in ronde vorm III-2-1
haken borduren: bòrdūūrə (Opglabbeek), crocheren (<fr.): chrocheren (Noorbeek), chrosjeren (Obbicht), crecheren (Stein), crocheere (Maastricht, ... ), crocheeren (Hasselt, ... ), crochere (Echt/Gebroek, ... ), crocheren (Maastricht, ... ), crochêre (Schimmert), croeheren (Eijsden), kerscheeren (Horn), kersjeere (Maastricht), kersjere (Gronsveld), kersjére (Venlo), krecheeren (Neeroeteren), krecheerə (Ophoven), kresjeere (Meerssen), kro-sjee-ren (Neerharen), krochērə (Lanaken), kroosjeeie (Sittard), krosjeere (Maastricht), krosjiere (Susteren), krosjsjere (Sittard), krosjère (Eigenbilzen, ... ), krosjéren (Maastricht), krošērə (Lanklaar, ... ), kroͅšērə (Neeroeteren), kroͅšēərə (Lanklaar), kròsjeerə (Rekem), kròsjere (Thorn), krósjiēre (Grevenbicht/Papenhoven), krəsjeirən (Bilzen), krəsteͅrən (Eksel), krəšērə (Opgrimbie), krəšēərə (Lanklaar), ze kan crocheere (Veldwezelt), ze kan crocheeren (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), ze kan krocheeren (Neeroeteren), zə kan krochērə (Lanaken), ət kon croͅchērə (Lanaken), ai als aire doffe e ook beklemtoond, hoofdaccent op air  krosjairə (Eisden), doek  crochëere (Rosmeer), crocheteren (<fr.): chrosteeərə (Ulbeek), cresteeren (Houthalen, ... ), crocheteere (Landen), crocheteeren (Neerhespen, ... ), crochetēēre (Zutendaal), crochetière (Tongeren), crochetère (Bree), crochetèren (Bocholt), crochteere (Maaseik, ... ), crochteeren (Stokrooie), crochteren (Bree, ... ), crochtēre (Genk), crochtèren (Eigenbilzen), crochtèrə (Zichen-Zussen-Bolder), crochtére (Montenaken), croschteire (Sint-Truiden), crosteere (Attenhoven), crosteeren (Hoepertingen, ... ), crosteirə (Landen), crostijren (Landen), kersteeren (Gorsem), kraštērə (Bree), kresteeren (Groot-Loon), kresteire (Sint-Truiden), kresteiren (Bocholt), krestērən (Houthalen), krestieərə (Hoepertingen), krisjtèère (Gruitrode), kristèère (Gruitrode), krochsteirə (Sint-Truiden), krochteere (Jeuk), krochteeren (Maaseik), krochteiren (Sint-Truiden), krochtere (Sint-Martens-Voeren, ... ), krochteren (Jeuk), krochətéərə (Leopoldsburg), krocteren (Jeuk), kroistiëre (Sint-Lambrechts-Herk), krosjetère (Bree), krosjtiərə (Heers), krosjtjèrre (Hoeselt), krosjtéére (As), krosjətīrə (Borgloon), krosteere (Paal), krostieren (Ulbeek), krostjeren (Rijkhoven), krostjère (Mal), kroštiierə (Martenslinde), kroͅšət‧ērə (Kinrooi), krèstīējərə (Heers), krøsjətēͅərə (Kwaadmechelen), krəstēi̯ərən (Lommel), krəštērə (Houthalen), se kan crostiëre (Zepperen), se kan krostijəre (Alken), sə kan krošteərə (Landen), ze k an crochteeren (Beringen), ze kaa(n) kreusteeren (Zonhoven), ze kaan cristeeren (Kaulille), ze kan al crochtére (Hasselt), ze kan creisteeren (Neerpelt), ze kan crochetēīren (Diepenbeek), ze kan crochteejre (Bilzen), ze kan crochteere (Gruitrode), ze kan crochteeren (Borlo, ... ), ze kan crochteren (Hechtel), ze kan crochtiere (Riksingen), ze kan crochtieren (Sint-Lambrechts-Herk), ze kan crochtèren (Peer), ze kan crosteeren (Overpelt, ... ), ze kan kresteere (Stevoort), ze kan kresteeren (Heusden, ... ), ze kan krestieəre (Ulbeek), ze kan krestiərə (Gelinden), ze kan kristeeren (Heppen, ... ), ze kan krochetiére (Martenslinde), ze kan krochteere (Hasselt), ze kan krochteeren (Koersel, ... ), ze kan krochteiren (Duras), ze kan krooteere (Hasselt), ze kan krosteeren (Spalbeek), ze kan krəsteeren (Beverlo, ... ), ze kann krochteere (Hasselt), ze kent chrocheteeren (Rekem), zij kan crochteren (Maaseik), zə ka croͅsterə (Beverlo), zə kan krestērən (Hamont), zə kan krestēͅrə (Opglabbeek), zə kan krochtērə (Herk-de-Stad), zə kan krosjteejrən (Diepenbeek), zə kan krostjie.rə (Gutshoven), zə kan kroš(t)iēərən (Diepenbeek), zə kan krəštērn (Zonhoven), zɛ ka kroschteejɛrɛn (Lommel), ch als Frans  crochetére (Wellen), eerste e dof  ze ka kresteere (Paal), Frans  se kan crosteere (Nieuwerkerken), is beschaafde taal  kròsjtéére (Opglabbeek), is ook beschaafde taal  krisjtéére (Opglabbeek), haakjes: hakskǝs (Tessenderlo), høkskǝs (Jeuk), hø̄kskǝs (Stevoort), hakelen: h(a)èkele (Buchten), haekele (Klimmen, ... ), haokelen (Lutterade), haëkele (Schaesberg), hāēkele (Klimmen), hekele (Waubach), hēkele (Guttecoven), hĕnge (Heer), hâêkelen (Guttecoven), häkele (Guttecoven), häkele??? (Heerlen), hèekele (Gulpen), hèkele (Afferden, ... ), hèukele (Helden/Everlo), hékele (Montzen), héékele (Noorbeek, ... ), hêkele (Doenrade, ... ), hêkele(n) (Schinveld, ... ), h‧ø͂ͅkələ (Montfort), (de ä van häkele, hier hoort nog een lengteteken te staan, dit leesteken is in combinatie (äº niet te maken).  häkele (Steyl), (In de handwerken). (a deze vas blieve hange).  hĕkele (Eys), duitse a  häkele (Vlodrop), op de ö hoort nog een lengte teken. (handwerken)  hökele (Helden/Everlo), haken: aoke (Maaseik), gwōkke (s-Herenelderen), ha-ke (Blitterswijck), haake (Amby), haakə (Arcen), hake (Blerick, ... ), haken (Gennep, ... ), haken naar = erg verlange noa (Brunssum), hakə (Borgloon), haoke (As, ... ), haoke(n) (Velden), haoken (Nederweert), hekan (Landen), heke (Schaesberg), heuk (Reuver), heuke (Montfort), heuken (Heythuysen), hēͅkə (Meeuwen), hĕ-eke (Waasmont), hieəke (Hasselt), ho-ake (Bingelrade), ho.ən (Tessenderlo), ho:kə (Beringen), hoake (Afferden, ... ), hoake(n) (Posterholt), hoaken (Maasbracht, ... ), hoakə (Ophoven), hoke (Maasbree), hokken (Hechtel), hookə (Kermt), hoèèke (Bilzen), hoəkən (Zonhoven), hōkə (Rekem), hōͅkən (Sint-Huibrechts-Lille), hōͅʔə (Kwaadmechelen), hőkə (Maastricht), hááke (Tienray), hèke (Grote-Brogel), hèukë (Lanklaar), hèùkə (Meijel), hêûke (Nunhem), hôk... (Swalmen), höeke(n) höeke(n) (Schinveld), höke (Baarlo, ... ), höäken (Heijen), hø:kə (Aalst-bij-St.-Truiden), hø̄ǝk (Hoensbroek), hø̜̄k (Klimmen, ... ), hø̜̄k (Banholt, ... ), hø͂ͅ:kə (Opgrimbie), hø͂ͅk (haken (Blerick), hø͂ͅke (Leunen, ... ), høͅke (Gennep), hōkǝ (Alken), hǭkǝ (Meijel), uwəkə (Hoepertingen), ze kan hake (Lanklaar), ze kan haken (Muizen), ze kan haoken (Neeroeteren, ... ), ze kan heuken (Heusden), ze kan hèken (Meeuwen), ze kän häken (Peer), zie kan hēēke (Ellikom), zə kan hōͅkə (Opoeteren), (enk.)  hǭk (Montzen, ... ), (jonger)  h‧ōͅkə (Kinrooi), boven de ö staat een lengte-teken  höke (Lottum), crosjetére = handwerk  huêken (Wellen), e Frans  hie͂eke (Helchteren), er hoort nog een lengtestreep/teken op de ö van höke, maar deze is in combinatie met Uo niet te maken.  höke (Kessel), er hoort nog een lengteteken/streep te staan boven de ö van höke, deze is helaas niet te maken.  höke (Belfeld), eu van freule  heuken (Bocholt), handwerk  hake (Swolgen), in een haak blijven hangen, hechten  hø͂ͅke (Swolgen), is later ingevoerd  hake (Venlo), klank niet weer te geven  heuke (Oirlo), met een v-tje op de o  höke (Meerlo), minder gebruikt  ze kan hoaken (Nieuwerkerken), oa uitspraak: gouvernement (uit t Frans)  hoake (Ell), Op de ö van hök hoort nog een lengtestreep/teken. deze c ombinatie is niet te maken.  höke (Beesel), wordt door gewone mensen gebruikt  haoke (Opglabbeek), hangen: hange (Puth, ... ), honge (Puth), (blieve).  hange (Rimburg), haspelhaken: haspǝlhø̜̄k (Sevenum), inhaken: inhêeken (As), kam: kam (Ophoven, ... ), kamp (Ell, ... ), kāmp (Noorbeek, ... ), kanten vlechten: ze kan kanten vlechten (Kaulille), krammen: kramǝ (Susteren), kręm (Schimmert), kukhangen: vasthangen  kükhange (Rosmeer), nageltjes: nǭgǝlkǝs (Tessenderlo), pinnen: penǝ (Hoensbroek), reek: rē̜k (Guttecoven), regelaar: ręjgǝlēr (Geulle), rɛjgǝlē̜jr (Jeuk), ring: reŋ (Nuth), sjerp maken: sjerp maoken (Bilzen), strikken: strikken (Reppel), stroppen: stroppen (Heythuysen), tandjes: tē̜jnkǝs (Jeuk), tɛntjǝs (Boekend, ... ), vasthangen: vashange (Dieteren), vashange(n) (Obbicht), zich vas hange (Lutterade), vastkrammen: #NAME?  zich vaskramme (Brunssum), verlangen: (Niet gebruikt).  verlangen (Berg-en-Terblijt), vleugelhaken: vlø̄gǝlhǭkǝ (Sevenum), vleugelkam: vlø̄gǝlkamp (Helden), zich verhangen: zich verhange(n) (Ulestraten) breien met een haaknaald || Breien. [ZND 01 (1922)] || De haakjes of pinnetjes van de kam van de vleugel. Om de klossen gelijk vol te draaien moest men het garen steeds versteken op de haakjes of tandjes. [N 34, B15; N 34, B14] || De haken die aan het haam zitten en waaraan de ketel kan worden bevestigd. [N 57A, 4.9; N 57, 9 add.] || haken (ww.) [SGV (1914)] || Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)], [ZND m] || Haken. [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m] || Het weggraven van zand en modder uit de nog niet diep genoeg afgegraven wijk. [II, 24b] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)] II-2, II-4, II-7, III-1-3
haken en ogen haak en een oog: hwǫk ɛn ǝn ǫwx (Tongeren), haak en ogen: hǭk ǝn ōgǝ (Molenbeersel), uk ɛn awgǝ (Stokkem), ǭk ǝn ȳx (Gingelom), haak en oog: haak en oog (Oostham), hoǝk ɛn ǫwx (Lutterade), huwk ɛn owx (Hoepertingen), huwǝk ɛn ǫwx (Wellen), hōk ɛn ux (Loksbergen), hōk ɛn ōǝx (Jeuk), hǭk ɛn awx (Bocholt), hǭk ɛn uwǝx (Achel, ... ), hǭk ɛn ōx (Diepenbeek, ... ), hǭk ɛn ūx (Houthalen), hǭk ɛn ǫwx (Kesseleik), haak en oogje: hǭk ɛn ø̄xskǝ (Kesseleik), haakje en oog: hø̜kskǝ ɛn ǫwx (Weert), haakje en oogje: hyǝkskǝ ɛn ø̜jxskǝ (Reuver), hø̜kskǝ ɛn yǝxskǝ (Meijel), haakjes: hē̜kskǝs (As), haakjes en ogen: høkskǝs ǝn ǫwgǝ (Borgloon), hø̜ǝkskǝs ɛn ǫwgǝ (Maasmechelen), haakjes en oogjes: hǭkskǝs ɛn ūxskǝs (Nieuwerkerken), haken en ogen: gjøk ǝn ōgǝ (Genoelselderen), haken en ogen (Sint Huibrechts Lille), hãkǝn ęn ūǝgǝn (Oostham), hikǝ ɛn awgǝ (Bocholt), hiǝk ɛn ōgǝn (Bilzen), hiǝk ɛn ūgǝ (Hasselt), hiǝkǝn ɛn ǫwǝgǝn (Opoeteren), hoǝkǝn ɛn ūgǝn (Peer, ... ), huēk ɛn ōgǝ (Vreren), huǝkǝn ęn owgǝ (Heks), huǝkǝn ɛn ūgǝ (Helchteren), huǫkǝn ǝn ūgǝ (Houthalen, ... ), hyjǝk ɛn ōgǝ (Heers), hyjǝk ɛn ǫwgǝ (Gutschoven), hyø̄k ɛn ōgǝn (Ulbeek), hyø̜k ɛn ǫwgǝ (Tongeren), hyǝk ɛn ǫwgǝ (Wellen), hȳjǝk ɛn ǭwgǝ (Stevoort), hȳk ɛn ūgǝ (Nieuwerkerken), hø̜̃ ęn ūǝgǝn (Hamont), hø̄jk ǝn oǝgǝ (Vliermaalroot), hø̄jk ɛn ǫwgǝ (Wellen), hø̄jǝk ɛn ōgǝn (Sint-Huibrechts-Hern), hø̄k ɛn awgǝ (Maaseik), hø̄k ɛn awgǝn (Boorsem, ... ), hø̄k ɛn uǝgǝn (Achel, ... ), hø̄k ɛn ø̜wǝ (Remersdaal), hø̄k ɛn ē̜jx (Aalst), hø̄k ɛn ōgǝ (Oirsbeek, ... ), hø̄k ɛn ōgǝn (Diepenbeek, ... ), hø̄k ɛn ūgǝ (Jeuk, ... ), hø̄k ɛn ūgǝn (Achel, ... ), hø̄k ɛn ǫwgǝ (Kanne), hø̄k ɛn ǫwgǝn (Bocholt, ... ), hø̄kǝn ɛn ūgǝn (Peer), hø̄ǝk ɛn ūgǝ (Stevoort), hø̜̄k ǝn ōgǝ (Gennep), hø̜̄k ɛn awgǝ (Baarlo, ... ), hø̜̄k ɛn oǝgǝ (Blitterswijck, ... ), hø̜̄k ɛn uǝgǝ (Afferden, ... ), hø̜̄k ɛn ø̜jx (Blerick), hø̜̄k ɛn ōjgǝ (Meerlo), hø̜̄k ɛn ōwgǝ (Stokkem, ... ), hø̜̄k ɛn ōǝ (Lontzen), hø̜̄k ɛn ūgǝ (Well), hø̜̄k ɛn ūgǝn (Overpelt, ... ), hø̜̄k ɛn ǫwgǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), hø̜̄k ɛn ǫwgǝn (Rekem), hø̜̄k ɛn ǭgǝ (Zichen-Zussen-Bolder), hø̜jǝk ɛn uǝgǝn (Achel), hø̜k ǝn ūx (Overpelt), hø̜k ɛn awgǝn (Elen), hākǝn ɛn ø̄gǝ (Koersel), hākǝn ɛn ūgǝn (Linkhout, ... ), hākǝn ɛn ǫwgǝn (Oirlo), hējk ɛn ūgǝ (Kuringen), hēk ɛn awgǝ (As), hēk ɛn ø̜jgǝ (Meeuwen), hēk ɛn ōgǝ (Rosmeer), hēk ɛn ōgǝn (Eigenbilzen), hēkǝ ɛn uǝgǝ (Waasmont), hēǝk ɛn awgǝn (Neeroeteren), hēǝk ɛn ūgǝ (Gruitrode), hē̜k ɛn awgǝ (Zutendaal), hē̜k ɛn ōgǝ (Gelieren Bret), hęjk ɛn ājgǝ (Stein), hękǝn ɛn ōgǝ (Sint-Lambrechts-Herk), hīǝk ɛn ø̜̄x (Neerglabbeek), hīǝk ɛn ø̜jx (Houthalen), hōk ɛn ǫwgǝ (Mheer), hōkǝ ɛn awgǝ (Mettekoven), hōkǝ ɛn ōgǝ (Voort), hōkǝ ɛn ūgǝ (Kuringen, ... ), hōkǝ ɛn ūgǝn (Landen), hōkǝn ǝn ugǝ (Herk-de-Stad), hōkǝn ǝn ūgǝ (Kermt), hōkǝn ɛn uǝgǝ (Neerhespen), hōkǝn ɛn ęjgǝn (Mopertingen), hōkǝn ɛn ǫwgǝ (Diepenbeek, ... ), hūk ǝn ǭwgǝ (Maastricht), hūkǝn ɛn ūgǝ (Houthalen), hǫkǝn ęn ǭgǝn (Diepenbeek), hǫwkǝn ɛn ūgǝ (Lummen), hǫwkǝn ɛn ūgǝn (Paal), hǫwǝn ɛn uǝgǝn (Kwaadmechelen), hǫǝkǝ ɛn ǫwgǝ (Hoepertingen), hǫʔaŋ ɛn uǝgǝn (Tessenderlo), hǭkǝ ɛn awgǝ (Echt, ... ), hǭkǝ ɛn ǫwgǝ (Schimmert), hǭkǝn ęn ø̜̄wgǝn (Opglabbeek), hǭkǝn ǝn ōgǝ (Heijen, ... ), hǭkǝn ǝn ūgǝ (Beringen, ... ), hǭkǝn ǝn ǭgǝ (Eigenbilzen, ... ), hǭkǝn ɛn oǝgǝn (Kleine-Brogel), hǭkǝn ɛn ōgǝn (Vlijtingen), hǭkǝn ɛn ōwgǝ (Merselo), hǭkǝn ɛn ōǝgǝn (Griendtsveen), hǭkǝn ɛn ūgǝn (Heusden, ... ), hǭkǝn ɛn ūǝgǝ (Hechtel, ... ), hǭkǝn ɛn ǫwgǝ (Heel, ... ), hǭʔǝn ɛn ōgǝn (Lommel), hɛk ɛn ø̜jwgǝ (Niel-bij-As), hɛ̄k ɛn awgǝ (Grote-Brogel), jęk ɛn ōx (Bilzen), oakǝn ɛn ōgǝn (Rijkhoven), uwǝkǝ ɛn ǫwgǝ (Hoepertingen), wakǝn ɛn ōgǝn (Hoeselt), ø̜̄k ɛn awgǝ (Eisden, ... ), ø̜̄k ɛn ūgǝ (Sint-Truiden), ø̜̄k ɛn ǫwgǝ (Maaseik, ... ), ōkǝn ɛn ūgǝn (Wilderen), ǭkǝn ǝn ūǝgǝ (Hasselt, ... ), ǭkǝn ɛn awgǝn (Meeswijk), haken en oog: hāwkǝ ɛn uǝx (Bilzen), klampen en ogen: klɛmp ɛn uǝgǝ (Lottum), klɛ̄mp ɛn ǫwgǝ (Kessel), klampen en oogjes: klɛmp ɛn ø̜jxskǝs (Helden), klampjes en ogen: klɛmkǝs ɛn ǫwgǝ (Belfeld), klɛmpkǝs ɛn ǫwgǝ (Steyl), klampjes en oogjes: klɛmpkǝs ɛn ȳjxskǝs (Venray), klɛmpkǝs ɛn ø̜jxskǝs (Blerick), klɛmpkǝs ɛn ø̜xkǝs (Velden), kram en oog: kramp ɛn ōx (Bleijerheide, ... ), kramp ɛn ǫwx (Rothem), krammen: krē̜m (Zichen-Zussen-Bolder), kręm (Boorsem, ... ), krǫmǝ (Rutten), krɛm (Stokkem), krammen en maliën: krɛm ɛn māliǝn (Nederweert), krammen en ogen: krē̜m ɛn ǫwgǝ (Opgrimbie), krē̜mp ɛn oagǝ (Rosmeer), kręm ɛn ǫwgǝ (Rekem), kręmǝn ɛn ǫwgǝ (Maasmechelen), krɛm ɛn awgǝ (Amby), krɛm ɛn awgǝn (Urmond), krɛm ɛn awǝ (Gulpen), krɛm ɛn oagǝ (Schinnen, ... ), krɛm ɛn ojǝ (Rimburg), krɛm ɛn owǝ (Mechelen), krɛm ɛn ōgǝ (Eys, ... ), krɛm ɛn ōgǝn (Beverst), krɛm ɛn ǫwgǝ (Amby, ... ), krɛm ɛn ǫwgǝn (Munstergeleen), krɛm ɛn ǭwgǝ (Heer), krɛmp ɛn ōgǝ (Schinveld), krɛmp ɛn ǫwgǝ (Horn, ... ), krammen en oog: kręm ǝn ǭx (Lanaken), krammen en oogje: krɛm ɛn ø̜jxskǝ (Valkenburg), krammetje en oog: kręmkǝ ɛn ōǝx (Munsterbilzen), krɛmkǝ ɛn ǫwx (Weert), krammetjes: kręmkǝs (Kinrooi), krɛmkǝs (Bilzen), krammetjes en ogen: krɛmkǝs ǝn ōgǝ (Martenslinde), krammetjes en oogjes: krɛmkǝs ɛn ujxskǝs (Veldwezelt), krɛmkǝs ɛn øxskǝs (Vroenhoven), krɛmkǝs ɛn ęjxskǝs (Beverst), krɛmpkǝs ɛn ø̄jxskǝs (Swalmen), krɛmpkǝs ɛn ø̜jxskǝs (Beegden, ... ), ogen en haken: ǫwgǝn ɛn hø̄k (Ophoven) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7
hakenbord draaiplank: drōplaŋk (Loksbergen) Eenvoudig toestel bestaande uit een plank met drie of vier gaten die op de handgreep van de zwengel wordt geschoven en die door middel van twee handgrepen door twee mannen in een draaiende beweging kan worden gebracht. De informant van L 265c gebruikt een plank met drie gaten die tegen twee opstaande balken wordt vastgespijkerd. Door die gaten komen drie zwengels met een haak. Hij heeft voor deze plank geen aparte benaming. Zie afb. 78 en 79. [N 48, 67b] II-7
hakhaak hakhaak: hakhǭk (Altweert, ... ) Bodemhaak waarvan de schacht, het gedeelte tussen het snijdende deel en het handvat, in lengte kan variëren. De hakhaak wordt gebruikt om de hak van de klomp iets naar achteren uit te hollen zodat zij beter past rond de hiel van de voet. Zie ook afb. 246. [N 97, 24; A 29a, 10a; A 29a, 10c; monogr.] II-12