e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loopdoek bijdoek: bi.jdōk (Weert), bidōk (Opglabbeek), bijendoek: bejǝnduk (Wellerlooi), bi-jǝdōk (Asenray / Maalbroek, ... ), bęjǝndōk (Genk), doek: doek (Hasselt), dōk (Maasmechelen, ... ), korfdoek: kǫrfdōk (Born), loopdoek: loopdoek (Zepperen), loper: lǫwpǝr (Zepperen), onderlegger: ōndǝrleqǝr (Noorbeek, ... ), zak: zak (Herkenbosch, ... ) Het doek waarop men de zwerm strijkt, wanneer men hem niet onmiddellijk in de zwermkorf schudt. Men strijkt met een borstel, ganze-, reiger- of kippeveer of een houten spaan de bijen op het doek, alvorens men de korf erbovenop zet. [N 63, 85a; N 63, 85b; monogr.] II-6
looplijn looplijn: lōplęjn (Ottersum), lǫwplīn (Geulle, ... ), lǭplīn (Posterholt), looplinie: lōflinijǝ (Bleijerheide), middellijn: medǝllājn (Bilzen) In de plattegrond van een trap de lijn waarlangs men zich beweegt bij het op- en afgaan van de trap. Bij de verdeling van de aantreden neemt men voor scheluwe of spiltrappen een looplijn aan op 2/5 of 1/3 van de breedte van de buitenboom af. De looplijn wordt meestal met behulp van een pijl in de plattegrond ingetekend. Zie ook afb. 69. [N 55, 92] II-9
loopmand loopkorf: lǫw.pkø̜.rf (Sittard), lǫwpkø̜rf (Eupen), lǫwpkø̜rǝf (Meeswijk), loopmand: lǫwpmaŋ (Weert) Van boven smalle, en van onder breed uitlopende mand, waarin kinderen leren lopen. Zowel aan de boven- als onderkant is deze mand open. Zie ook afb. 292. [N 40, add.; monogr.] II-12
loops bronstig: bry(3)̄stex (Blerick, ... ), die rammelt tot het verrekt: dēͅ rɛməltj tɛt ət vrɛktj (ww.vorm) (Herten (bij Roermond)), heet: hiet (Runkelen), hijət (Paal), hit (Lummen), hiət (Achel, ... ), hīi̯ət (Overpelt), hīt (Linkhout), hīət (Halen, ... ), hij rammelt: (ww.vorm)  heͅ rɛməlt (Velden), hij staat: (ww.vorm)  ii̯ støͅt (Leunen), hitsig: hetsex (Lanklaar), heͅtsex (Tegelen), hoerig: horex (Montfort), loops: laups (Geulle), leups (Geleen, ... ), leupsch (Eygelshoven, ... ), leupsj (Bocholtz, ... ), lēi̯ps (Maaseik), loops (Leunen), loupsch (Valkenburg), lōps (Oost-Maarland), lōͅəps (Neerharen), luepsj (Grondvelds Wb), lui.‧ps (Montfort), lui:ps (Herten (bij Roermond)), luip.s (Boukoul), luips (Baarlo, ... ), luipsch (Bunde, ... ), luipsj (Berg aan de Maas, ... ), lups (Sevenum, ... ), luups (Maasniel), luupschj (Heerlerheide), lūipsj (Puth), ly(3)̄ps (Maasniel, ... ), ly.əps (America), lèùpsj (Reijmerstok), löeps (Guttecoven), löps (Broekhuizen, ... ), lø&#x0304ps (Caberg), lø&#x0304pš (Brunssum, ... ), løps (Velden, ... ), løpš (Bocholtz), løu̯ps (Smeermaas, ... ), lø͂ͅi̯ps (Heugem, ... ), lø͂ͅps (Kinrooi, ... ), lø͂ͅu̯ps (Lanklaar, ... ), lø͂ͅu̯pš (Stokkem), løͅi̯ps (Baarlo, ... ), løͅi̯pš (Buchten, ... ), løͅps (Gennep, ... ), løͅu̯ps (Aldeneik), lüps (Middelaar), loos: ly(3)̄š (Bocholtz), lopetig: lepetig (Hoelbeek, ... ), lēpətex (Gelieren, Bret), leͅpətəx (Rosmeer), lèpetig (Eigenbilzen), löfetig (Bleijerheide), lø&#x0304.pətex (Riksingen), lø&#x0304fətex (Bocholtz), lø&#x0304fətix (Kerkrade), lø&#x0304pətex (Epen, ... ), lø&#x0304u̯pətix (Tongeren), lø.ypətix (Tongeren), løi̯ptəx (Ketsingen), løpətəx (Zichen-Zussen-Bolder), lopig: leipig (As, ... ), lepex (Gelieren, Bret, ... ), leùpig (Nederweert), lēi̯pex (Opglabbeek), lēͅi̯pex (Bree, ... ), leͅi̯pex (Bree, ... ), lipex (Rapertingen, ... ), lipeͅx (Hasselt, ... ), līpex (Kermt, ... ), luipig (Baexem, ... ), luupig (Gorsem), ly(3)̄pex (Boekt / Heikant), ly(3)̄peͅx (Sint-Truiden), lypex (Zonhoven), lypəx (Niel-bij-St.-Truiden, ... ), lø&#x0304.pix (Neerrepen, ... ), lø&#x0304.ypəx (Piringen), lø&#x0304pex (Diepenbeek, ... ), løi̯pex (Gelinden, ... ), løi̯pəx (Gelinden, ... ), løpəx (Zolder), løu̯pix (Opheers, ... ), lø͂ͅu̯pex (Bocholt, ... ), løͅ.ypəx (Heks), løͅi̯pex (Tungelroy), løͅu̯pəx (Borgloon), løͅypəx (Bommershoven), rammelig: raməlex (Maasniel), rɛməlex (Eygelshoven, ... ), rammels: raməlš (Kerkrade), rɛməls (Tegelen), rammeltig: rɛməltex (Bocholtz), rammig: ramex (Grathem), rams: rampš (Mechelen-aan-de-Maas), rams (Gennep, ... ), rɛms (Milsbeek, ... ), ranzig: ransex (Bree), rijig: rei̯ex (Wellen), rēə (Rapertingen), rēͅx (Hoeselt), reͅi̯əx (Borgloon), rīx (Ketsingen, ... ), riltig: reͅltex (Val-Meer), rits: rets (Aldeneik, ... ), rēts (Herkenbosch), ritsetig: ritsətəx (Zichen-Zussen-Bolder), ritsig: retsix (Halen), retsəx (Rosmeer), ritsex (Hoepertingen), ritsəx (Hoeselt), rī.stex (Maaseik), rolletig: reͅltex (Val-Meer), ronstig: rōͅnstex (Mechelen-aan-de-Maas), rustig: rē.stex (Maaseik), speels: spø&#x0304ls (Velden), trollig: trollig (Haler), vuil: voi̯l (Lommel), voͅeͅl (Tessenderlo), vuil (Kwaadmechelen), vø͂ͅl (Beverlo, ... ), vø͂ͅu̯l (Lommel), vøͅl (Lommel), warm: weͅrəm (Paal) konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)], [N C (1962)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [Goossens 1b], [Goossens 2c], [N 19 (1963)], [N C (1962)] || moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] III-2-1
loopslot dagslot: dáxslot (Tessenderlo), dāxšlǫt (Mechelen), dāxšlǭs (Bleijerheide), dāxšlǭt (Posterholt), klinkslot: klęŋkslūǝt (Bilzen), krukslot: krø̜kslǭt (Venlo), loopslot: lōpslǫt (Ottersum), lǫwpslǭt (Stein), lǫwpšlǭt (Sint Odilienberg) Slot dat alleen van een dagschoot is voorzien die met behulp van een kruk wordt teruggeschoven en bij het loslaten van de kruk door een veer weer in de oorspronkelijke stand terugspringt. [N 54, 103f] II-9
loopstaken keerbalken: keerbalken (Heythuysen), koi: kǫj (Paal), kruisteunen: krø̜jstyǝnǝ (Weert), loopstaken: loopstaken (Helden), lupstākǝn (Peer), lø̜pstǭkǝ (Tessenderlo), loopstekken: loopstekken (Linkhout), loopstukken: loopstukken (Linkhout), lopers: lopers (Paal), lōǝpǝrs (Lummen), palen: palen (Peij), scheerbalken: š ̇īǝrbɛlǝk (Herten), steunbalken: steunbalken (Oirlo), stutten: stutten (Peij) De twee schuine balken aan weerszijden van het uiteinde van de staart van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48d; A 42A, 101] II-3
looptonnetje looptonnetje: lǫwptønkǝ (Eisden, ... ) Volgens de respondenten uit Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) een klokvormig, houten tonnetje op vier pootjes en met houten banden, dat werd gebruikt om kleine kinderen te leren lopen. Aan de binnenkant, op ongeveer 1/3 van de bovenkant, was een bodem aangebracht waarin zich een uitsparing bevond waar het kind in werd gezet. Hoofd, schouders en armen staken dan boven het tonnetje uit. Het geheel was verplaatsbaar doordat er in de onderzijde van de pootjes knikkers zaten die als wieltjes fungeerden. [N E, L] II-12
loopzool buitenzool: bytǝzǭl (Milsbeek), halflap: halflap (Maasbree, ... ), hoaflap (Bleijerheide), halfzool: halfzool (Lommel), halve lap: hāvǝ lap (Bilzen), lap: lap (Montzen), loopvlak: lǭpvlak (Posterholt), loopzool: lofzoal (Bleijerheide), lōpzǭl (Dilsen), schoenzool: šōnzǭl (Roggel) De onderste zool die het tredvlak vormt en in lengte de helft van de binnenzool is. [N 60, 93] II-10
loopzool [wld ii.10, p. 42] buitenzool: bŭŭttəzaoḷ (Milsbeek), halflap: halflap (Maasbree, ... ), halfzool: halfzool (Lommel), halve lap: haave lap (Bilzen), lap: lap (Montzen), looplap: loaflep (Bleijerheide), loopvlak: loopvlak (Posterholt), loopzool: loofzoal (Bleijerheide), loopzool (Dilsen), schoenzool: sjoonzaol (Roggel), tussenzool: tussenzool (Zonhoven) De onderste zool die het tredvlak vormt en in lengte de helft van de binnenzool is? (buitenzool, loopzool, onderzool, halfzool, halflap?) [N 60 (1973)] III-1-3
loos knoopsgat blind knoopgat: blent knǫwpgāt (Born), blind knooplok: bleŋk knōflox (Bleijerheide), blind knoopsgat: blenjtj knǫwps˲gāt (Herten, ... ), bleŋk knǫwps˲gāt (Tegelen), blind knoopslok: blent knǫwpslǫk (Voerendaal), blent knǫwpslǭk (Ransdaal), faux knoopslok: foǝ knopsluǝk (s-Gravenvoeren), naaistergaatje: nɛjstǝrgē̜tjǝ (Neeroeteren), niet doorgesneden knoopsgat: ni dø̜rgǝsnęjǝ knø̜ps˲gāt (Meijel), opgemaakt knoopslok: opgǝmakt knǭpsluǝk (Eijsden), rupsje: røpskǝ (Echt), toe knoopslok: tǭ knopslǫk (Montzen), vals knoopsgat: vals knoopsgat (Genk, ... ), vals knups˲goǝt (Zolder), vals knyps˲gaǝt (Schulen), vals knø̜jps˲gāt (Maastricht, ... ), vals knǫwps˲gāt (As, ... ), valš knǫwps˲gāt (Meerssen), vals knoopskot: vals knuǝpskūt (Bilzen), vals knōpskūt (Bilzen, ... ), vāls knōpskūt (Lanaken), vals knoopslok: valš knǫwpslǭk (Geleen, ... ), vāls knopslǭk (Noorbeek), vāls knōpslōk (Lanaken) Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141] II-7