e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haaks haaks: haaks (Dilsen), hāks (Lommel), hǫks (Castenray, ... ), hǭks (Herten, ... ), in de haak: en dǝ hǭk (Heel, ... ), enǝn hǭk (Tessenderlo), ęn dǝn (h)uǝk (Bilzen), ęn dǝn hok (Genk), in de winkel: en dǝ weŋkǝl (Geulle), winkelig: weŋkǝlex (Bleijerheide), weŋkǝlix (Bleijerheide, ... ), winkeltig: weŋkǝltex (Mechelen) Zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. De haaksheid van een voorwerp kan worden opgemeten met een winkelhaak. [N 53, 199a; monogr.] II-12
haaks op de laag bergslag: bɛrxslāx (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Julia]  [Zwartberg, Waterschei]), bɛrxšlax (Chevremont  [(Julia)]   [Emma]), bɛrxšlāx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]  [Laura, Julia]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Domaniale]  [Maurits]  [Domaniale, Wilhelmina]), bɛ̄rxšlāx (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), haaks: hǭks (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), op slag: ǫp šlax (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Gezegd van ondersteuningen. Men spreekt van "haaks op de laag" of "bergslag" geplaatste stijlen, wanneer zij loodrecht tussen dak en vloer zijn geplaatst. In het geval dat dak en vloer niet evenwijdig aan elkaar lopen, staan de stijlen "bergslag" als zij haaks onder het dak zijn gezet. [N 95, 295; monogr.] II-5
haakschop haakschop: hǭkšøp (Meijel) Schop om te haken. Voor L 265 is de omschrijving van de haakschop als volgt: een schop die bestaat uit een korte steel met brede plank, 40 cm lang en 30 cm breed. Het blad vormt één stuk met de steel en is van hout, bij de steel 3 cm dik, voor 1.5 cm. [II, 24c] II-4
haaksleutel, pensleutel krampsleutel: krampšlø̜tǝl (Rothem  [(haaksleutel)]  ), noksleutel: nǫkšlø̜tǝl (Rothem  [(pensleutel)]  ) Sleutel waarmee speciale moeren kunnen worden vast- en losgedraaid. De haaksleutel heeft een haak die past in inkepingen die in de omtrek van bepaalde, doorgaans ringvormige, moeren zijn aangebracht. De pensleutel is een platte sleutel waarop twee pennen zijn aangebracht die passen in twee overeenkomstige gaatjes aan de bovenzijde van de moer. De haaksleutel en de pensleutel zijn meestal voor één maat moer bestemd, maar er zijn ook verstelbare uitvoeringen. Zie ook afb. 203. [N 33, 300k] II-11
haaksplit haaks splitje: hǭks spletjǝ (Echt), haakschlitz: hoakšlets (Bleijerheide), haakse slip: huǝksǝ slep (Bilzen), huǫksǝ sløp (Zolder), hǭksǝ sløp (Eisden), uǝksǝ slep (Bilzen), haakse spleet: hǭksǝ šplēt (Geleen), haakse split: hǭksǝ splet (Stein), hǭksǝ šplet (Reuver), haaksplit: hōksplet (Diepenbeek), hǫwkšplet (Nieuwstadt), hǭksplet (Horst, ... ), hǭkšplet (Tegelen, ... ), hakesplit: hǭkǝšplet (Doenrade), overslaande slip: ȳǝvǝršlǭndǝ šlep (Ransdaal), slip: slep (Bilzen, ... ), sløp (Elsloo, ... ), slip die overligt: sløp dę ø̄vǝrlek (Lanaken), slip met een arrêtje: slep męt ǝn arękǝ (Bilzen), spleet: šplēt (Born), split: splet (Hopmaal), šplet (Meerssen), split met hak: šplit met hak (Eijsden) Een split in haakse vorm. [N 59, 90a] II-7
haalmes breekmes: brēkmɛs (Eisden, ... ), druivenhaalmes: drūvǝhǭlmɛts (Neer  [(om holtes in duigen te maken)]  ), haalmes: hǭlmɛts (Neer, ... ), hol trekmes: hǫl trękmɛs (Boshoven, ... ), holmes: hǫlmɛs (Boshoven, ... ), krom snijmes: kromp šnimɛts (Gulpen, ... ), krōmp snęjmɛts (Maastricht), krom snippermes: kromp šnøpǝrmɛts (Beek), krom speekmes: kromp špɛjkmɛts (Panningen), krommes: krommɛs (Gennep), krompmɛts (Sittard, ... ), kromschaaf: krompšāf (Sittard), reimes: rejmɛs (Sevenum), rondmes: roŋkmɛts (Tegelen), schalmmes: sxalmmęs (Castenray, ... ), schilmes: sxęlmɛs (Weert), sxęlmɛts (Venlo), šęlmɛts (Heel, ... ), schrapmes: šrapmɛts (Rothem), snikkelmes: snikǝlmɛs (Hasselt), snippermes: snepǝrmɛts (Maastricht), snøpǝrmɛs (Tungelroy), speekmes: spęjkmęs (Velden), stootmes: stūǝtmęs (Hasselt), trekmes: trekmes (Belfeld, ... ), trēkmɛts (Eisden, ... ), trękmęs (Hasselt), trękmɛts (Swalmen), trekschaaf: trękšāf (Roermond), uithaalmes: ūthǭlmɛts (Blerick, ... ) Lang mes met een gebogen blad en twee houten handvatten. De kuiper gebruikt het haalmes om de binnenzijde van de duig in de lengterichting licht uit te hollen. Zie ook afb. 210. [N E, 16; A 32, 7; monogr.] II-12
haalpijp ringstempel: reŋstɛmpǝl (Maasbree), ringtang: reŋtsaŋ (Bleijerheide), stempelaambeeld: stempelaambeeld (Milsbeek) Een werktuigje om koperen ringetjes in de rijggaten te bevestigen, bestaande uit een pijpje en een ijzeren pin die in dat pijpje past. Zie afb. 28. [N 60, 46c] II-10
haam gareel: gariǝl (Sint-Truiden), gǝrīl (Beringen), haam: hai̯m (Groot-Gelmen), ham (Margraten, ... ), hom (Rummen), hoǝm (Bevingen), hām (Achel, ... ), hōǝm (Alt-Hoeselt, ... ), hǭm (Aalst, ... ), hǭǝm (Leopoldsburg, ... ), ām (Boorsem, ... ), āǝm (Leopoldsburg), ǭm (Brustem, ... ), paardshaam: pē̜rshām (Maasniel), pē̜rs˱ām (Booien), werkhaam: werkham (Margraten) Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.] || Leren of houten juk om de hals van het paard. [monogr.] I-10, II-8
haambeslag beslag: beslag (Sint-Truiden, ... ), bǝslax (Niel-Bij-Sint-Truiden), bǝslāx (Horst, ... ), bǝslōi̯ (Montfort), bǝslǭ.x (Diepenbeek), bǝslǭx (Bilzen, ... ), bǝšlāx (Gulpen, ... ), haambeslag: hāmbǝšlāx (Klimmen, ... ), hǭmbǝslǭ.x (Beverst, ... ), haamijzers: hāmē̜zǝrs (Hasselt), hāmīzǝrs (As), hǭmęi̯zǝrs (Genk, ... ), haamslakken: hāmslɛkǝ (Heythuysen, ... ), haken van de spanen: hē̜k van dǝ spinǝ (Zutendaal), ijzerwerk: ijzerwerk (Molenbeersel), slakken: slɛkǝ (Niel-bij-As, ... ), spaanijzer: spǭnē̜zǝr (Diepenbeek), (mv)  spēnē̜zǝrs (Beverst), spanenbeslag: špiǝnǝbǝšlāx (Heerlen, ... ) Platte ijzers die van voren op de haamspanen worden geslagen en waarvan de in elkaar passende uiteinden het slot vormen. Zie ook lemma Haamslot. [JG 1a; N 36, 11] I-10
haamblok blok: blǫk (Tessenderlo), haamblok: hāmblǫk (Bleijerheide, ... ), haamboom: hāmbǫwm (Klimmen), haamleest: hāmlęjst (Helden, ... ), hāmlę̄js (Gulpen, ... ), haamlijst: hāmlīs (Susteren), hāmlīst (Venlo, ... ), klos: klos (Venray), leest: lis (Sint-Truiden), lęjs (Maastricht), lęjst (Neeritter) Het houten blok waarop men de binnenhaam in elkaar klopt. Linssen (1967, pag. 57) definieert het haamblok als volgt: "Houten blok bestaande uit twee of drie delen dat in horizontale doorsnee de omvang van een binnenhaam heeft en naar beneden dikker wordt. Bovenin wordt een houten spie in de spleet geslagen om de binnenhaam strak te laten staan; dit kan ook met een horizontaal aangebrachte grote schroef bereikt worden." Zie afb. 77. [N 36, 43; Li 1967, 57] II-10