e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lomp paard (een) lompe: lōmpǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), (een) stomme: stǫmǝ (Diepenbeek), (een) trage: trǭ.gǝ (Waubach), (een) vuile: vulǝ (Moresnet), hij leert niet: hę līǝ.rt ni (Godschei), karhecht: karhęxt (Kwaadmechelen), karhengst: kareŋs (Lanklaar), karhengst (Neeritter, ... ), karheŋs (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), karheŋst (Afferden, ... ), karhēŋst (Remersdaal), karhęŋs (America, ... ), karhęŋst (Bocholt, ... ), karhɛŋst (Lommel), karęŋst (Kinrooi), karǝheŋs (Bleijerheide, ... ), kārheŋs (Beverst, ... ), kārhęŋs (Bilzen), kārhęŋst (Berverlo, ... ), kɛrheŋs (Baarlo, ... ), kɛrheŋst (Baexem, ... ), kɛrhęŋs (Maaseik), kɛrhęŋst (Neerpelt, ... ), kɛ̄rheŋst (Paal), kɛ̄rhęŋst (Herk-de-Stad, ... ), kɛ̄ǝrheŋst (Gingelom, ... ), karpaard: kārpē.rt (Maastricht), karslof: kārsluf (Bilzen), klof: kluf (Val-Meer), kloffer: klufǝr (Lommel), klos: klǫs (Hamont  [(plomp paard)]  ), kluppel: klø̜pǝl (Heerlerheide, ... ), knol: knǫl (Meijel), krobbel: krūbǝl (Bocholt), lomp hout: lo.mp hōt (Zolder), lomp hout (Maasniel), lomp paard: lomp pi̯ā.t (Bokrijk), lump pē̜.rt (Leopoldsburg), lōmp pē̜rt (Smeermaas), lǫmp pē̜ǝt (Achel), lompe beest: lo.mpǝ bī.st (Zutendaal), lompe bok: lompǝ buk (Blerick, ... ), lompe klof: lompǝ kluf (Halen), lompe knol: lompǝ knǫl (Venlo), lompe koe: lōmpǝ ku (Ottersum), lomperd: lǫmpǝrt (Lommel), lomperik: lo.mpǝrek (Genk, ... ), niet gedresseerd: ni gǝdresēǝt (Heesveld-Eik), os: ǫs (Lanklaar), schobberd: sxobǝrt (Nederweert  [(stakker)]  ), stom beest: stom bī.st (Zonhoven), stomme duivel: stomǝ dȳvǝl (Zolder), stommerik: stomǝrek (As, ... ) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long blaasbalg: bloasbalg (Blitterswijck), bloosbalg (Eksel), long: lauŋə (Bommershoven), lo.ŋ. (Montzen), loang (Echt/Gebroek), loeng (Bilzen, ... ), loenge (Einighausen), loengə (Rotem), loeŋə (Vliermaal), lon (Hoepertingen), long (Afferden, ... ), longe (Arcen, ... ), longen (Eksel, ... ), longĕ (s-Gravenvoeren), longən (Sint-Huibrechts-Lille), loong (Boekend, ... ), loonge (Nunhem), looŋən (Peer), loëng (Panningen), loënge (Panningen), loŋ (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), loŋ.ə (Montzen), loŋə (Genk, ... ), loŋən (Opglabbeek), lōng (Blerick, ... ), lōnge (Roosteren, ... ), lōōng (Baarlo), lōͅŋə (Gelinden, ... ), lŏ.ng (Schimmert), lŏĕng (Lanklaar, ... ), lŏĕnge (Posterholt), lŏng (Amby, ... ), lŏnge (Amby, ... ), lŏŏng (Afferden, ... ), lŏŏng-nge (Vijlen), lŏŏnge (Afferden, ... ), lŏŭng (Wellen), lŏŋ (Rekem), loͅng (Voort), loͅung (Borgloon), loͅŋ (Eupen, ... ), loͅŋə (Loksbergen, ... ), lung (Susteren), luŋ (Herk-de-Stad, ... ), luŋə (Sint-Truiden, ... ), luŋən (Bilzen), lūŋə (Halen), lŭng (Herten (bij Roermond), ... ), lŭnge (Herten (bij Roermond), ... ), lòng (Asenray/Maalbroek, ... ), lònge (Asenray/Maalbroek, ... ), lòònge (Broekhuizen), lóng (Baexem, ... ), lónge (Heer, ... ), lông (Beegden, ... ), lônge (Beegden, ... ), lôngen (Urmond), lôôngen (Blerick), löng (Roosteren), Bij een varken: loees  lŏŏng (Swolgen), Bij een varken: loews  lŏŏng (Well), de loe-ezen= ~de luchtpijpen.  loengen (Oostham), loos: lois (Molenbeersel), loos (Horn), loows (Middelaar), loës (Broekhuizen) De longen: a) van de mens [ZND 01u (1924)] || long [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)], [SGV (1914)] III-1-1
longen licht (enk): lex (Bilzen, ... ), lext (Beringen, ... ), lix (Mal, ... ), lixt (Lommel), līx (Beverst, ... ), longen: longen (Rummen), lou̯ŋǝ (Waasmont), loŋǝ (Berg en Terblijt, ... ), luŋǝ (Alken, ... ), lōŋǝ (Heerlen, ... ), lǫŋǝ (Gruitrode, ... ), (enk)  loŋ (Beringen, ... ), luŋ (Oirsbeek), loos (enk): lus (Maasmechelen), luǝs (Meijel), lōrs (Meijel), lōs (Kaulille, ... ), lōu̯ǝs (Lommel), lǭs (Neerpelt) De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11
lood blij: blęj (Bleijerheide, ... ), lood: l ̇ōt (Roermond), lut (Houthalen, ... ), luǝt (Bleijerheide, ... ), lwǭt (Echt), lȳt (Bree, ... ), lōt (Gennep, ... ), lū.t (Nieuwenhagen, ... ), lūǝt (Bleijerheide, ... ), lǭt (Stokkem) De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11
lood inleggen (de) schoorsteen in lood zetten: šōrstiǝn en lūǝt ˲zetǝ (Meijel), (de) schouw indekken: šǫw endɛkǝ (Heerlen), afslabben met lood: āfšlabǝ męt loat (Houthem, ... ), indekken met lood: endɛkǝ met lūǝt (Hoensbroek), lood aanbrengen: lwot˱ ānbreŋǝ (Rothem), lūǝt˱ ānbreŋǝ (Haler, ... ), lood inleggen: loǝt˱ enlęgǝ (Schimmert), lood rondzetten: lūǝt rǫnt˲zętǝ (Sint-Truiden), met lood afzetten: męt lūt˱ af˲zɛtǝ (Maastricht), met lood dichten: met lōt˱ dextǝ (Ottersum), met lood indekken: mē̜t luǝt˱ endɛkǝ (Heerlen), met zink bekleden: met tseŋk˱ bǝklɛjǝ (Bleijerheide), zink rond de schouw zetten: zeŋk ront ˲dǝ šǫw zɛtǝ (Genk), zink rondzetten: ziŋk rǫnt˲zętǝ (Sint-Truiden) Loden loketten in de voegen van het metselwerk aanbrengen. [N 32, 48b] II-9
lood, maat van 10 gram lood: lood (Gennep) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
lood, maat van 10 gram lood: 1 loêêd (Hoensbroek), e loead (Echt/Gebroek), e loeëd (Klimmen), e loàd (Doenrade), ein lood (Montfort), laod (Geleen, ... ), laot (Schimmert), laut (Schimmert), lāōd (Schimmert), load (Brunssum, ... ), loead (Geleen, ... ), loed (Eys, ... ), loeed (Weert), loeēt (Simpelveld), loeijd (Meijel), loet (Maastricht, ... ), loewed (Vijlen), loewəd (Heel), loeät (Beesel), loeêd (Venray), loeëd (Ell, ... ), loeët (Doenrade), loeəd (Gulpen, ... ), lood (Gulpen, ... ), looēd (Herten (bij Roermond)), loot (Roermond, ... ), loowt (Doenrade), loád (Thorn), loëd (Reuver, ... ), loët (Sevenum), loëèd (Beesel), lōēd (Horst, ... ), lōēwt (Reuver), lōēët (Nieuwenhagen), lōēət (Venlo), lut (Houthalen), lóet (Oirsbeek), lôet (Heerlen), lôêd (Maasbree, ... ), ⁄n loêd (Blerick), (als in Fr. trois).  lwoit (Urmond), (koffie).  loawt (Susteren), (peper).  loet (Maastricht), 1 loëd = 16 kleine 2 loëd = 1 ons 1 pond = ± 16 ons ± 2,14 pond = 1 kilo een vat rogge woog ± 20 kilo 1 vaat = 16 molster, of 100 kanne 1 malder = 6 vate 1 moed = 4 malder  loëd (Klimmen), o.  l‧uət (Eys), lood koffie: ein loët koffie (Hoensbroek), loodje: leutjə (Kapel-in-t-Zand), lûutjə (Heerlen), ons: oons (Epen), óns (Maastricht) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
looderts blij: blēj (Kelmis), blęj (Eupen), blī.j (Montzen) Loodhoudende delfstof. [monogr.] II-4
loodgieter dakman: dǭǝkman (Muizen), dakwerker: dākwē̜rkǝr (Neerpelt), dākwęrkǝr (Gruitrode, ... ), dǭkwęrkǝr (Martenslinde, ... ), gootwerker: guǝtwęrkǝr (Neeroeteren), gōtwɛrkǝr (Overpelt  [(voor herstellingen aan goten)]  ), gotenmaker: gotenmaker (Heusden), gōtǝmēkǝr (Hoepertingen), gōtǝmē̜kǝr (Gruitrode), gōǝtǝmijǝkǝr (Hoepertingen), gūatǝmiǝkǝr (Gelinden), gūǝtǝmi(j)ǝkǝr (Gutschoven), gotenman: guatǝman (Heers), loodgieter: l ̇ōt˲g ̇ētǝr (Roermond  [(recent maar vroeger pompenmaker)]  ), loat˲gitǝr (Zepperen), loodgieter (Bleijerheide, ... ), lu.ǝt˲gētǝr (Opoeteren), lut˲gijtǝr (Houthalen  [(maakt en herstelt loden buizen)]  ), lut˲gītǝr (Diepenbeek), lut˲gētǝr (Lanaken, ... ), lut˲gēǝtǝr (Diepenbeek), luwt˲getǝr (Meldert), luwǝt˲gitǝr (Tessenderlo), luǝt˲gitǝr (Attenhoven, ... ), luǝt˲gītǝr (Castenray, ... ), luǝt˲gētǝr (Beringen, ... ), luǝt˲gętǝr (Paal), lyt˲gētǝr (Bree), lȳt˲getǝr (Meeuwen), lō(w)ǝt˲gitǝr (Lommel), lōt˲giǝtǝr (Hoepertingen), lōt˲gētǝr (Lanklaar), lōt˲gītǝr (Heppen, ... ), lūat˲gitǝr (Lommel), lūat˲gētǝr (Ophoven), lūt˲gijǝtǝr (Zonhoven), lūt˲gitǝr (Duras, ... ), lūt˲gītǝr (Herk-de-Stad, ... ), lūt˲gētǝr (Beek, ... ), lūǝt˲gitǝr (Berverlo, ... ), lūǝt˲giʔǝr (Kwaadmechelen), lūǝt˲gētǝr (Neeroeteren), lūǝt˲gęj.tǝr (Hasselt), lūǝt˲gīǝtǝr (Landen), lǫwt˲gitǝr (Heers, ... ), lǫwt˲gī.tǝr (Borgloon, ... ), lǭt˲gitǝr (Beverst), lǭt˲gētǝr (Stokkem), loodslager: lōtslēgǝr (Maaseik), loodwerker: lutwęrkǝr (Hasselt), lȳtwē̜rkǝr (Opoeteren), lōǝtwęrkǝr (Opoeteren), lūwǝtwęrkǝr (Hechtel), plombeerder: plǫmbērdǝr (Neeroeteren  [(maakt en herstelt loden buizen)]  , ... ), plombier: plǫbję (Tongeren), pompenmaker: pompenmaker (Opitter), pompǝme(j)ǝkǝr (Gutschoven), pompǝmēkǝr (Maastricht), pompǝmē̜.kǝrt (Sittard), pompǝmē̜kǝr (Gruitrode, ... ), pumpǝmēkǝr (Hasselt), pumpǝmǭkǝr (Berverlo), pømpǝmēkǝr (Mettekoven), pōmpǝmē̜kǝr (Castenray, ... ), pompenman: pumpǝmān (Heers), pompenslager: pumpǝslē̜gǝr (Rotem), pompmaak: pumpmǭk (Ulbeek), sanitair-installateur: sanitē̜r-enštalǝtø̜r (Nieuwenhagen, ... ), soldeerder: stǫldērdǝr (Zichen-Zussen-Bolder  [(idem)]  ), soldeerman: sǫldērman (Houthalen), soldeur: stǫldø̜r (Riksingen, ... ), zingueur: zɛkø̜r, zɛkø̜̄r (Tongeren  [(ook gebruikt als benaming voor de zinkbewerker)]  ), zɛǝŋø̜r (Heers), zinkbewerker: zęjŋk˱bǝwęrkǝr (Sint-Truiden  [(ook gebruikt als benaming voor de zinkbewerker)]  , ... ) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loodgieterij loodgieterij: lūǝt˲gęj.tǝrē̜ (Hasselt), werkhuis: werkǝs (Stokkem), werkplaats: werǝkplǭts (Nieuwenhagen, ... ), werkstatt: węrǝkštat (Bleijerheide) Werkplaats van een loodgieter. [N 64, 162c; monogr.] II-11