e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lintwormen lintwormen: lenjtjwø͂ͅrəm (Meijel), lent worme (Mielen-boven-Aalst), lentwerm (Kortessem), lentworm (Tongeren), lentwourm (Rijkhoven), lientwûrm (Venray), lindwûrm (Houthalen), linjtworm (Beesel), linjtwòrm (Doenrade), lint wòrm (Sint-Pieter), lintjworm (Buchten), lintjwurm (Lutterade), lintjwôrm (Swalmen), lintweurm (Meijel), lintwurm (Eys, ... ), lintwürm (Wijlre), lènt wèrm (As), lèntjwurm (Doenrade), (= ook werme).  lentwərme (Jeuk), Opm. enkelvoud: ne li.ntwù.rem.  li.ntwùrem (Zolder), Opm. invuller noteert hier gewoon "worm", en niet "wörm"! (misschien moet het toch "wörm"zijn?!).  lintworm (Geleen), Opm. onder de "ei"staat een boogje; weet niet wat invuller hiermee bedoeld (wellicht te maken met de uitspraak)?!  leintwôêrm (Eisden), wormen: weurm (Jesseren, ... ), wurm (Echt/Gebroek), wòrrem (Weert), wórm (Geleen), wörm (Klimmen, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  wérm (èn de dêrm) (Bilzen) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lintwormen? [N 93 (1983)] III-3-2
lintzaagmachine bandzaag: bant˲zāx (Venlo), bandzeeg: bant˱zē̜ǝx (Bleijerheide, ... ), baŋk˲zē̜ǝx (Bleijerheide, ... ), bandzeegmachine: bant˲zē̜xmǝšeŋ (Dilsen), draaizeeg: drājzē̜x (Dilsen), figuurzeeg: figȳrzē̜x (Dilsen), lintzaag: lentj˲zāx (Helden, ... ), lent˲zāx (Tegelen, ... ), lent˲zǭx (Leopoldsburg, ... ), lint˲zāx (Castenray, ... ), lęnt˲zãx (Lommel), līnt˲zāx (Ottersum), lintzeeg: lenjt˲zē̜x (Roermond, ... ), lentj˲zē̜x (Heel, ... ), lent˲zēx (Maastricht), lent˲zē̜x (Geulle, ... ), lęjn˲zēx (Diepenbeek), lęnt˲zē̜x (Bilzen, ... ), lintzeegmachine: lent˲zē̜xmǝšeŋ (Dilsen) Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. [N 50, 69; N 53, 16; monogr.] || Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. Het werktuig werd volgens de invullers uit L 290 en L 291 gebruikt om profielijzer te zagen. [N 33, 330; monogr.] II-11, II-12
lip lip: ein lĭp (Opglabbeek), en lip (Hoepertingen), in lĭp (Eksel), le.p (Achel), leepen (Sint-Martens-Voeren), lep (Aalst, ... ), lEp (Leunen), lep (Loksbergen, ... ), leppe (Genk), leppə (Neerglabbeek), lepə (Opoeteren), lepən (Diepenbeek, ... ), lēp (Sint-Geertruid), lĕ:pə (Remersdaal), leͅp (Maastricht), li.p (Baelen, ... ), lip (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), lipe (Genk), lippe (Berbroek, ... ), lippen (Bree, ... ), lippĕ (Tongeren, ... ), lippə (Heers, ... ), lippən (Eigenbilzen, ... ), lipə (Borgloon, ... ), līp (Eys), līppə (Vroenhoven), lup (Amby, ... ), lupe (Zichen-Zussen-Bolder), luppe (Bree, ... ), luppen (Beringen, ... ), luppn (Paal), luppə (Beverlo, ... ), luup (Puth, ... ), luupə (Valkenburg), lŭp (Brunssum, ... ), lŭppə (Zichen-Zussen-Bolder), ly(3)p (Sint-Truiden), lyp (Baexem, ... ), lYp (Overpelt), lyp (Paal, ... ), lyppə (Lanaken), lypə (Molenbeersel), lép (Noorbeek, ... ), lépe (Remersdaal), lìp (Arcen, ... ), lîp (Gulpen), lîppen (Ulbeek), löp (Broeksittard, ... ), lø.p (Houthalen, ... ), løp (Achel, ... ), løpə (Lanaken, ... ), løpən (Tongerlo), løͅp (Amby, ... ), lùb (Posterholt), lùp (Amby, ... ), lú:p (Cadier), lúp (Puth), lúppen (Sint-Truiden), lüp (Bingelrade, ... ), lɛp (Hasselt, ... ), øn lüp (Meldert), ən lep (Gerdingen), ən lĕp (Opoeteren), ən lip (Berg, ... ), ən lĭp (Herk-de-Stad), ən løp (Beverlo, ... ), ənə lip (Kerkrade), [Paragraaf: lichaam]  lup (Boorsem), luppe wie eine klomp  lŏp (Beegden), paardslip: pi̯ā.tslip (Kerniel) bovenlip [N 10b (1961)] || Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)] || een lip [znd A1 (1940sq)] || Het gedeelte dat aan een stuk hout overblijft, wanneer dit aan het eind wordt ingekeept. Zie ook afb. 128. [N 54, 42c] || lip [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || onderlip [N 10b (1961)] || Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, II-12, III-1-1
lip van de bankschroef buitenwang: būtǝwaŋ (Venlo), klem: klɛm (Bilzen), lip: lep (Leopoldsburg), nijplip: nē̜plep (Leopoldsburg), schroefblok: šruf˱blǫk (Mechelen), šrūf˱blǫk (Herten), spanblok: spanblǫk (Geulle), tang: taŋ (Sint Odilienberg), voorstuk: vȳrštøk (Bleijerheide) Het verstelbare houten blok van de bankschroef waarmee een werkstuk tegen de rand van het werkbankblad geklemd kan worden. [N 53, 208k] II-12
lip van een hoefijzer hoefijzerkap: hof˱īzerkap (Simpelveld), hoeflip: hufløp (Wijchmaal), kap: kap (Heerlen, ... ), lip: lap (Val-Meer), le ̝p (Boekhout, ... ), le.p (Bree, ... ), lep (Aalst, ... ), li ̝p (Berlingen, ... ), lip (Berg, ... ), lø ̝p (Herderen, ... ), lø.p (Molenbeersel), løp (Alken, ... ), lø̜p (Stevoort), lipje: lepke (Stokrooie), løpke (Donk, ... ), slekje: slɛkske (Zelem), steun: štø̄n (Herten) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
liplas gordinglas: gǫrdeŋlas (Ottersum), haaks overeen gelast: hǭks˱ ø̄vǝręjn gǝlašt (Sint Odilienberg), haakse las: hǭksǝ las (Stein), half overeen gezaagd: hōf˱ ȳvǝrē gǝzɛ̄xt (Mechelen), halfhoutse las: halǝfhǫltsǝ las (Venlo), halve liplas: halǝf løplas (Herten), koude liplas: kāj løplas (Herten), las: leš (Mechelen), rechte liplap: rɛxtǝ leplap (Geulle), rechte liplas: rɛxtǝ løplaš (Posterholt), schrage liplas: šrē̜jǝ leplaš (Bleijerheide), schuins overeen gelast: šyns˱ ø̄vǝręjn gǝlašt (Sint Odilienberg), schuinse las: sxȳnsǝ las (Venlo), schuinse liplas: šynsǝ løplaš (Posterholt), šø̄nsǝ løplaš (Stein), schuinse verbinding: sxø̄nsǝ vǝrbęjneŋ (Wellen), tandlas: tāntlas (Ottersum) Houtverbinding waarmee twee in elkaars verlengde gelegen stukken hout aan elkaar bevestigd kunnen worden. Aan het uiteinde van ieder stuk wordt daartoe een lip gezaagd. De borsten van de liplas kunnen recht of schuin zijn uitgevoerd. De las wordt met deuvels, draadnagels of bouten vastgezet. Zie ook de volgende twee lemmata en afb. 128. [N 54, 42a; N 54, 46] II-12
lis (alg.) (zie na) lis: powerleejs (Borgloon), bies: bies (Hasselt), blauwe lis: ± Veldeke  blauwe lis (Tienray), blauwe luusbloem: WBD/WLD  blòw lösjblóm (Heerlen), blauwe tulp: blou tulpe (Wellen), blauwschaar: -  blau sjiér (Echt/Gebroek), blauw sjeeren (Echt/Gebroek), bloemen: bloome (Opitter), blōōme (Maasbracht), boerenlis: eigen spellinsysteem vormd wortelstokken  boerenlis (Meijel), duitse lis: eigen spellinsysteem vormd wortelstokken  Duitse lis (Meijel), geelschaar: -  gael sjeeren (Echt/Gebroek), gele iris: WLD  gèèl iris (Thorn), gele lis: gaele lis (Oirlo), gēle lis (Wijlre), -  gelelesse (Montfort), géél lés (Tungelroy), eigen spellinsysteem vormd wortelstokken / lastig onkruid (zaad)  gele lis (Meijel), geen aparte naam  gele lis (Berg-en-Terblijt), idem  gele lis (Venlo), WLD  gèle-lès (Beesel), zelfde  gele lis (Echt/Gebroek), ± Veldeke  gèle lis (Tienray), gele lisbloem: gêel-lèsbloem (Tongeren), gele luus: eigen spelling  geilleluusj (Vlodrop), gele luusbloem: WBD/WLD  gêêl lösjblóm (Heerlen), gele tulp: geeel tulpe (Wellen), gele vleermuis: ook: leis6*, pu.lleis6* en wet6rtvl6p6*  ɛgeəlɛvleərɛmɛ͂ys (Diepenbeek), hoflis: hoflis (Koersel), hoflisch (Hechtel), iris: ires (Niel-bij-St.-Truiden), Spelling: "fonetisch  iris (Maastricht, ... ), WLD  iris (Thorn), īēris (Maastricht), koffiekruid: koffecrut (Lommel), lelie: leelus (Leopoldsburg), lelie (Leopoldsburg, ... ), lilje (Kunrade), lis: laichen (Rotem), lais (Beringen, ... ), laisj (Eisden), le.s (Hasselt), leejs (Borgloon), lees (Ulbeek, ... ), leis (Ulbeek), leisch (Kuttekoven), lei̯s (Lauw, ... ), lejs (Koninksem), les (Beverst, ... ), lesch (Elen, ... ), leschen (Lanaken), leschse (Hoepertingen), lesejh (Hoepertingen), lesj (Heerlen, ... ), lesschen (Neeroeteren), lesse (Alken, ... ), lessə (Hoepertingen), lesən (?) (Hamont), leəsch (Ulbeek), lēīs (Borgloon), lēͅs (Zonhoven), lēͅsch (Beverst), lēͅssə (Lanaken), lĕs (Millen), leͅs (Herk-de-Stad, ... ), leͅssj (Herk-de-Stad), lies (Beverlo), liezen (Kwaadmechelen, ... ), lijs (Gelinden, ... ), lijəs (Zepperen), lis (Genk, ... ), lis (blauwe) (Jeuk), lis (gele) (Jeuk), lisch (Bree, ... ), lisse (Maaseik, ... ), lissen (Houthalen, ... ), lissĕ (Heppen), litsj (Heerlen), liəs (Diepenbeek), līs (Maasbracht, ... ), līzen (Oostham), lī̞sə (Hasselt), lè.s (Hasselt), lès (Hasselt, ... ), lès(se) (Hasselt), lèsch (Lanaken, ... ), lèsse (Opoeteren, ... ), lèssen (Eigenbilzen), lèssë (Hoeselt), lés (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), lésse (Nieuwerkerken), léəs (Bree), lês (Swalmen, ... ), lêsch (Opoeteren), lêsj (Gronsveld), lësch (Houthalen), lësche (Lutterade), lësse (Opitter, ... ), løš (Opgrimbie), ləs (Stevoort), ləsch (Bree), lɛ.s (Wellen), lɛs (s-Herenelderen, ... ), lɛsse (Sint-Truiden), ± lɛsə (Opglabbeek), -  lis (Maasbree, ... ), lisse (Kessel, ... ), lès (Tungelroy), lèsse (Montfort), Bree Wb.  lis (Bree, ... ), eigen spelling  lis (Montfort), eigen spelling ?  lis (Montfort), idiosyncr.  lis (Thorn, ... ), iris pseudacorus  leͅš (Meeswijk), lang smal blad  lès (Tongeren), ook: ge6lvle6rmæys*, pu.lleis6* en wet6rtvl6p6*  leisə (Diepenbeek), Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  lis (Eksel), WBD  lès (Sevenum), WBD/WLD  lés (As, ... ), lésj (Urmond, ... ), WLD  les (Ophoven, ... ), lis (Guttecoven, ... ), lits (Stein), lès (Sevenum), z. ook een vb. van het gebruik bij duig.  lès (Maastricht), ± Veldeke  lis (Weert), lisbloem: laisjbloem (Eisden), lisbloem (Leopoldsburg), lischblaaem (Sint-Truiden), [Iris pseudo-acorus]  lèsbloem (Tongeren), lisgras: lesch graas (Eupen), lisplant: lisplaont (Nieuwerkerken), luus: leuche (Remersdaal), leuiche (Remersdaal), leusch (Sint-Martens-Voeren), leysch (Piringen), luch (Rekem), luus (sleept.) (Echt), luusche (Lontzen), luusj (Melick, ... ), lösche (Lutterade), lø͂ͅš (Mechelen-aan-de-Maas), -  luusch (Sittard), luusj (Posterholt, ... ), lösj (Berg-en-Terblijt), bladeren van de lisbloem of iris  lúus (Tegelen), eigen spelling  luusj (Vlodrop), lis, een soort wilde waterplant ook wel rietgras genoemd  luusj (Herten (bij Roermond)), verward met luujsch = iris*; gezocht voor het dichten van kuipen  luujsch (Nuth/Aalbeek), WBD/WLD  luusj (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), WLD  lūusj (Posterholt), lūūsj (Posterholt), WLD = vris / tuinplant  luusj (Posterholt), luusbloem: -  luusjblome (Susteren), luusjbloom (Schinveld), WBD/WLD  lösjblóm (Heerlen, ... ), metselbloem: Veldeke D. Schwertlilie  metselbloom (Klimmen), poellis: ook: ge6lvle6rmæys*, leis6* en wet6rtvl6p6*  ɛpu.lɛleisə (Diepenbeek), vleermuis: vlêêrmôôs (Diepenbeek), -  vleərmɛ͂ys (Diepenbeek), vlerenmuis: vleere mauss (Hoepertingen), vleeərəmuis (Hoepertingen), waterlelie: waterlelie (Eys, ... ), Veldeke  waterlelie (Echt/Gebroek), WLD  water lelie (Montfort, ... ), waterlelie (Schimmert), waterlis: waoterlesse (Ulbeek), waoterlis (Neerpelt), waterlis (Herten (bij Roermond), ... ), waterlisch (Hechtel, ... ), waterlissen (Neerpelt, ... ), waterlësse (Opitter), woa-we-ter lîes (Lommel), wouterliezen (Kwaadmechelen), wo’ttërlissue (Hoeselt), -  waterlés (Geistingen), eigen spellinsysteem vormd wortelstokken / lastig onkruid (zaad)  waterlis (Meijel), WLD  waterlès (Beesel), watertulp: ook: ge6lvle6rmæys*, leis6* en pu.lleis6*  ɛwetərɛtvləpə (Diepenbeek), wijerlis: z. L.J. p. 60  wijerlèsse (Zonhoven), wilde biezen: biezen (wilde) (Lanaken), wilde lis: wil lessen (Opglabbeek), wil leͅsse (Martenslinde) duitse lis [DC 60a (1985)] || Duitse lis (iris germanica). De bloemen zijn blauw, alle 6 de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang, de binnenste met een dichte rij gele haren (lits, lis, liesel, waterlelie, kaars). [N 92 (1982)] || gele lis [DC 60a (1985)] || Gele lis (iris pseudacorus). Een 40 tot 120 cm grote plant met een zeer dikke, kruipende wortelstok; de bladeren zijn zwaardvormig; de bloemen hebben 6 gele bloemdekbladeren, de 3 buitenste groot, bruin gestreept, de 3 binnenste klein, rechtopstaand, 3 me [N 92 (1982)] || gele lis, lisbloem (soort) || gele lissen || iris || Iris [N 92 (1982)] || iris, lis || lis [DC 13 (1945)], [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)], [ZND 29 (1938)] || lis, bladeren van || lis, iris || lis, plant || lisbloem || lisch || lisgras || lissen || soorten lis [JG 1b], [ZND 29 (1938)] III-4-3
lisdodde duivelskaars: -  duivelskers (Helden/Everlo), duivelskauw: duûvelskaw (Altweert, ... ), duûvelskouw (Tungelroy), -  duuvelskaw (Weert), duvels-kow (Weert), duvelskauw (Ospel, ... ), duvelskouw(e) (Stramproy), duûvelskouw (Tungelroy), ± Veldeke  duuvelskauw (Weert), duivelskluppel: douvelsklöppel (Maaseik), duvelsklöppele (Echt), -  duuvelsklöppel (Baexem, ... ), duuvelsklöppele (Posterholt), duuvelsklöppels (Tungelroy), duvels kloppel (Beegden), duvelskluppel (Helden/Everlo, ... ), duvelsklöppele (Heel), duvəls klûppel (Thorn), eigen spellingsysteem  duuvelsknöppel (Maasbree), duvelsklöppele (Ell), hier niet bekend. In Heel genoemd duvelskluppele. Opgegeven door L 376  duvelskluppele (Heel), ook: rietsigaar  duuvelsklöppele (Heel), WLD  duuvelsklöppele (Heythuysen), duuvelsköppel (Posterholt), duivelsknuppel: dūvelsknuppel (Castenray, ... ), -  duivelsknuppel (Lottum), duvelsknuppels (Melderslo, ... ), duivelskruid: -  duvels kroet (Stevensweert), dutskolf: (kleine lisdodde), ook: pu6lleis6*  dutskələvə (Diepenbeek), (Typha species):;L.J. p. 61: distekolve, andere Duitse naam Schilfkolben  dutsekó.lleve (Zonhoven), kaars: -  kè-əts (Wijlre), =kaarsen. De kinderen zeggen dit. Of er nog een andere dialectische aanduiding is weet ik niet. (...)  keiëtse (Heerlerheide), kattenstaart: -  kattestert (Hushoven, ... ), WLD groeit in voedselrijke sloten en poeltjes  katəstartə (Meijel), koelenkluppel: -  koelekloŭppele (Susteren, ... ), kolfsriet: WLD  kôlfsríet (Schimmert), kuis: huisj (Melick), lampenborstel: #NAME?  lampebeurstel (Amstenrade), lampenkruid: -  lampe kroet (Vijlen), mv. : lampe. Opgegeven bij 010b ipv. 010a.  lampe kroet (Vijlen), lampenpoetser: la.mpepoetser (Gennep, ... ), -  lampepoetser (Heythuysen, ... ), eigen spellinsysteem  lampepoetser (Meijel), WLD  lampepoetser (Posterholt), WLD = lisdodde  lampepoetser (Posterholt, ... ), lampenveger: -  lampe vèger (Maasbree), lampenveger (Melderslo), lampeväegers (Venlo), lampevèger (Roggel), WLD  làmpevééger (Swalmen), lis: lisse (Wijlre), lèjsə (Diepenbeek), lésse (Tungelroy), -  lesch (Geulle, ... ), lesj (Borgharen, ... ), lies (Venray), lis (Haelen, ... ), lisch (Blerick, ... ), lisse (Heel, ... ), lès (Geistingen), lèsj (Geulle), lèsse (Tungelroy), [Typha latifolia]  lès (Tongeren), ie lang rekken  lie:s (Oostrum), mv.  lesschen (Grathem), van een zeer grove soort worden stoelzittingen gevlochten, dus niet van biezen  laisse (Stramproy), Veldeke  lèsj (Klimmen), WBD  lèsse (Sevenum), WLD  lissə (Reuver), lèsse (Sevenum), è franse è (crèche) kort  lèsch (Welten), lisdodde: -  lischdodde (Sint-Odiliënberg), lisdod (Venray), lisdoddə (Heerlen), ?  lisdodde (Jeuk), luus: luusj (Oirsbeek), -  lu:s (Oirsbeek), luus (Echt/Gebroek, ... ), luusch (Geleen, ... ), lösch (Amby), lösj (Mechelen-aan-de-Maas), de lange schaarvormige bladen van de grote of kleine lisdodde, die groeit in en langs sloten en op moerassige plaatsen.  luusj (Buchten), eigen spelling  leusj (Vlodrop), geen mv. Hieronder vallen practisch alle waterplanten* met lintvormige bladeren  luusj (Guttecoven), groeit hier niet  luusj (Buchten), Opgegeven voor de lisdodde met als toevoeging "in het algemeen"*  luusj (Puth), verward met luujsch = iris*; gezocht voor het dichten van kuipen  luujsch (Nuth/Aalbeek), WBD/WLD  lösj (Heerlen), WLD  lùùsj (Guttecoven), luusbloem: -  lüschbloom (Born), luusel: -  luu:sel (Einighausen), luuskluppel: ö als inDuitse Stocke  luusjklöppel (Dieteren), negerlummel: WBD/WLD  neegərlimməl (As), negerpiemel: ordinaire naam  negerpiemele (Puth), paardenstaart: -  peidestart (Gennep), pluis: -  pluus (Geysteren), poel-lis: ook: dutsk6l6v6* (kleine lisdodde)  ɛpuəlɛleisə (Diepenbeek), poes: -  poês (Blerick), mv. püüs  poës (Blerick), poesje: poeske (Gennep, ... ), -  poeske (Mook), poezenknuppel: poezəknuppel (Putbroek), -  poezeklöppel (Echt/Gebroek, ... ), raffia: -  rafia (Tongeren), rattenstaart: WLD  rattestart (Ophoven), riet: -  reet (Echt/Gebroek, ... ), riet (Lottum), WLD  reet (Ophoven), rietplant: -  reetplantj (Herten (bij Roermond)), rietsknuppel: -  reetsknuppel (Putbroek), robbendoep: -  roebedoepe (Montfort), tanteknuppel: tan’teknuppel (Bleijerheide, ... ), trommelslager: -  trommelsläger (Wanssum), trommelslèger (Venray), tròmmelsläger (Venray), typha latifolia  tròmmelslaeger (Castenray, ... ), trommenslager: -  trommeslègers (Maasbree), tromslager: -  tromsle:ggers (Wanssum), vossenstaart: -  vossestert (Echt/Gebroek, ... ), waterlis: waterlisse (Oirlo), WLD  waterlis (Thorn), wolfsstaart: wolfsjtart (Schimmert), idiosyncr.  wolfsstert (Thorn), wolvenstaart: eigen spellinsysteem  wolvestert (Meijel), idiosyncr.  wolvesjtart (Sittard), WLD  wolve stert (Montfort), wolvestart (Stein), wolvestert (Beesel) dodderiet || grote lisdodde [DC 60a (1985)] || Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)] || kleine lisdodde [DC 60a (1985)] || lisdodde [DC 13 (1945)], [DC 13 (1945)], [N 92 (1982)] || lisdodde, blad van || lisdodden || lisdodden, moerasplant || lisdot || vijverlis, de vruchtstok III-4-3
lispelen (slissen) fluisteren: fluustere (Merkelbeek), lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  leespele (Sevenum), lēēspele (Sevenum), liespele (Vaals), lispele (Blerick, ... ), lispelen (Born, ... ), lispelle (Vlodrop), lispelt (Stein), lispelə (Doenrade, ... ), lispèle (Beek), lispəl-t (Maastricht), lispələ (Amstenrade, ... ), lispələn (Urmond), līspəllə (Grevenbicht/Papenhoven), lĭĕspələ (Heerlen), luspele (Geleen), sissen: sisse (Venray), slispelen: slispelen (Maastricht), slissen: schliessn (Brunssum), sjlisse (Gronsveld, ... ), sjlissen (Schinnen), sjlissə (Nieuwenhagen), slisse (Caberg, ... ), slissen (Eksel, ... ), slissə (Gennep, ... ), šle.sə (Eys), smiespelen: Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.  smispələ (Meijel), smoelen: sjmoele (Susteren) de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] III-3-1
list bedonderij: bedoonderiej (Tungelroy), beduvelarij: beduveleriej (Tungelroy), fijne toer: fijne toer (Hoeselt), fint: feent (Vlijtingen), fimp (Belfeld), fint (Borgharen, ... ), finte (Baarlo, ... ), finte veil höbbe (Guttecoven), fīnt (Heerlen), heej hèt finte (Blitterswijck), ⁄n fint (Klimmen), cf. VD s.v. "I. fint"= 1. (w.g.) list, slim bedenksel; 3. (gew.) vals voorwendsel; cf. VD s.v. "list"1. slimheid, schranderheid toegepast met doel om een ander te misleiden om doel te bereiken.; 2. bedrieglijke slimheid  feent (Gennep), cf. VD s.v. I. fint. 3. = vals voorwendsel  feent (Sint-Pieter), Dat is ¯n mojje fi.nt um binne te kómme  fi.nt (Gennep, ... ), Opm. hê hêt finte veil = men moet zich voor hem wachten; hij is niet te vertrouwen.  fint (Einighausen), flans: flans (Simpelveld), flauwe streek: floe sjtreek (Susteren), foef: eng foef (Gulpen), foef (Sittard), fŏĕf (Heerlen), foefje: foefke (As), fŏĕfjə (Venlo), (Leuven).  foefke (Jeuk), handigheid: hendjigheid (Weert), kunst: kunste (Baarlo), list: lest (Meeuwen), lis (Amby, ... ), list (As, ... ), lĭs (Nieuwenhagen), məlis (Epen), ən lis (Maastricht, ... ), ⁄n lis (Klimmen), ⁄n list (Schimmert), (klemtoon op "lis"). (mar.: ne list)  melis (Gronsveld), listigheid: listigheid (Maastricht), luizenstreek: ⁄n loes streek (Caberg), luizenzet: lôêase zat (Geleen), luizigheid: loàzigheid (Valkenburg), nutte streek: nuttə sjtreek (Kapel-in-t-Zand), plan: ⁄n plan (Venray), schlauigheid (<du.): sjlauwigheid (Herten (bij Roermond)), slimme streek: slim streek (Gennep), slum strieek (Weert), ⁄nne slumme straek (Sevenum), slimme zet: sjlummə zèt (Reuver), slimmigheid: sjlummigheid (Valkenburg), sluwigheid: v.  šl‧oͅu̯exhē.t (Eys), streek: sjtreek (Maasniel, ... ), streek (Urmond), strijk (Loksbergen), ⁄n streek (Caberg, ... ), truc: truk (Merkelbeek), truuk (Maastricht, ... ), trucje: trikske (As), val: val (Beesel), zét (Loksbergen), valstrik: vàlstrik (Loksbergen), vuile streek: ⁄n vuil streek (Caberg) een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)] || fint (list, barstje) [SGV (1914)] || fint (list, barstje) [SGV (1914)] || list || list, toegepaste slimheid III-1-4