e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loegen van de bovenlast lagen: lǭgǝn (Ospel), loegen: loegen (Griendtsveen), lugǝ (Meterik), lūgǝ (Sevenum), lūgǝn (Meijel) Lagen maken op de bovenlast van het schip. [II, 90g] II-4
loeger lagers: lǭgǝrs (Ospel), loegers: lūgǝrs (Griendtsveen, ... ) Degene die de buitenwand stapelt bij het laden van turf op het schip. [II, 90h] II-4
loeien van de koe in het algemeen balken: balkǝ (Herk-de-Stad), belken: bɛlkǝ (Buchten, ... ), bɛlkǝn (Bilzen), bɛlǝkǝ (Gennep, ... ), bɛlǝkǝn (Gennep), beuken: bikǝ (Bree), buǝkǝ (Posterholt), bykǝ (Bocholt), byǝkǝ (Rotem), bȳkǝ (Epen, ... ), bȳǝ.kǝ (Dilsen), bȳǝkǝ (Bocholt, ... ), bȳǝkǝn (Elen), bøi̯kǝn (Holtum), bøkǝ (Boorsem, ... ), bøǝkǝ (Margraten), bø̄.kǝn (Helchteren, ... ), bø̄i̯kǝ (Eijsden), bø̄kǝ (Beringen, ... ), bø̄kǝn (Geistingen, ... ), bø̄ǝ.kǝ (Meeswijk), bø̄ǝkǝ (Baelen, ... ), bø̜̄.kǝ (Paal), bø̜̄i̯ǝkǝ (Teuven), bø̜̄kǝ (Baarlo, ... ), bø̜̄kǝn (Achel, ... ), bø̜̄ǝkǝ (Vlodrop), bø̜kǝ (Baarlo, ... ), bākǝn (Velden), bē.kǝn (Peer), bēkǝ (Peer), bī.kǝ (Ellikom, ... ), bī.kǝn (Grote-Brogel), bīǝkǝ (As, ... ), bōǝkǝn (Leunen), būǝkǝ (Heerlen, ... ), blaken: blãkǝ (Gelieren Bret), blákǝ (Lummen), blø̜̄.kǝ (Herderen), blø̜̄kǝ (Eupen, ... ), blā.kǝ (Donk, ... ), blākǝ (Berverlo, ... ), blākǝn (Meldert), blō.kǝ (Genk, ... ), blō.kǝn (Zonhoven), blōkǝ (Diets-Heur), blǫkǝ (Hoeselt), blǭ.kǝ (Bilzen, ... ), blǭkǝ ('S-Herenelderen, ... ), blaten: blēi̯tǝ (Lommel), blētn (Oostham), blē̜tǝ (Hasselt), blęʔǝ (Tessenderlo), blɛ̄tǝ (Kwaadmechelen, ... ), brallen: bralǝ (Binderveld, ... ), bralǝn (Genk), brɛlǝ (Vlijtingen), brullen: brelǝ (Waterloos), brylǝ (Borlo), brølǝ (Bocholt, ... ), brølǝn (Lommel, ... ), brø̄lǝ (Halen), brø̜lǝ (Halen, ... ), brǫlǝ (Bocholtz), bulken: bylkǝ (Ospel), byǝlǝkǝ (Gronsveld), bølkǝ (Arcen, ... ), bølkǝn (Overpelt), bølǝkǝ (Tessenderlo), bø̄lǝkǝn (Lommel), bø̜̄lkǝ (Middelaar), bø̜lkǝ (Beek, ... ), bø̜lkǝn (Venray), bø̜lǝkǝ (Helden, ... ), būlkǝ (Smakt), galderen: galdǝrǝ (Tungelroy), galdǝrǝn (Weert), jouwen: jūwǝ (Opglabbeek), kaken: kākǝ (Boshoven, ... ), keken: kii̯ǝkǝ (Diepenbeek), kiǝkǝ (Alken, ... ), ki̯ękǝ (Berlingen, ... ), kē.kǝ (Berbroek), kēkǝ (Aalst, ... ), kē̜kǝ (Borgloon, ... ), kē̜ǝkǝ (Wellen), kękǝ (Rosmeer, ... ), kīi̯ǝkǝ (Opheers), kīǝkǝ (Godschei, ... ), kɛ̄.kǝ (Beverst, ... ), kɛ̄i̯kǝ (Martenslinde), kreunen: krɛnǝ (Hasselt), kuimen: kimǝ (Bree, ... ), kymǝ (Kinrooi), kȳmǝ (Molenbeersel), kīmǝ (Neeroeteren), loeien: lui̯ǝ (Herten, ... ), lui̯ǝn (Lommel), meuken: møkǝ (Margraten), mø̄.kǝ (Gelinden), mø̄kǝ (Hopmaal), mø̄ǝkǝ (Boekhout), mø̜̄kǝ (Borgloon), mē̜kǝ (Eupen), schreeuwen: sxrivǝ (Rummen), toeten: tou̯.tǝ (Rotem), tou̯tǝ (Maaseik), tui̯tǝ (Nieuwerkerken), tutǝ (Herk-de-Stad, ... ), tuu̯tǝn (Lommel), tȳtǝ (Eygelshoven), tȳtǝn (Opglabbeek), tū.tǝ (Borgloon, ... ), tūi̯tǝ (Ordingen, ... ), tūtǝ (Beverst, ... ), tūtǝn (Meeswijk), tūu̯ǝtǝ (Rukkelingen-Loon), tūǝtn (Zonhoven), tūǝtǝ (Rotem), zumpen: zømpǝ (Maasniel), zø̜̄mpǝ (Maaseik) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe om het kalf blèren: blèren (Sittard), bomen: bomen (Mechelen-aan-de-Maas), geunzen: geunzen (Middelaar), greunzen: greunzen (Milsbeek), grommen: grommen (Genk), hunkeren: hunkeren (Halen), roepen: roepen (Borgloon, ... ), zeuren: zeuren (Hasselt, ... ) In N 3A, 5b is gevraagd naar "Hoe noemt men het loeien van de koe om het kalf?". De antwoorden van de respondenten komen in grote mate overeen met die op de vraag naar 'het loeien van de koe in het algemeen" (zie lemma 6.1, "loeien van de koe in het algemeen'). Woordtypen die niet in dat lemma voorkomen, maar wel in dit lemma zijn: [N 3A, 5b] I-11
loeien van de koe tegen melkenstijd blèren: blèren (Maasniel), geunzen: geunzen (Middelaar), grommelen: grommelen (Rosmeer, ... ), hummeren: hummeren (Kinrooi), jammeren: jammeren (Tongeren, ... ), roepen: roepen (Milsbeek, ... ) In N 3A, 5b is gevraagd naar "Hoe noemt men het loeien van de koe tegen melkenstijd?". De antwoorden van de respondenten komen in grote mate overeen met die op de vraag naar 'het loeien van de koe in het algemeen" (zie lemma 6.1, "loeien van de koe in het algemeen'). Woordtypen die niet in dat lemma voorkomen, maar wel in dit lemma zijn: [N 3A, 5c] I-11
loeien van de koe van honger geuzen: geuzen (Boekt/Heikant), granken: granken (Margraten), grommelen: grommelen (Diepenbeek, ... ), grommen: grommen (Lummen), lamenteren: lamenteren (Eisden), nirken: nirken (Meldert), razen: razen (Ulestraten), roepen: roepen (Hoeselt) In N 3A, 5b is gevraagd naar "Hoe noemt men het loeien van de koe van honger?". De antwoorden van de respondenten komen in grote mate overeen met die op de vraag naar 'het loeien van de koe in het algemeen" (zie lemma 6.1, "loeien van de koe in het algemeen'). Woordtypen die niet in dat lemma voorkomen, maar wel in dit lemma zijn: [N 3A, 5d] I-11
loeien van de koe van pijn belken: bɛlkǝ (Buchten), bɛlǝkǝ (Gennep, ... ), beuken: bii̯kǝ (Waterloos), bøkǝ (Stokkem), bø̄kǝ (Beringen, ... ), bø̄kǝn (Geistingen), bø̜̄kǝ (Blerick, ... ), bø̜̄kǝn (Achel, ... ), bø̜kǝ (Baarlo), bōkǝn (Meldert), bōǝkǝ (Oirsbeek), būǝkǝ (Noorbeek, ... ), blaken: blãkǝ (Borgloon, ... ), blākǝ (Halen), blǭkǝ (Mal), blaten: blē̜ʔǝ (Tessenderlo), brallen: bralǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), brullen: brylǝ (Borlo, ... ), brølǝ (Einighausen, ... ), brø̜lǝ (Klimmen, ... ), brǫlǝ (Bocholtz, ... ), bulken: bø̄lkǝ (Eisden), bø̜lkǝ (Tegelen), galderen: galdǝrǝ (Boshoven, ... ), galdǝrǝn (Ospel), geunzen: gønzǝ (Lommel), jammeren: jēmǝrǝ (Rosmeer), jīǝmǝrǝ (Genk, ... ), jɛmǝrǝ (Rothem), janken: jáŋkǝn (Opglabbeek), keken: kēkǝ (Wellen), kēǝkǝ (Wellen), kękǝ (Zichen-Zussen-Bolder), kīi̯ǝkǝ (Opheers), kīǝkǝ (Hasselt), kermen: kęrǝmǝ (Hasselt), kɛrmǝ (Oost-Maarland), kreunen: krinǝ (Spalbeek), kryǝnǝ (Hoepertingen), krȳǝnǝ (Meeswijk, ... ), krøi̯nǝ (Zepperen), krønǝ (Donk, ... ), krø̄nǝ (Brunssum, ... ), krø̄u̯ntš (Bree), krø̜u̯nǝ (Borgloon), krīǝnǝ (Opglabbeek), kroezen: kruzǝ (Donk, ... ), kuimen: kymǝ (Boorsem, ... ), kyǝmt (Noorbeek), kȳmǝ (Kinrooi, ... ), køi̯mǝ (Oost-Maarland), kø̄u̯mǝ (Maaseik), kø̜̄mǝ (Maastricht), kø̜i̯mǝ (Heugem), kø̜mǝ (Maaseik), kø̜u̯mǝ (Hoeselt), meken: mēkǝ (Sittard), meuken: mø̄kǝ (Oost-Maarland), meuren: mø̜rǝ (Diepenbeek), ruchelen: røxǝlǝ (Halen), schreeuwen: sxrivǝ (Rummen), sxrīvǝ (Kermt), steunen: stø̄ǝnǝ (Hasselt), stø̜̄nǝn (Hamont), toeten: tuʔǝ (Tessenderlo), tūtǝ (Beverst, ... ), zeuren: zȳrǝ (Holtum), zumpen: zømpǝ (Boekend, ... ) [N 3A, 5e] I-11
loeien van kalveren blèren: blèren (Neeritter), zeuren: zeuren (Holtum) In N 3A, 5b is gevraagd naar "Hoe noemt men het loeien van kalveren?". De antwoorden van de respondenten komen in grote mate overeen met die op de vraag naar 'het loeien van de koe in het algemeen" (zie lemma 6.1, "loeien van de koe in het algemeen'). Woordtypen die niet in dat lemma voorkomen, maar wel in dit lemma zijn: [N 3A, 8], [N 3A, 9] I-11
loenje bakriem: bakrēm (Gronsveld, ... ), bekriem: bɛkrēm (Berg, ... ), bɛkręi̯m (Limbricht, ... ), belriem: bɛlrēm (Maaseik), bijtriem: biǝtrēm (Weert), bijtteugel: bittø̄gǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), bī.tti̯ęgǝl (Val-Meer), dobbele toom: dǫbǝlǝ tǫu̯m (Maasniel, ... ), guide: gīdǝ (Beringen, ... ), (mv)  gidǝ (Sint-Truiden), keelriem: kē̜lrim (Hamont), kęlrim (Gelieren Bret), kopriem: kǫprēm (Bocholtz, ... ), kordeellijn: kǝrdiǝllē̜n (Sint Pieter), kordeelriem: kǝrdiǝlrim (Achel), kǝrdiǝlrīm (Neerpelt), kordeelsriem: kǝrdiǝlsrēm (Stramproy, ... ), loenje: lø̄nǝ (Zelem), lǫnjǝ (Loksbergen  [(fr longe = halsterriem)]  ), loos: luøs (Koninksem), luø̜s (Tongeren), luęs (Vechmaal), luǝs (Diets-Heur, ... ), rijstrang: ristraŋk (Venlo), rijteugel: ritø̄gǝl (Neeritter, ... ), rē̜i̯tøi̯.gǝl (Melveren), rijtoom: ritǫu̯m (Maasniel), strengels: strɛŋǝls (Gingelom), teugel: tøi̯.gǝl (Borgloon), tø̄.gǝl (Beringen, ... ), tø̄gǝl (Baarlo), tø̜gǝl (Kerensheide, ... ), tø̜i̯.gǝl (Hoepertingen, ... ), tē.gǝl (Hasselt), (mv)  tø̄gǝls (Kwaadmechelen), toom: tum (Helchteren), tuǝm (Peer), tō.m (Hoeselt), toomstrang: tuǝmstraŋ (Gingelom), tūǝmstraŋ (Rummen), tǫu̯mstrā.ŋk (Opheers), trens: tręns (Diepenbeek  [(bij rijpaarden)]  ), trɛns (Meijel) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren bespioneren: bəṣpionērə (Montzen), gapen: gaape (Kerkrade), giepen: gīēpe (Boeket/Heisterstraat), kijken: kieke (Houthem), koekeloeren: koekkeloere (Hechtel), loensen: loense (Broekhuizen, ... ), lunsə (Genk), luənsə (Gingelom), lònsje (Guttecoven), B.v. - krijgde giehje schoehwe karakter van.  loensen (Peer), loeren: laore (Leuken), lo:ərə (Neeroeteren), loere (Afferden, ... ), loere(n) (Sint-Truiden), loeren (Alken, ... ), loewere (Wellen), loo.re (Panningen), loore (Horst, ... ), loorre (Ell), lore (Bree, ... ), lorə (Maaseik), louərə (Hasselt), lowərə (Paal), loëre (Venlo, ... ), lōē.re (Boukoul), lōēre (Geleen, ... ), lōēren (Ottersum), lōōre (Boeket/Heisterstraat), lōrə (Bocholt, ... ), lurn (Koersel, ... ), lurə (Halen, ... ), lurən (Hamont), luwərə (Lommel), luwərən (Lommel), luərə (Neerpelt), lū:rə (Moresnet), lūre (Tessenderlo), lūrə (Achel, ... ), lūrən (Achel, ... ), lūərən (Hamont), lò.re (Zutendaal), lóere (Herten (bij Roermond)), lórə (Maaseik), lôêre (Schinveld), lúrə (Sint-Truiden), B.v. - krijgde giehje schoehwe karakter van.  loeren (Peer), Bet: loeren.  loore (Bree), Ongunstig.  loere (Neeritter), Van opzij.  lūrə (Smeermaas), lonken: loenke (Hoepertingen, ... ), lonke (Baarlo, ... ), lonken (Eksel, ... ), lonkə (Tongeren), loonke (Boekend, ... ), loŋke (Tongeren), loŋkə (Genk, ... ), loŋkən (Houthalen, ... ), lōnke (Kaulille), lōnkə (Kanne), lŏnke (Limbricht), loͅuŋkə (Opheers), loͅŋkə (Neerpelt), lunkə (Gingelom), luŋkə (Halen, ... ), luənkə (Gingelom), lūnkə (Beverst), lònke (Venlo), lónke (Bree, ... ), (F)  lonke (Roermond), B.v. - krijgde giehje schoehwe karakter van.  lonken (Peer), Bet.: valsch loeren.  loenken (Beverlo), Bet: 1 - Kinderspel: verstoppertje  loenke (Alken), Bet: 1 - spel  loenke (Zepperen), Bet: 1 - vals loeren  lonken (Schulen), Bet: aandachtig terzijde loeren.  loͅnkən (Leut), Bet: achterdochtig, bespiedend kijken.  loenken (Hasselt), Bet: afspieden, niets doen.  lonken (Hechtel), Bet: gemelijk, heimelijk loeren.  loenke (Hasselt), Bet: gluren.  loenken (Diepenbeek), Bet: heimelijk kijken.  loenke (Stevoort), Bet: heimelijk loeren.  loenke (Hasselt), Bet: heimelijk naar iemand toe gluren.  lonken (Zonhoven), Bet: iemand afletten.  loenken (Wilderen), Bet: in t geheim iets afloeren.  loongken (Rekem), Bet: kwaad kijken met een nors gezicht.  lounken (Opoeteren), Bet: loeren (geheimzinnig).  loonke (Herstappe), Bet: loeren, iets slechts in zin hebben.  lonkə (Neerglabbeek), Bet: loeren, met de ogen draaien.  loonken (Hamont), Bet: loeren, schuins loeren.  lo(ə)nkə (Gutshoven), Bet: loeren, sluiks bezien.  lonken (Jeuk), Bet: loeren.  loaŋken (Horpmaal), loenken (Maaseik), loncke (Tongeren), lonke (Kuringen), lonken (Stokrooie), loonke (Maaseik), Bet: loeren; ook zuur kijken.  luŋkən (Diepenbeek), Bet: op zij uit loeren.  lonke (Rijkhoven), Bet: scheel bezien; op de loer staan.  lonkə (Stokkem), Bet: schuin met de ogen kijken; iets aflonken of afloeren.  lonken (Reppel), Bet: schuin naar iemand loeren.  lonken (Grote-Spouwen), Bet: schuinsweg kijken, loeren.  lonken (Vlijtingen), Bet: zijdelings loeren; eigenaardig kijken.  lonke (Eigenbilzen), Gunstig.  lonke (Neeritter), Ook lunken - tussen<o> en <u> in.  lonken (Geistingen), ogen: uigen (Maastricht, ... ), prikken (prijken): priêke (Tungelroy), snuiten: snôô.te (Gors-Opleeuw), speculeren: sjpikkelere (Puth), spèkəlērə (Lanklaar), speuren: spieure (Venlo), spinzen: sjpienkse (Eygelshoven), spiense (Venlo), spienze (Venlo), spīēnze (Heerlerheide), spioneren: spionnere (Hechtel), staren: stare (Hasselt), uitkienen, get -: geͅd ūtkinə (Smeermaas), uitloeren: oet loeren (Mechelen-aan-de-Maas), uitspioneren: ūtspeonērə (Smeermaas) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] || loeren || Loeren (lonken, loensen). [N 109 (2001)] || loeren, gluren || lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)] III-1-1