e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lasapparaat bout: bōt (Bevingen), karbidgasontwikkelaar: karbit˲gās˱ǫntwekǝlīr (Neeritter), lasapparaat: las˱aparāt (Heijen, ... ), las˱apǝrāt (Helden, ... ), laš˱aparāt (Heerlen, ... ), laš˱apǝrāt (Rothem, ... ), laspost: laspǫs (Bilzen, ... ), laspǫst (Diepenbeek  [(elektrisch)]  , ... ), láspǫst (Loksbergen), schweissapparat: dǝr šwēs˱aparāt (Kerkrade, ... ), soudeerpost: sǫwdērpǫs (Jeuk) In het algemeen een toestel om te lassen. Zie ook de toelichting bij het lemma "wellen, lassen". Met de meer algemene woordtypen lasapparaat, schweissapparat (d.) en laspost zal wel vaak een autogeen lasapparaat bedoeld worden. Zie ook afb. 42. [N 33, 188-189; monogr.] II-11
lasbikhamer bikhamer: bekhāmǝr (Klimmen, ... ), lasbikhamer: laš˱bekhamǝr (Kerkrade), pikhamel: pekhāmǝl (Maastricht), pikhamer: pekhamǝr (Simpelveld), pinhamer: pinhamer (Houthalen) Hamer waarvan de kop aan één kant in een scherpe punt uitloopt. De lasbikhamer wordt gebruikt voor het wegkappen van de slakken die ontstaan bij het elektrisch lassen. [monogr.; N 33, 59] II-11
lasbrander autogenisch apparaat: ōtōgēnes˱ apǝrāt (Rothem), bout: bōt (Bevingen), brandbek: brant˱bɛk (Bilzen), brander: bran(d)ǝr (Bilzen), brander-chalumeau: brandǝr-šalǝmo (Ophoven  [(met gas)]  ), brender: brɛnjǝr (Swalmen), brenner: brɛnǝr (Kerkrade, ... ), chalumeau: šalimo (Eigenbilzen), šalymo (Zutendaal), šalǝmō (Meeswijk), gasbek: gās˱bɛk (Bilzen), lasbrander: las˱brandǝr (Helden, ... ), las˱branǝr (Bilzen, ... ), las˱brãndǝr (Heijen, ... ), laš˱brandǝr (Ten Esschen), lasbrender: las˱bręnjǝr (Montfort), las˱brɛnjǝr (Herten, ... ), lasbrenner: laš˱brɛnǝr (Heerlen, ... ), laspit: lašpet (Klimmen  [(om te lassen)]  ), schweissbrenner: šwēs˱brɛnǝr (Spekholzerheide) Lasapparaat dat bestaat uit een metalen buis met tuitvormig mondstuk en twee toevoerleidingen, één voor de brandstof en één voor het verbrandingsmiddel (meestal zuurstof). Als brandstof kan waterstof, lichtgas of acetyleengas worden gebruikt. Zie ook afb. 43. [N 33, 190; monogr.] II-11
laskap, lashelm kap: kap (Loksbergen), lashelm: las(h)ɛlǝm (Bilzen), lashoed: lashut (Bevingen), laskap: laskap (Bilzen, ... ), laškap (Heerlen, ... ), laskas: laskas (Tessenderlo), masker: maskǝr (Jeuk), scherm: šęrǝm (Eigenbilzen), šɛrǝm (Ophoven), schermkap: šɛrǝmkap (Montfort), schweiss-kap: šwēskap (Kerkrade, ... ) Metalen kap met donkergroen ruitje waarmee tijdens het elektrisch lassen hoofd en ogen tegen straling en metaalspetters beschermd worden. De laskap wordt met één hand vastgehouden, de lashelm wordt op het hoofd gezet. Zie ook afb. 46. [N 33, 192] II-11
lasplaat las: laš (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Maurits] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) IJzeren plaat waarmee spoorrails onderling verbonden worden. [monogr.] II-5
lasspiegel lasspiegel: lasspīgǝl (Houthalen), laššpęjǝl (Bleijerheide), soldeerspiegel: sǫldēršpēgǝl (Nieuwenhagen, ... ) Kleine spiegel, soms ook aan een stokje bevestigd, waarmee soldeerverbindingen, bijvoorbeeld aan de achterkant van een buis, kunnen worden gecontroleerd. [N 64, 23] II-11
lasstaaf baguette: bagęt (Bilzen, ... ), bagɛt (Diepenbeek  [(verschillende soorten al naar gelang de aard van het werk)]  , ... ), bǝgøt (Ophoven  [(bij elektrisch lassen)]  ), bǝgɛt (Eigenbilzen), brandbaguette: bjanbagɛt (Diepenbeek), elektrode: elɛktrōdǝ (Kerkrade, ... ), elɛktrōt (Heerlen, ... ), ēlɛktrōdǝ (Heijen  [(bij elektrisch lassen)]  , ... ), ęlɛktrawdǝ (Loksbergen), lasbaguette: las˱bagęt (Bilzen), las˱bagɛt (Bevingen), lasdraad: las˱drǭt (Heijen  [(bij autogeen lassen)]  , ... ), laselektrode: las˱ēlɛktrōdǝ (Neeritter), laš˱ēlɛktrōdǝ (Rothem), lasstaaf: lasstāf (Well  [(mv lasstɛ̄f -- bij autogeen lassen)]  ), lasštāf (Reuver  [(mv lasštē̜f)]  ), lašštāf (Ten Esschen), lasstaafje: lasstɛfkǝ (Meerlo), pegel: pęjl (Jeuk) De metalen staaf die bij het elektrisch lassen van metalen als laselektrode dient. De laselektrode smelt daarbij ook en voegt zo metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld. De elektrode is ommanteld met een stof die als een soort vloeimiddel fungeert. Tijdens het lassen verdampt een deel daarvan en vormt een gas dat het gesmolten metaal tegen oxidatie beschermt. Op de lasnaad wordt een slak gevormd die met behulp van de lasbikhamer kan worden weggekapt. Zie ook afb. 45. [N 33, 191; monogr.] II-11
last last: last (Maxet, ... ), làst (Zonhoven), lās (Mechelen) Een vracht van 2100 kilo, ofwel 30 mud van 70 kilo. [N O, 38o] || last II-3, III-1-4
last van een schip last: last (Ospel), lāst (Griendtsveen, ... ) Bepaalde ruimte op het schip die met turf geladen wordt. [II, 90b] II-4
last, maat van 30.000 liter citerne: citerne (Jeuk), last: last (Schimmert, ... ), 1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.  last (Klimmen) de maat die een inhoud aangeeft van 30.000 liter [last] [N 91 (1982)] III-4-4