e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loodgietersmes knijp: knijp (Houthalen), knip (Stokkem), loodmes: lū.tmɛts (Nieuwenhagen, ... ), mes: mɛs (Houthalen), mɛts (Bleijerheide), tassenmes: tɛ̄šǝmɛts (Bleijerheide  [(opvouwbaar)]  ) Al dan niet inklapbaar mes met gebogen blad dat door de loodgieter wordt gebruikt om er lood mee te snijden. Het heft is doorgaans van hout, volgens Tabak (pag. 122) ook van leer. Zie ook afb. 246. [N 64, 5] II-11
loodglazuur lood: lōt (Ottersum), lūt (Tegelen), loodsel: lȳtsǝl (Tegelen), lø̜tsǝl (Ottersum), vernis: fǝrnis (Maastricht), vǝrnis (Maastricht) Een hoofdzakelijk uit loodoxyde bestaand glazuur voor aardewerk. Op gebruiksvoorwerpen mag loodoxyde tegenwoordig vanwege de giftigheid niet meer gebruikt worden. In L 270 kende men naast het loodglazuur ook borax (borks) als glazuur. [N 49, 53c; monogr.] II-8
loodklopper bat: bat (Stokkem), klopper: klo̜pǝr (Stokkem), loodklopper: lū.tklǫpǝr (Nieuwenhagen, ... ), lūǝtklø̜pǝr (Roermond), slaghout: slāxhot (Houthalen), slof: sluf (Hasselt), zinkklopper: tseŋkklø̜pǝr (Bleijerheide) Houten werktuig waarmee men bladlood of zink in de gewenste vorm kan kloppen. Zie ook afb. 249. [N 64, 41b; N 66, 25; monogr.] II-11
loodlei loodlei: luǝtlaj (Bleijerheide), loodschalie: lū.tšāl (Nieuwenhagen, ... ) Lood of zink in de vorm van een lei om koepels of gebogen vlakken mee te dekken. [N 64, 156e] II-9
loodlijn loodlijn: luwǝtlē̜n (Tessenderlo), luǝtlin (Castenray, ... ), lūǝtlęjn (Leopoldsburg), lūǝtlīn (Heel), richt: rext (Gennep, ... ), richtlijn: rexlīn (Venlo), rextlīn (Herten), zichtlijn: zexlīn (Posterholt) Een loodrechte lijn, aangegeven door het schietlood of het waterpas. [N 53, 194b; monogr.] II-12
loodpan, gietlepel blij-gietlepel: blęj-jeslɛfǝl (Bleijerheide), blijlepel: blęjlɛfǝl (Spekholzerheide), giet-loodpan: gitlūtpan (Sint-Truiden), gietlepel: gētlē̜pǝl (Klimmen, ... ), gēǝtlē̜ǝpǝl (Heerlen), gietpan: gitpan (Bilzen), gētpan (Reuver, ... ), kroes: krus (Reuver), lepel: lē̜pǝl (Siebengewald), lood-gietlepel: luǝt-jeslɛfǝl (Bleijerheide  [(mv -lɛfǝlǝ)]  ), loodlepel: luwǝtlēpǝl (Tessenderlo), luwǝtlęjpǝl (Loksbergen), luǝtlēpǝl (Helden, ... ), luǝtlē̜pǝl (Herten, ... ), luǝtlɛfǝl (Kerkrade), lōtlē̜pǝl (Heijen, ... ), lū.tlēpǝl (Nieuwenhagen, ... ), lūtlēpǝl (Stokkem), lūǝtlēpǝl (Neeritter), loodpan: l ̇uatpan (Montfort), lutpan (Maastricht), luwǝtpan (Loksbergen), luǝtpan (Kerkrade, ... ), løtpan (Zutendaal), lōtpan (Heijen, ... ), lūtpan (Bevingen), lūǝtpan (Heerlen, ... ), lǫwtpan (Bilzen), pan: pan (Jeuk, ... ), pot: pǫt (Weert), scheppan: šęppan (Bilzen), smeltbeker: šmelt˱bē̜kǝr (Klimmen), smeltketeltje: smɛltjkētǝlkǝ (Neeritter), smeltkroes: smeltjkrus (Montfort), smøltkrus (Eigenbilzen), smɛltkrus (Heijen), smeltlepel: smęltlē̜pǝl (Siebengewald), smɛltlē̜pǝl (Meerlo), šmęltjlēpǝl (Montfort), smeltpan: sme ̞ltpan (Bilzen), smøltpan (Bevingen), smęltpan (Weert, ... ), šmel(t)span (Spekholzerheide), šmeltpan (Helden, ... ), soldeerpan: sǫldērpan (Herten), tinlepel: tinlēpǝl (Stokkem) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11
loodplank bloklood: blǫkluǝt (Rekem), driehaak: dręjhǭk (Tessenderlo), driehoek: dręjhuk (Bevingen, ... ), driehoekige waterpas: dręjhōkegǝ wǭǝtǝrpas (Gronsveld), gradenhoek: grādǝhōk (Klimmen), kwientje: kwi.nkǝ (Montfort), lijnwaterpas: lęjnwǭǝtǝrpas (Kleine-Brogel), lood: loǝt (Alken), loodblok: lōt˱blǫk (Maaseik), loodpas: lutpās (Kuringen), lū.atpas (Jabeek), loodplank: lowtplaŋk (Beverst), lōtplaŋk (Beverst, ... ), loodwaag: lūtwōr (Vaals), loodwaterpas: lwǫtwātǝrpas (Boorsem), meter: mēʔǝr (Tessenderlo), noodwaterpas: nūǝtwātǝrpas (Klimmen), oude waterpas: ǫwǝ wātǝrpas (Ulestraten), ouderwetse waterpas: awǝrwɛtsǝ wātǝrpas (Klimmen), pas: pas (Wellen), paslood: paslū.t (Weert), plankje: plęjŋkskǝ (Zepperen), scheer: sxšr (Koersel), waag: wǭx (Maastricht), waterpas: watǝrpas (Sint-Truiden), wātǝrpas (Eys, ... ), wǫtǝrpas (Sint-Truiden), wǭǝtǝrpas (Eijsden), wǭʔǝrpas (Tessenderlo), waterpas met een loodje: wātǝrpas met˱ ǝn lø̜tjǝ (Merselo), waterpas met lood: wǭtǝrpas mɛt lūǝt (Berverlo), waterpaslood: wātǝrpasluǝt (Tegelen), zetwaag: zɛtswǫax (Kerkrade) Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Zie ook afb. 30. De loodplank werd als volgt vervaardigd. In een rechthoekig houten bord sloeg men aan de bovenkant, in het midden, een haak. Vanuit die haak werd een loodlijn getrokken naar de onderzijde van het bord. Aan de haak werd een touw met ijzeren gewichtje (vgl. het schietlood) bevestigd. Als men wilde controleren of een muur waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was de muur niet horizontaal. Naast de vierkante loodplank kende men ook een driehoekig model. [N 30, 12c; monogr.] II-9
loods barak: brak (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Winterslag, Waterschei]), hangar: angar (Eisden  [(Eisden)]   [Domaniale]), hangar (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), haŋgār (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), keet: kēt (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Zwartberg, Waterschei]), laadzaal: lǭzāl (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), loods: loods (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Laura, Julia]  [Maurits]  [Maurits]  [Emma]  [Julia]  [Maurits]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]  [Maurits]  [Domaniale, Wilhelmina]), lots (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Domaniale]), lōts (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), lǫats (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), l˙ōts (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Maurits]), machineloods: mažīnǝlōts (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), remise: rǝmejs (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Domaniale]), rǝmis (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zolder]  [Domaniale]), rǝm˙īs (Zolder  [(Zolder)]   [Laura, Julia]), schop: schop (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), šop (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]), šǫp (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), stijlenloods: stilǝlōts (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I]) Algemene benaming voor een gebouw waar materialen zoals machines (Q 121c) of stijlen (L 374) kunnen worden opgeslagen. [N 95, 11] II-5
loodvergiftiging blijvergiftigung: blajvǝŋeftǝjoŋ (Bleijerheide), loodvergiftiging: lowǝt˲vǝrgeftegeŋ (Jeuk), luat˲vǝrgi.ftegeŋ (Schinnen), lut˲vǝrgeftegeŋ (Maastricht), luǝt˲vǝrgeftegeŋ (Heel, ... ), lyt˲vǝrgøftegeŋ (Houthalen), lōt˲vǝrgeftegeŋ (Ottersum), lū.t˲vǝrgeftegeŋ (Waubach), lūǝt˲vǝrgeftegeŋ (Gulpen, ... ), lǭt˲vǝrgeftegeŋ (Buchten), loodvergiftigung: luǝt˲vǝrjeftijoŋ (Kerkrade), loodwitvergiftiging: lōǝtwet˲vǝrgeftegeŋ (Herten), loodziekte: lut˲zik˱dǝ (Diepenbeek), luwǝt˲zektǝ (Tessenderlo), lǭt˲zēktǝ (Stokkem) Beroepsziekte die vooral voorkomt bij mensen die veel met lood of loodhoudende stoffen werken. Zie ook het lemma "loodvergiftiging" in Wld II.9, pag. 186. "Een karakteristiek symptoom der loodvergiftiging is blauw worden van het tandvleesch; er vormt zich een blauwige zoom langs de bruin of zwart geworden tanden. Allerlei storingen van het zenuwstelstel zijn bij heviger aanvallen het gevolg; dikwijls treedt de z.g. loodkoliek op, die vooral ʔs nachts zeer pijnlijk is. In allerlei zenuwcentra kunnen verlammingen optreden, vooral in de strekspieren der armen" (Zwiers II, pag. 37). [N 64, 166] || Ziekte die ontstaat ten gevolge van het werken met loodhoudende verfstoffen. [N 67, 101; monogr.] II-11, II-9
loodzand bleekzand: blęjkzant (Boorsem), boszand: boszaŋk (Blerick), cichorei: sokǝręi̯ (Tungelroy), cichoreigrond: sokǝręi̯gronjtj (Haelen), driftzavel: dreftzǭvǝl (Rummen), drijfzand: drēi̯fsant (Zolder), dręwfzant (Rotem), drīfzanjtj (Jabeek), duinlaag: dø̜̄nlǫǝx (Beringen), grijze: grīzǝ (Neeritter, ... ), grijze aarde: grēš ē̜rt (Meijel), grīs ē̜rt (Neerpelt), grijze grond: grīzǝ groŋk (Egchel), grijze zand: grēzǝ zant (Kiewit), grīzǝ zanjtj (Herten), grīzǝ zant (Geistingen), heilaag: hęi̯lǭx (Neerpelt), heizand: hęi̯zanjtj (Swalmen), licht zand: lext sant (Halen), loodlaag: luǝtlǭx (Ell), loodzand: loodzand (Leuken, ... ), loǝtzānt (Leunen), lutsɛnt (Beek), lutzanjtj (Ospel), lutzant (Genk, ... ), lutzaŋk (Hout-Blerick), luwǝtsant (Meldert), luǝtzanjtj (Montfort), luǝtzant (Blerick, ... ), luǝtzaŋk (Boekend), lyǝtzant (Donk, ... ), lōtzanjtj (Boukoul, ... ), lōtzānt (Heijen, ... ), lōǝtzant (Lommel), magere, grijze zand: māgǝrǝ grīzǝ zant (Eisden), rijnzand: rē̜nzant (Berverlo), scherpe zand: sxęrǝpǝ zant (Leopoldsburg), vliegerd: vlēgǝrt (Maasniel), vloei: vluj (Tessenderlo), witte zavel: wętǝ zǫvǝl (Beverst), zandlaag: zantlǭx (Beringen), zavel: zǭvǝl (Diepenbeek), zwarte zand: zwartǝ zaǝnt (Rekem) De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17] I-8