e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handboor bonboor: boŋbǭr (Tegelen), boor: bō.r (Panningen), buiker: bø̜̄kǝr (Kortessem), centerboor: centerboor (Borgloon), sentǝrbōr (Maastricht), sentǝrbǭr (Klimmen), sęntǝrbø̄r (Hasselt), sɛntǝrbōr (Heel), sɛntǝrbǭr (Blerick, ... ), drouw: draw (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), tapboor: tap˱bōr (Eisden, ... ), voorloper: vø̜rlōpǝr (Gennep) Handboor waarmee gaten in de steenkool kunnen worden geboord. De boor wordt met behulp van een borstplaat tegen het gesteente gedrukt. [monogr.; div.] || Kleine boor met een handgreep en met een op een schroefpunt uitlopend boorijzer, die met één hand wordt rondgedraaid. De handboor wordt gebruikt om een klein gaatje te boren op de plaats waar het bomgat en het tapgat moeten worden aangebracht. Het gaatje vormt het centreerpunt voor de grotere boren waarmee het uiteindelijke gat wordt gemaakt. Zie afb. 78 en de volgende twee lemmata. Soms wordt ook het zwikgat met de handboor aangebracht. Zie het lemma ɛzwikgatɛ.' [N E, 48b] II-12, II-5
handboor, fretboor boor: bǫar (Bleijerheide), bǭr (Tegelen), fret: frɛt (Herten, ... ), fretboor: frɛt˱bōr (Bleijerheide, ... ), frɛt˱bǭr (Simpelveld), fretboortje: frɛt˱bȳǝrkǝ (Heel), frɛt˱bø̜̄rkǝ (Herten, ... ), frɛt˱bǭrkǝ (Posterholt), frettenboortje: frɛtǝbȳǝrkǝ (Heel), handboor: (h)ant˱buǝr (Bilzen), (h)aǝnt˱bǭwr (Niel-Bij-Sint-Truiden), hantbǫwr (Jeuk), hantj˱bō̜r (Herten, ... ), hant˱bō.r (Weert), hant˱bōr (Rothem), hant˱bǭr (Klimmen, ... ), haŋk˱bǫar (Bleijerheide), hãnt˱bō̜r (Heijen), hãnt˱bǫwǝr (Tessenderlo), hānt˱bōr (Middelaar), hānt˱bō̜r (Mechelen, ... ), hānt˱bǫwr (Bevingen), handboortje: (h)ant˱buǝrkǝ (Bilzen), hanjt˱bø̜̄rkǝ (Sint Odilienberg), hantj˱bø̜̄rkǝ (Reuver), haŋkt˱bø̄rkǝ (Helden, ... ), haŋk˱bø̄rkǝ (Heerlen), haŋk˱bø̜̄rkǝ (Tegelen), hānt˱bø̜̄rkǝ (Mechelen), kurkentrekker: kø̜rkǝntrękǝr (Venlo), nagelboor: nē̜gǝlbǭr (Swalmen), schroefboor: sxrūf˱bōr (Castenray, ... ), spitsboor: spitsboor (Dilsen), vlim: vlēm (Rothem, ... ), vlimmetje: vlīmkǝ (Bilzen  [(gebruikt om voor te boren)]  ), vrille: vr ̇ij (Meeswijk), vril (Hasselt, ... ), zwikkelboortje: tswikǝlbø̜aršǝ (Bleijerheide) Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.] II-12
handboormachine handboormachine: hant˱bǭrmǝšin (Klimmen, ... ), haŋk˱bōrmašiŋ (Kerkrade), hãnt˱bǭrmǝšīn (Meerlo), zwong: zwuŋk (Bilzen) Boormachine die met de hand wordt aangedreven. De handboormachine wordt gebruikt voor het boren in hout en metaal. Zie ook afb. 121. [N 33, 122] II-11
handboormachine, borstboormachine handboor: hantj˱bǭr (Herten), handboormachine: handboormachine (Leopoldsburg  [(voor metaal en steen: met borststeun)]  ), hant˱bōrmašin (Dilsen), hant˱bǭrmǝšin (Tegelen), houtboor: hǫlt˱bǭr (Venlo), ratelboor: rātǝlbǭr (Ottersum, ... ) Boorapparaat met tandwieloverbrenging, waarbij tijdens het boren met één hand druk wordt uitgeoefend op het handvat en met de andere een hendel wordt rondgedraaid. Sommge handboormachines hebben in plaats van het handvat een plaat die tijdens het boren met de borst aangeduwd wordt. Zie ook afb. 84. [N 53, 174] II-12
handcultivator bietenrusje: biǝdǝrøskǝ (Rummen  [(voor de bieten)]  ), binette: bǝnęt (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), cultivator: klāvātǝr (Panningen), kultivātōr (Eygelshoven), kultjǝfātǝr (Oirsbeek), kultǝr (Middelaar), kyltivātor (Gennep, ... ), kyltivātǝr (Lommel, ... ), kyltǝvātǝr (America), køltivātø̜̄r (Hasselt), køltivātǝr (Bocholtz, ... ), køltǝfātǝr (Klimmen), køltǝvātǝr (Grathem, ... ), kølvātǝr (Achel, ... ), extirpator: hękspātǝr (Maaseik), pǭtǝr (Milsbeek, ... ), ękspātǝr (Bocholtz, ... ), ɛkspātǝr (Rotem), extirpatorhaak: terpǝtø̜̄rhak (Maasmechelen), extirpatortje: ękspātǝrkǝ (Bocholt, ... ), grondbreker: grōndbrē̜kǝr (Zichen-Zussen-Bolder), grǫndbrē̜kǝr (Borgloon), grǫu̯ndbrīǝkǝr (Gelinden, ... ), handbinette: hant˱bǝnęt (Zepperen), handcultivator: hantjkøltivātor (Boukoul, ... ), hantjkøltivātǝr (Baexem), hantjkøltǝvātǝr (Puth), hantjkęlvātǝr (Tungelroy), hantkalǝvātǝr (Meijel), hantkøltivātor (Blerick), hantkøltivātǝr (Leunen, ... ), haŋkkøltivātor (Tegelen), hentjkøltivātor (Urmond), hęntjkøltivātǝr (Obbicht), krabber: krębǝr (Halen), krɛbǝr (Venlo), krebbel: krębǝl (Waterloos), kromme haak: krǫmǝ hǭk (Borgloon), krotenhaak: krōtǝhǭk (Noorbeek), lichte trekker: lixtǝ trękǝr (Wellen), optrekhaak: ǫptręku̯ǫk (Hoeselt), optrekker: ǫptrękǝr (Diepenbeek), planette: flanęt (Herkenbosch), planęt (Maasniel), rus: røs (Lummen, ... ), trekcultivator: trekkøltivātor (Montfort), trekhaak: trękhāk (Lommel), trękhǫu̯k (Wellen), trękhǭk (Maxet), trekkrabber: trękkrabǝr (Gelieren Bret), wolf: wǫlǝf (Herk-de-Stad) Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.] I-5
handdoek blauwe handdoek: blauwe handdoek (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I]), blǫwǝ hant˱dōk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Emma, Maurits]), handdoek: antdōk (Eisden  [(Eisden)]   [Laura, Julia]), a͂nt˂duk (Sint-Truiden), ha.ndūk (Meeuwen), handdoek (Tongeren), hanjdoo:k (Roermond), hanjtdouk (Sittard), hanjtjdōk (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), hantdōk (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]), hantjdowk (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Eisden]), hantj˂dōk (Tungelroy), hant˂dox (Bleijerheide, ... ), hant˂duk (Gennep, ... ), hant˂dūk (Gennep, ... ), hant˱dox (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zolder]  [Domaniale]), hant˱dux (Chevremont  [(Julia)]   [Wilhelmina]), hant˱dōk (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Emma]), hant˱dūk (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]), haŋkdox (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Domaniale]), haŋkd˙ōk (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Julia]), hânddoēk (Castenray, ... ), Verklw. handdeuksjke  handdook (Heerlen), ¯ne zuveren handdook Liene handdeuk  handdook (Maastricht), keukenhanddoek: køͅi̯kəna͂nduk (Sint-Truiden), kleine geruiterde handdoek: klenǝ gǝrōtǝrdǝn ha.nt˱dok (Zolder  [(Zolder)]   [Maurits]), kuilhanddoek: kulhant˱dox (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma]  [Domaniale]), kulhant˱dōk (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), kulhaŋkdox (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), k˙ulha.nt˱d˙ōk (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Winterslag, Waterschei]), pungelplag: pøŋǝlplak (Lutterade  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), puthanddoek: puthanddoek (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg]), pøthānt˱duk (Hamont  [(Eisden)]   [Maurits]), pø̜thant˱dok (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) De blauw-wit of rood-wit geruite handdoek voor gebruik na het douchen. [N 95, 68; monogr.] || handdoek || keukenhanddoek II-5, III-2-1
handeg [eg]: [eg] (Blerick, ... ), hand[eg]: ant˱[eg] (Hasselt), hãnt[eg] (Mook), hof[eg]: ǫf˱[eg] (Sint-Truiden), houteren [eg]: [houteren eg] (Baarlo, ... ), klein eegdje: klęin ē̜xtjǝ (Haelen, ... ), klein eegje: klęi̯n ē̜xskǝ (Boekend), kleine [eg]: klęi̯n [eg] (Baexem, ... ), klɛ̄i̯n [eg] (Rummen), trek[eg]: tręk˱[eg] (Baarlo, ... ) De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.] I-2
handel commerce (fr.): cemmerce (Itteren), commerce (Echt/Gebroek, ... ), commers (Waubach), commersj (Doenrade), cômmerce (Schimmert), kemèrs (Ell, ... ), kemérs (Bree), kommers (Gronsveld, ... ), kommèrs (Kelpen), koommers (Maastricht), kémmĕrs (Eksel), kòmmèr.s (Maastricht), kòmmèrs (Maastricht), kómmers (Maastricht, ... ), kómmèrs (Epen, ... ), kómèrs (Meijel), kômmèrs (Herten (bij Roermond)), kəmèrs (As, ... ), [oorspr. invoer "commerie", rk]  commerce (Stein), commercie (<lat.): commercie (Heerlerbaan/Kaumer), kommèrcie (Sevenum), kèmérsie (Sevenum), geschft (du.): gesjef (Meijel), handel: der handel (Schaesberg), d⁄r handel (Klimmen), haenjel (Guttecoven), handel (Blerick, ... ), handəl (Epen, ... ), hanjel (Echt/Gebroek, ... ), hanjəl (Kapel-in-t-Zand, ... ), hanj⁄l (Heel), hāndel (Tienray), henjel (Born, ... ), hàndel (As), hàndəl (Heerlen, ... ), hànjel (Doenrade, ... ), hànjəl (Susteren), hándəl (Venlo), hèndel (Weert), hènjəl (Urmond), m.  h‧andəl (Eys), koper (zn.): kuipper (Vlodrop), mangel: manjel (Merkelbeek), negotie (<fr.): neegoosĭĕ (Gennep, ... ), negotie (Maastricht, ... ), nəgoosie (Venlo), nering: nering (Mheer) handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)] III-3-1
handelaar commerant (fr.): commercant (Eigenbilzen, ... ), commergant (Leopoldsburg), commerçant (Jeuk), ei kleéne commercant (Genk), kommersant (Maastricht, ... ), kommērsant (Bocholt), komèrsànt (Loksbergen), koommersant (Maastricht), kòmmërsaant (Tongeren), kómmersànt (As), kómmərsánt (Opglabbeek), ne klehne commerciant (Peer), commerceman (<fr.): kemersman (Opglabbeek), kemersmân (Eksel), kommersmaan (Gronsveld), kommĕrsmâân (Eksel), kòmmèrsmāān (Maastricht), commercevrouw (<fr.): kommersvrouw (Maastricht), geschftsmann (du.): enge klenge jesjefsman (Kerkrade), gəsjèfsmán (Heerlen), jesjefsman (Kerkrade), klinge jesjefs man (Kerkrade), handelaar: haenjelèèr (Guttecoven), handelaar (Gennep, ... ), handelaer (Blerick, ... ), handelair (Gulpen, ... ), handeleer (Gulpen, ... ), handeleir (Geulle), handeler (Gulpen, ... ), handeleër (Ten-Esschen/Weustenrade), handeléér (As, ... ), handəleer (Maastricht), handəléer (Schinnen), handəléér (Hulsberg), hanjelaer (Montfort, ... ), hanjelear (Stein), hanjeleer (Maasniel, ... ), hanjeleir (Schinnen), hanjelēēr (Ophoven), hanjelieër (Herten (bij Roermond)), hanjeliĕr (Thorn), hanjeliêr (Ittervoort), hanjelèr (Kesseleik), hanjuleer (Brunssum), hanjəlaer (Beesel, ... ), hanjəleer (Kapel-in-t-Zand, ... ), hanjəlieer (Heel), hanjəléér (Oirsbeek, ... ), hāndeler (Tienray), hāndəleer (Maastricht), hendler (Kerkrade), henjeléér (Born), henjelêr (Stein), hàndəlīēr (Nieuwenhagen), hànjeleer (Doenrade, ... ), hànjeléér (Geleen), hànjerlèr (Stein), hànjəlîêr (Susteren), hándəléér (Venlo), hèndələr (Heerlen), héndəlēēr (Nieuwenhagen), h‧ɛndəl‧eͅar (Eys), (d: zacht!).  handjəleer (Kapel-in-t-Zand), m.  h‧ɛndələr (Eys), handelsman: handelsman (Venray), koopman: (vie) koupmaen (Maastricht), (viee-)koupman (Herten (bij Roermond)), kaopmaan (Maastricht), kaopman (Vlodrop), kaupma.n (Kelpen), kaupmán (Venlo), koepman (Meijel), koopman (Eys, ... ), koopmáán (Epen), kopman (Meerlo, ... ), koupmaan (Itteren, ... ), koupman (Echt/Gebroek, ... ), koupmanne (Neer), koupmannə (Beesel), kou‧pma‧n (Weert), koùpmán (Roermond), koüpmaan (Gronsveld), kŏŏpmaan (Mheer), kuipman (Bree), kòpman (Sevenum), kòpmàn (Sevenum), kòwpmàn (As), kópman (Meijel), kópmáán (Maastricht), koopman (zn.): koopman (Merkelbeek), koupmaan (Maastricht), koupman (Reuver), koper: kuiper (Maasbree), marchal: maresjal (Ell), vgl. Bree. Wb. (pag. 286): marsjang, handelaar. Vgl. Fr. marchand. Soms hoort men het verbasterde marsjal.  marsjal (Bree), marchand (fr.): marsjang (Bree, ... ), màrchàn (Loksbergen), màrsjàng (As), mársjáng (Opglabbeek), (vers).  marsjang (Gronsveld), vgl. Bree. Wb. (pag. 286): marsjang, handelaar. Vgl. Fr. marchand. Soms hoort men het verbasterde marsjal.  marsjang (Bree), mompelaar: mompelĕĕr (Merkelbeek), verkoper: verköper (Heerlerbaan/Kaumer), zakenman: zakemaan (Maastricht), zakemàn (Horst) handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || handelaar || iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)] || loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
handelen commerce (fr.) doen: commerce doen (Jeuk, ... ), kemérs doon (Bree), kòmmèrs doen (Maastricht), kòmmèrs dōēn (Maastricht), kómmers doen (Maastricht, ... ), kəmèrs doon (As), commerce (fr.) drijven: cemmerce drieve (Itteren), commerce drijven (Zonhoven), commersj drievə (Maastricht, ... ), commercen (<fr.): commercen (Eigenbilzen, ... ), kommerze (Gronsveld), kémmĕrsen (Eksel), kómmèrse (As), kəmèrsə (Loksbergen), commerceren (<fr.): commersjeren (Stein), kommersezə (Oirsbeek), commeren (<fr.): komerge (Montfort), geschft (du.): vgl. Venlo Wb. (pag. 135): gesjef, zaak.  gesjef (Meijel), geschfte machen (du.): jesjefte maache (Kerkrade), handel (zn.): handel (Hoensbroek), handel drijven: handel drieve (Gulpen, ... ), hanjel drieven (Kesseleik), hanjəl drievə (Beesel), hanjəl drīēvə (Beesel), hàndel dri-jve (As), hàndəldrīēvə (Heerlen), h‧andəl drī.və (Eys), handelen: āndələ (Sint-Truiden), ha[o}ndələ (Loksbergen), haenjelə (Guttecoven), haenjələ (Guttecoven), hai.ndələ (Eupen), handele (Blerick, ... ), handelen (Bree, ... ), handelle (Vlodrop, ... ), handjələ (Kapel-in-t-Zand), handəl (Epen), handələ (Hulsberg, ... ), hanjela (Oirsbeek), hanjele (Echt/Gebroek, ... ), hanjelen (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), hanjelle (Posterholt), hanjelə (Montfort, ... ), hanjnele (Neer), hanjuln (Brunssum, ... ), hanjöle (Posterholt), hanjəllə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), hanjələ (Heel, ... ), hāāndələ (Gennep), hān.dələ (Maastricht), hāndele (Meerlo, ... ), henjele (Stein), henjelen (Born, ... ), henjellen (Stein), hà.ndələ (Maastricht), hàndele (Sevenum), hàndələ (Epen, ... ), hànjele (Geleen, ... ), hànjelen (Stein), hànjelə (Doenrade, ... ), hànjələ (Susteren, ... ), hándelə (Gennep), hándələ (Venlo), hánjele (Swalmen), hánjələ (Roermond), hândele (Schimmert), händələ (Venlo), hènjələn (Urmond, ... ), h‧andələ (Eys, ... ), handslaan: handslaon (Oirlo), komenschappen: Van Dale: komenschap, (gew.) 1. koopmanschap: komenschap doen, koophandel drijven; -2. koopwaren.  kômenschâppe (Schimmert), zaken doen: zaakə doen (Maastricht, ... ) handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || handelen [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)] || loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)] III-3-1